Philippine Vande Putte en de volkscultuur
Het begon bij een bloeiende geranium
‘De volkscultuur begint bij de bloeiende geranium op de vensterbank’. Het was een van de originele beelden, die Philippine Vande Putte graag gebruikte: de bloeiende geranium, dat stukje levensvreugde en schoonheid in de keuken van de eenvoudige vrouw. Het was het symbool van de betrachting van haar leven: volksverheffing langs de vrouw, langs het gezin. Philippine Vande Putte was wellicht de meest typische ‘sterke’ vrouw, die van 1929 tot 1959 een stempel drukte op de nog jonge K.A.V.-beweging. Zij was de zus van de dichteres Jeanne Vande Putte, met wie ze de kinderjaren doorbracht in Blankenberge. Zij hield van dit stadje aan zee en, als halve kwajongen die zij naar eigen getuigenis was, zwierf zij er urenlang tussen de vissersboten in de haven en op het strand. Zij vertelde graag over haar kinderjaren: ‘De Westvlaamse volksmensen zijn goede mensen, weet je. Zij hebben een hart van koekebrood, maar zij kunnen soms zo plat zijn’.
Philippine studeerde voor letterkundige regentes in het Instituut van het H. Graf te Turnhout, dat toen een bolwerk was van Vlaams cultureel leven en waar een generatie van bewuste vrouwen gevormd werden. Zij vond echter geen voldoening in het onderwijs. Ze zocht een dieper engagement en in 1929 werd ze propagandiste van K.A.V. in de streek van Brugge en Roeselare.
Dit was de start. Philippine dook in deze grote sociale activiteit met een passionele, totale inzet. Slechts dertig jaar later zou zij afstand doen, noodgedwongen rusten, en zich met scherpe zelfkritiek afvragen: ‘Heb ik niet alle tijd, alle krachten gegeven aan het éne werk van volksopvoeding? Te veel activiteit, te weinig bezinning? Had ik niets anders en méér kunnen doen? Is het leven niet aan mij voorbij gegaan?’
Brugge was toen een bloeiend gewest met o.m. sociale cursussen, talrijke studiekringen, beroepslessen, huishoudlessen, een mutualiteit, syndicaat en pensioenkas. Philippine werd ingeschakeld in de werking naar de volle maat van haar krachten. Zij was propagandist, dit wil in de toenmalige beweging zeggen, de persoon die per fiets van dorp tot dorp rijdt voor ontelbare vergaderingen, lessen, raad en leiding.
Daar leerde zij de volksvrouw kennen. En hoe! Zij aanvaardde haar zoals zij was: dikwijls afgestompt door het leven, banaal, zonder algemene ontwikkeling, ruw, maar met oerinstinkten van moederlijkheid, een fatale gehechtheid aan haar man en een onverwoestbare vroomheid. De crisisjaren van 1930 vergemakkelijkten het leven van deze vrouwen niet.
Philippine hield een ware kruistocht. Zij wilde hun helpen ontdekken dat hun alledaagse leven waarde heeft, als zij er zelf maar ‘zin’ in steken: geloven dat de vrouw ‘iemand’ is, die ervoor verantwoordelijk is dat haar man en kinderen als blije, goede mensen door het leven gaan.
Zij vond persoonlijk een Bruegeliaans genot in het vormen van de half-woeste vissersvrouwen van Blankenberge. Deze mochten wel ruw doen, maar hadden voor haar geen gebreken.
Hoe deed Philippine het? Zij die intellectueel en ‘hooggestemd’ gevormd was. Zij zegde na enkele jaren ervaring: ‘Wie spreekt van het dwaze, domme volk, is in de grond mis. Ook voor de volksvrouw is dat niet waar. Natuurlijk moeten wij boren door een dikke laag materialisme. Maar zijn zij meer materialist dan veel begoede en zelfs ontwikkelde mensen? Eerst en vooral moeten de Vlaamse volksvrouwen leren verlangen bij te leren, leren verlangen zich te ontwikkelen. Men moet weten onder welke vorm hun belangstelling schuilt, en dan die belangstelling wakker schudden. Eens dat zij geproefd hebben, verlangen zij haar méér. Hoe dikwijls zegden zij zelf niet: Daar wisten wij niets van. - Wat is dat schoon! - Waarom heeft men ons dat niet vroeger gezegd? - Waarom heeft men ons zo dom gehouden? Wanneer zij dan aan het vragen en spreken gaan, is men telkens verrast door hun gezond verstand’.
Toen in 1935 Juffrouw Baers op zoek ging naar een nieuwe medewerkster voor de nationale leiding van de Vrouwengilde, viel zij bijna onvermijdelijk op de dynamische Philippine Vande Putte. Deze aanvaardde niettegenstaande haar zwak gestel. Het verbaasde niemand dat zij in 1943 benoemd werd tot algemene secretaresse van de K.A.V. Het zal ook niemand verwonderen dat de beweging zeer sterk haar stempel droeg en zich ontwikkelde in de lijn van haar gedachten. Zij had een rotsvast vertrouwen in de volksvrouw, vertrouwen in haar mogelijkheden, in haar