Pastoor Frans Dewitte vertelt... Op Kerstdag 1918 werd ‘Volksmacht’ te Izegem geboren
Pastor emeritus Frans Dewitte, geboren te Brugge op 29 mei 1883, is 93 jaar en heeft pas zijn 70ste jaar priesterschap gevierd. In het St.-Vincentiusinstituut te Emelgem (Izegem) waar hij sinds 1970 met rust is en met alle nodige zorg door de goede zusters omringd wordt, heeft hij bij deze verjaardag met vreugde en met fierheid, maar vooral met veel dankbaarheid tegenover Onze Lieve Heer, teruggedacht aan het feit dat op Kerstdag 1918 te Izegem, het eerste nummer van ‘Volksmacht’ verscheen. ‘Zijn’ Volksmacht, want hij maakte dat eerste nummer heel alleen klaar.
Dat was een hele gebeurtenis. Wie er over nadenkt, moet ook zeggen een gedurfd initiatief, want het was amper zes weken na de wapenstilstand van 11 november 1918.
Hoe dit gebeurde, vernemen we van pastoor Dewitte in deze bijdrage, die hij zelf te Emelgem vertelde.
Kerstdag 1918, een maand na de wapenstilstand.
Hoe zag West-Vlaanderen er uit? Een rampgebied.
Vanaf Lombardzijde, de Westkust, over Torhout, Roeselare tot Menen was de westkant een maanlandschap, een ‘chaos’. Niets dan puin, omwoelde grond, loopgraven. In het Ieperse waren, naar schatting van generaal Dutoit, op iedere vierkante meter vier granaten ingeslagen. Al de nabijgelegen dorpen of steden droegen zware littekens van geschut of bomaanvallen. De hele oostkant van de provincie behoorde tot het ‘Front’ of ‘Etappegebied’, voortdurend of tijdelijk bezet wanneer troepen-afdelingen, teruggetrokken van het front, op rust kwamen.
De bevolking? De vluchtelingen, verdreven uit de Westhoek, verbleven in Frankrijk. Vluchtelingen waren er in Engeland, zelfs in Nederland. Vanaf 1917 tot de zomer 1918 werd van Hooglede, Roeselare, Rumbeke, Wevelgem, Menen, Wervik de bevolking geëvacueerd. Het grootste deel belandde in Vlaams-Brabant en Limburg.
Van onderwijs was er geen spraak. Middelbare scholen of ‘pensionaten’ waren bezet of gesloten. Een aantal onderwijzers was opgeroepen als ‘brancardier’. In het frontgebied waren alle scholen bezet. In het etappegebied kon af en toe onderwijs worden verstrekt, wanneer er geen troepen op rust kwamen. De arbeidersbevolking? Een groot aantal arbeiders werd opgeëist om te werken aan het front. Een klein aantal werd zelfs naar Sedan gestuurd. De bevoorrading was ellendig. Daarbij had het volk het te verduren, niet van de ‘Aktivisten’ maar wel van de ‘Zaktivisten’ of woekeraars.
Van organisatieleven was er geen spraak. De lokalen waren bezet en er was geen enkel contact met de leiding. Alle verkeer was immers lamgelegd. Trein, tram, noch post. Wie in het frontgebied woonde, kon zelfs zonder ‘Schein’ zijn gemeente niet verlaten, en zonder toelating van de ‘Kommandatur’ mocht geen vergadering gehouden worden. In oktober 1918 beleefden wij de aftocht van de Duitse troepen, waarbij in het gebied tussen Leie en Schelde heel wat verwoesting het einde van de miserie afsloot.
Kerstdag '18. Er was een en ander gebeurd sedert 11 november en er was oneindig veel te doen.
