| |
| |
| |
wij huldigen / wij gedenken
Frank Aendenboom
Dr. De Gruyterprijs VTB-VAB 1974
Frank Aendenboom werd in Antwerpen geboren op 24 oktober 1941. Hij studeerde aan het Onze-Lieve-Vrouwecollege te Antwerpen, het Atheneum te Oostende en het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst (Studio Teirlinck) te Brussel.
Hij huwde Rosemarie Berghmans, zijn tegenspeelster uit ‘Johan en de Alverman’.
Hij trad op in ontelbaar veel toneelstukken en leverde erin zeer gewaardeerde prestaties, die hem in de theaterwereld een uitstekende faam bezorgden.
Frank Aendenboom ontving op 9 oktober 1974 de Dr. Oskar de Gruyterprijs van de VTB-VAB voor de beste rolvertolking van het jaar. Dit gebeurde precies tien jaar nadat de eerste Dr. de Gruvterprijs was uitgereikt geworden aan zijn moeder, de befaamde actrice Gella Allaert.
Aendenboom werd bekroond voor de hoofdrol in ‘De arme moordenaar’ van Pawel Kohout. De rol van Anton Ingatsjevitsj Kerstjenstjef is ongemeen zwaar, met oneindig veel facetten, allesomvattend, een rol die een totale inzet eist, geestelijk en lichamelijk ‘een der verpletterendste die Ik ooit op de scène heb meegemaakt’ (Frans de Keyser). Over Aendenbooms vertolking schreef Germaine Dyckhoff-Ceunen: ‘Hij boeit niet alleen het publiek, hij fascineert het. Men kan zich niet losmaken van het personage, men heeft de tragiek in zich opgenomen en de laatste aanblik van de geestelijk dode Kerstjenstjef is onvergetelijk, als een hallucinatie’. En Rik Lancrock: ‘De schitterendste prestatie van het seizoen. Zijn solospel is, zonder aarzeling: weergaloos en meesterlijk!’.
| |
Pieter Aerts
Poëzieprijs van ‘Nieuwe Stemmen’
Het is niet de eerste maal dat Pieter Aerts een literaire onderscheiding behaalt. Thans kreeg hij de Poëzieprijs van het literaire tijdschrift ‘Nieuwe Stemmen’ voor zijn prachtige cyclus: ‘5 dagen van de dichter’. Hij publiceerde vooralsnog een zestal opgemerkte dichtbundels en het succesvol toneelstuk: ‘De lange nacht’. Hij is beslist geen veelschrijver. Tussen zijn vorige en zijn jongste bundel ‘Een dag, een koninkrijk’ ligt een tijdspanne van 4 jaar, maar als er een nieuw werk van hem verschijnt, is het steeds een blijde gebeurtenis. Op een of andere wijze hield zijn poëzie gelijke tred met de verzuchtingen van de kerngroep der Nieuwestemmers. Vandaar zijn talrijke publicaties in hun tijdschrift.
Een gedicht van Pieter Aerts is een juweeltje van vorm, taal en smaak, een mooigeslepen kristal, dat men steeds van alle kanten mag bekijken: het schittert overal volkomen schoon. De liefde tot de vrouw, de natuur in haar mooiste aspecten en het wonder van het dichten zelf, zijn zowat de voornaamste ingrediënten van zijn ietwat broos-precieuze, welluidende en beeldrijke verzen. Men kan het
belang van deze harmonische poëzie, in een tijd van afbraak en excessen, niet genoeg onderstrepen, omdat zij remediërend kan werken en stimuleren tot een beter maat-, vorm- en taalbesef. Dat hij ook het sonnet op schitterende wijze vernieuwde, zonder evenwel de sonoriteit ervan op te offeren, kan men dadelijk vaststellen bij de lezing van onderhavig kleinood:
Oeverloos zoals het water wil
de wapens kuste in het zand.
dat gij met mooie woorden zegt.
Een hand kiest zich een kamer
als gij in mij de vlammen vlecht.
Ik leg een vinger op het blad
en kijk doorheen de vingers van april.
die nerven in de moeder schrijft.