De arbeiders die onder de oorlog thuis waren gebleven, beleefden de verandering van de levensomstandigheden. Ons land was niet langer het ‘centiemtjesland’ meer. De tijd van... ‘drie ellen voor een frank’ was voorgoed voorbij; alles was duurder geworden, om niet te spreken van de woekerprijzen. Gelukkig werkten de ‘voedingscomités’ nog, maar verschaften slechts - daar waar het comité gewetensvol werkte - het absoluut onmisbare. In de grotere gemeenten, waar een ‘Kommandatur’ gevestigd was, hadden de Duitsers de laatste maanden arbeiders aangeworven, veelal opgeëist voor allerlei diensten. Zij betaalden echter in 1918 één ‘Mark’ (1,25 fr.) per uur; de hoogste lonen vóór de oorlog bedroegen 4 fr. tot 4,50 fr. per dag. Nu het stilaan half-normale tijd zou worden, wat zou er met het loon gebeuren? De heropbouw, het werk in de fabrieken? Vier jaar had het syndicaal leven stil gelegen. Hoe het nu zou worden aangepakt? Wat met de mentaliteit van de velen die zouden terugkeren?
Ik bewaarde lang een brief van E.H. Od. Spruytte die te Rumbeke woonde op de Vossemolen. Na de wapenstilstand was hij werkzaam te Beitem. ‘Ze komen hier toe uit de diaspora, vluchtelingen uit Frankrijk, uit Engeland, geïnterneerden uit Nederland, weggevoerden, soldaten’. En Beitem telde nooit meer dan 2.000 inwoners.
Men zou ‘barakken’ bouwen en semi-permanente woningen. Aan het front zou er voor jaren werkgelegenheid zijn.
Te Izegem was de toestand gespannen, eveneens te Ardooie, Ingelmunster, Tielt en het Kortrijkse, daar waar de bevolking niet weggevoerd was. Die Duitse Mark speelde een grote rol! Zo zag ik de toestand.
Te Izegem waren onder de oorlog contacten gebleven tussen de bestuursleden van de syndicaten en de toenmalige K.W.B. Nu kon men herbeginnen.
Wij hadden een eigen weekblad ‘Het Izegemsche volk’, zusterblad van het ‘Kortrijksche volk’, het ‘Tieltsche volk’ en de ‘Dageraad’ van Roeselare. Het blad werd gedrukt bij J. Vermaut, Kortrijk. De uitgever verbleef nog in Le Havre. E.H. Maes, onderpastoor te Wevelgem, was half december terug uit Brabant, E.H. Buysschaert, onderpastoor te Ardooie, de derde man van de redactie en ikzelf hadden wekelijks elkander ontmoet.
Half december werd te Kortrijk een vergadering belegd. Van de Gilde waren onder meer aanwezig E.H. Lowyck, Gaston Bossuyt, Arthur Mayeur en vele ‘oude’ gildemannen. Maar wij waren op ons zelf aangewezen. Alhoewel Gaston Bossuyt wekelijks naar Gent ging, kregen wij geen contact met Pater Rutten. We zouden dus zelf het organisatieleven weer aanpakken. Maar ook de socialisten hernamen hun bedrijvigheid, waarbij vooral Jef Coole op het voorplan trad. Er werd gefluisterd dat de socialisten over een ‘klomp’ geld beschikten, steun van de Engelse Labour. Ze voerden een intense propaganda, die zou leiden tot de fameuze terreuractie: ‘Rood of geen brood’. Het was een kritieke periode, daar waren we te Izegem meer dan van overtuigd. Met Henri d'Artois, Emiel Allewaert, Adolf Samyn en enkele andere syndicatenbestuursleden werd beslist een weekblad uit te geven, orgaan van de syndicaten en de K.W.B. Het abonnementsgeld zou in de gewone leden-bijdrage berekend worden. We zouden te Izegem zelf een drukkerij zoeken, want de Duitsers hadden, met de machines van de Izegemse drukkerijen, in een spoorwegwagon een blad uitgegeven voor het leger. We vonden nog een handpers bij de heer Vandommele.
Vóór 1914 telden de christelijke syndicaten veel meer leden dan de socialisten. Die suprematie zou men weervinden in de titel van het blad. Het blad verscheen op een kleine duizend nummers: Volksmacht. Begin januari werd dit eerste nummer, mits een kort plaatselijk artikel, uitgegeven voor Ardooie, Ingelmunster, Tielt en Wevelgem als ‘Orgaan van het Werkersverbond van Zuid- en Midden-West-Vlaanderen’.
18 januari kwamen bij mij samen in de Papestraat: E.H. H. Maes, Buysschaert, Lowyck, Moncarey (Tielt), Carbonez (Ingelmunster). We gingen volledig accoord: ‘Volksmacht’ zou het orgaan worden van het christelijk