Oeverloos zoals het water wil.
De dichter werd geboren te Tienen (1928),
werkt te Brussel en verblijft te Zaventem.
| |
Kunstschilderes Martha Bosmans
Martha Bosmans is nog zó jeugdig van opvattingen, inzichten en toekomstplannen, dat we voor één keer geen leeftijd vermelden achter haar naam. Maar onze verjaardagswens is er niet minder hartelijk om!
Ze studeerde aan de Antwerpse Academie bij leraars als Jules van Ael en later, aan het Hoger Instituut, bij Gustaaf De Bruvne, Antoon Marstboom, Creytens, Wallet e.a. Crommelynks. Ze was een begaafde leerling, eenvoudig, en met een blij gemoed. Het is vooral die ongekunstelde blijheid, welke haar kunst heeft willen uitdragen tijdens haar exposities te Antwerpen, Brugge en Gent. Haar huwelijk met de musicus Flor Bosmans, ouddirecteur van de K.V.O., is voor haar al jarenlang de ideale verbintenis gebleken.
Zij bracht vreugde in zijn leven met haar immer optimistische en blijde visie op de dingen rondom haar. En hoe zou zij die visie beter aan de mensen kunnen verkondigen dan door haar te Antwerpen alom gekende bloemstukken? Op haar atelier heeft zij altijd bloemen rondom haar. En bloemen hebben de toverkracht haar elk ogenblik te kunnen inspireren, omdat ze haar gelukkig maken.
Elk nieuw boeket nodigt haar uit tot schilderen en wil ook als schilderij de levensblijheid aan anderen meedelen. Het geeft haar zelfs tevens de gelegenheid zich in een wondere kleurenweelde uit te leven. Het brengt haar het hart van de natuur binnen, een hart dat overigens de laatste eeuw zoveel heeft moeten verduren door mensen die haar z.g. van bin- | |
| |
nenult hebben willen conterfeiten.
Neen, Martha schildert geen ideeën, maar wel de dingen zoals zij ze ziet en met eenvoudig genot bewondert. Bloemen hebben het bij haar voor het zeggen, ook al zijn ze weleens aan het verslensen en doen ze ietwat weemoedig aan: zelfs dàn nog blijven ze dragers van kleur. Maar ook de heide door alle seizoenen heen en de duinen en de zee en alle kleinere vreugden in het leven hebben haar interesse. Ze zoekt naar kleur en ze moet het ook alles zelf gezien hebben. Buiten een paar bewolkte luchten brengt alles vreugde en rust, vooral sommige droomlandschappen met hun fijnheid van afwerking en coloristische rijkdom. Zulke schilders hebben we nodig: ze maken ons eenvoudig gelukkig.
Jos van Rooy
| |
Kunstschilder Robert Buyle 80
Studeerde aan de Akademies voor Schone Kunsten te Sint-Niklaas en te Brussel. Nam in 1914 voor het eerst deel aan een groepstentoonstelling in Brussel en hield in 1918 zijn eerste persoonlijke expositie in de galerij Sneyers te Brussel. In 1938 had een belangrijke tentoonstelling plaats in het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Retrospectieve tentoonstellingen werden gehouden in 1966 in het kasteel Karreveld te Sint-Jans-Molenbeek en in 1971 te Hasselt, ingericht door de provincie Limburg.
Verder nam Robert Buyle deel aan de driejaarlijkse kunstsalons van Antwerpen, Gent en Luik, Salon de Printemps, Cercle Artistique, l'Art Contemporain (Antwerpen), Jeune Peinture Belge, Nouvelle Génération, Les Aquarellistes ‘Pour l'Art’, ‘Als ick Kan’, ‘De Marine Schilders’, sectie ‘Belgische Kunst’ op de internationale tentoonstellingen van Parijs en Brussel. Was tevens deelnemer aan tentoonstellingen van Belgische kunst in Parijs, Amsterdam, Barcelona, Madrid, Rouen, Philadelphia, Wellington, Algiers, Nice, Shangai, U.S.A. en de biënnalen van Venetië, het Carnegie Instituut (Pittsburg, U.S.A.) in 1933 en 1938 en het ‘Salon d'automne et Salon des Indépendants’ in Parijs.
Vertegenwoordigd in de verzamelingen van de Staat, de Senaat, Belgische en buitenlandse musea voor schone kunsten w.o. het Museum van Philadelphia (U.S.A.) en in privéverzamelingen van België, Frankrijk, Zwitserland, Duitsland en U.S.A.
In samenwerking met het stadsbestuur van Sint-Niklaas hield het Provinciebestuur van Oost-Vlaanderen van 13 oktober tot 12 november 1972 een grootse retrospectieve in de Stedelijke tentoonstellingszalen.
Zijn atelier is thans: ‘Maya’, Nieuwpoortsesteenweg 97, 8458 Oostduinkerke waar hij, na vele jaren verblijf in het buitenland,
is gevestigd.
Bibliografie:
- | ‘Buyle, vijftig jaar schilderkunst’ (viertalig album: samenstelling en redactie: Albert Dusar), Lannoo, Tielt, 1971. |
- | Catalogus: ‘Retrospectieve Robert Buyle’, Stedelijke tentoonstellingszalen, Sint-Niklaas, 1972. |
| |
Kunstschilder Raymond Carlé: 80
Over deze voormalige letterkundige schreven we reeds in ‘Vlaanderen’ nr. 123. Zijn letterkundige bedrijvigheid schijnt overigens al jaren in rook opgegaan: de kunstschilder in hem heeft heel zijn persoonlijkheid al lang overwoekerd om niet te zeggen overweldigd. Deze priester is de eerbiedwaardige eenzaat geworden op zijn atelier in het klooster, een eenzaamheid die zijn werkkracht gedurig vernieuwt en staalt en aan de lopende band vruchten der schoonheid afwerpt onder vorm van landschappen, stillevens, portretten en bloemstukken. Andere kommer in zijn leven heeft hij niet meer dan zijn eigen
heiligheid en het dienen van de schoonheid. Toch staat hij met zijn voeten op de grond en kende al de ismen. Hij gaat ze zeker met geen verachtende glimlach voorbij. Hij brandt van een heilig vuur, doch weet het zodanig te verhelen, dat hij een vredig en evenwichtig mens is. Uit dàt evenwicht schept hij dan weer al wat hij wil, zonder voorliefde haast voor een onderwerp: hij is als kunstenaar en asceet tot elk goed werk bereid. Er is slechts een vonk van buitenuit nodig om hem weer aan het werk te zetten. Hij diept een oude schets op, frist zijn herinnering op, herontdekt zijn landschap met alle geaccentueerde momenten erbij. Hij ‘ziet’ opnieuw, omdat hij een groot opmerker van de natuur is; hij kan niet vergeten wat er over dit of dát geval in zijn hersens opgestapeld ligt. En toch wil hij nog altijd bijleren, vooral bij de oude meesters. Zopas heeft hij nog een Rubens en een Jordaens gecopieerd en met alle succes. Zoiets doet hij op zijn atelier met dezelfde toewijding als wanneer hij een portret of een landschap onder de hemel van de Kempen of van Oost-Vlaanderen realiseert. Hij is geen geweldenaar: daarvoor is hij te veel filosoof. Deze man met de glimlach en een sigarettepeukje in zijn baard, kent als mens en als kloosterling de relativiteit der dingen, zelfs in de kunst en zelfs in de kunstenaars. Vandaar dat hij niet besmet is door de hoogmoed. Uit de ongekunstelde lijnen van zijn tekeningen en in het nooit schelle kleurenspel van zijn doeken, spreekt het hart van een ‘homo rectus’ die steeds meer wil streven naar het betere en vervolmaaktere in alles wat hij doet. Die verworvenheid wensen wij hem in steeds sterkere mate, evenals de talrijke vreugden die hem belonen, telkens als hij weer kan zeggen: dat werk, dat is af!
Jos van Rooy
| |
In memoriam Luk Degelin
Architect Luk Degelin werd op 27 december te Beveren-Waas begraven. De St.-Martinuskerk zat nokvol mensen, die de geliefde voorzitter van de Piet Stautkring waren komen vaarwel zeggen. Op de leeftijd van 39 jaar werd hij bij het toezicht van een bouwwerf door een ongeluk gedood. Roger Geerts dankte om wat hij niet alleen als kunstenaar had gepresteerd, maar ook wegens zijn rol als animator van een der bloeiendste kunstkringen van het land.
Elegie voor Luk
waar ga je heen nu je dood bent, mijn vriend?
misschien werd je het zonlicht na de winter
dat de aarde zo vurig streelt en bemint, tot zij de lente baart.
| |
| |
waar ga je heen nu je dood bent, mijn vriend?
misschien spoel je mee met de regen in de lente
die teder de gele bloemen zoent
waar ga je heen nu je dood bent, mijn vriend?
welllicht word je een plekje aarde op het kerkhof;
er zal een jonge treurwilg groeien op je lijf,
en met zijn bladeren de grond bedekken waar je onder ligt.
waar ga je heen nu je dood bent, mijn vriend?
misschien waai je mee met de wind uit het westen
en zal ik je stem zachtjes horen klagen in de herfst,
tussen de bomen zonder blad.
waar ging je heen, toen je doodging, mijn vriend?
als ik je glimlach zie in de rimpeling van een vijver
en je lach hoor in de zang van een distelvink,
denk ik, dat je nooit bent weggegaan.
| |
Daniël De Cock
Eerst premie essayprijskamp Oost-Vlaanderen
Daniël De Cock werd geboren te Wetteren op 28 januari 1931, doch is thans woonachtig te Zwijndrecht (Karel van de Woestijnestraat 8). Na zijn Grieks-Latijnse Humaniora volgde hij eerst een opleiding tot accountant. Daarna studeerde hij aan de Toneelschool van het Koninklijk Conservatorium van Gent bij
Foto F. Vanhaelewijn, Brugge.
Ast Fonteyne, waar hij in 1958 de eerste prijs voor toneelspeelkunst behaalde.
Van 1957 tot 1965 was Daniël De Cock verbonden aan Toneelstudio 50 ‘Arca’ te Gent, doch is sinds 1965 acteur geweest bij het Nationaal Toneel Gent. Hij trad o.m. ook op in televisiestukken, waarin bijvoorbeeld zijn interpretatie van de rol ‘Monne’ in de ‘Vorstinnen van Brugge’ naar Maurice Sabbe hem grote bekendheid schonk. Hij voert ook regie bij amateursgezelschappen en in Toneelstudio 50 bij Arca. Sinds 1962 is hij eveneens leraar toneel aan de Academie te Ledeberg. Samen met Jo de Meyere verliet hij voor kort het NGT om free-lanceacteur te worden.
Met zijn belangrijke studie ‘Akteren, Bijdrage tot een metodologie van het akteren’ ingezonden voor de provinciale prijskamp voor het essay en de monografie 1974, waarin geen prijzen werden toegekend, behaalde hij de eerste premie, samen met Henri Van Daele.
| |
José De Poortere
Prijs Prov. Oost-Vl. voor Romandebuut 1975
José De Poortere werd geboren te Sint-Niklaas op 25 juni 1935. Na middelbare studies aan het Bisschoppelijk College te Sint-Niklaas, studeerde hij aan de Katholieke Universiteit van Leuven, waar hij in 1958 het diploma van licentiaat in de Germaanse filologie behaalde. Een jaar later verwierf hij aan dezelfde universiteit het baccalaureaat in de filosofie. Vervolgens studeerde José De Poortere van 1960 tot 1965 theologie aan het Groot Seminarie te Gent, waar hij in 1965 tot priester werd gewijd. Voor het ogenblik is hij leraar Nederlands aan het Sint-Gregoriuscollege te Ledeberg. Sedert 1974 is hij ook lid van de Oostvlaamse provinciale commissie voor letterkunde.
Het literaire oeuvre van José De Poortere omvat totnogtoe vooral poëzie.
Achtereenvolgens verschenen zijn poëziebundels ‘Gedichten’ (1967), ‘Omdat ik bang ben’ (1969) en ‘Een dode jongen in een boom’ (1972). In de loop van 1976 zal zijn dichtbundel ‘Dakhaas’ In de ‘Bladen van de Poëzie’ bij Orion te Brugge uitgegeven worden.
Verder is hij verbonden als vast medewerker aan de poëziekroniek van de tijdschriften ‘De Periscoop’ en ‘Boekengids’.
Benevens poëzie schreef José De Poortere een essay over de dichter Martlnus Nijhoff (1960), alsook een roman ‘De bruine engel’, in 1975 uitgegeven bij het Davidsfonds te Leuven; dit werk behaalde de provinciale prijs van Oost-Vlaanderen voor het romandebuut 1975. Met deze magisch-realistische roman met bijna detective-achtige inslag loodst José De Poortere een nieuw element binnen in onze hedendaagse Vlaamse romanliteratuur, namelijk het Antwerps-Joodse milieu. Op een hallucinerende en suggestieve wijze heeft de romancier de Joodse sfeer getekend en droom en werkelijkheid subtiel door elkaar geweven.
| |
Romain De Saegher
Commandeur in de Orde van St.-Silvester
o St.-Amands-aan-de-Schelde, 18 maart 1907. Autodidact. Bijna uitsluitend religieuze taferelen. Was onderwijzer te Moerzeke maar keerde terug naar zijn geboortedorp. Werk van hem reproduceerden we o.m. in ons Cataloognummer ‘Kunst en Religie’, expositie waarvoor hij door de provincie Limburg werd geselecteerd (‘Vlaanderen’, 1975, blz. 140). Hij kreeg in 1975 ook een grootse retrospectieve te Oostende.
Een stille man. Onder het zilverhaar
Een scherpe kop, getemperd door de Schelde,
Heel ingetogen ogen, wat gekwelde
Trekken, een verontschuldigend gebaar.
Bekende van de stroom en van de velden,
Maar in zijn koele woning wonderbaar
Temidden kostbaarheên een kluizenaar
Wien enkele zeldne vrienden mare melden.
Zelfs schilderend zal hij zich niet verraden:
| |
| |
Hij schept alleen, voor 't eigen aangezicht.
Maar helder openbaren honderd bladen
Wat voor een storm van donker en licht
Hij herbergt, kruis van lijden en genaden,
Op honderd Golgotha's tot God gericht.
| |
Gery Helderenberg
Staatsprijs voor Literaire loopbaan
De lange literaire loopbaan van Gery Helderenberg, die op 11 december 1973 met een staatsprijs bekroond werd, is clandestien begonnen op het Groot Seminarie te Gent. Toen de jonge student in de theologie zijn eerste verzen wou bundelen, werden seminaristen die veel belangstelling hadden voor literatuur en kunst en bovendien nog waagden zelf te schrijven, nauwelijks aangemoedigd. Men vond dat ze te veel met zichzelf bezig waren, dat ze zich inlieten met zaken die hen van hun eiqenlijke Driestertaak zouden afleiden, dat ze te aardse verwachtinaen koesterden. Daarom ging het eerste werk steels de seminariepoort uit. Gelukkig was er extra muros nog iemand als de criticus Joris Eeckhout, die zich over het ontluikend dichterschap van Gery Helderenberg ontfermde en zelfs bereid was de verzen die hem waardevol leken, aan zijn vriend Karel Van de Woestiine te laten lezen. Dat Hubert Buyle. die al meer pseudoniemen had verzonnen. gedichten schreef, drong slechts na de eerste wereldoorlog tot het fort (d.w.z. de vleugel van het theologicum waar de president en de professoren woonden) door.
Inmiddels was een geestelijke oefentocht begonnen die tientallen dichtbundels zou opleveren. De jonge dichter had een bijzonder moeilijke taak gekozen, want meer dan andersoortige poëzie is religieuze poëzie een stamelen tegen het onzegbare aan, een tastend onthullen van wat achter het zichtbare schuilgaat, een tragisch gevecht met de engel, een
overwinning op de ‘verzwegen ademhaal’. Het heeft een hele tijd geduurd vooraleer hij die taak op een voluit bevredigende wijze aankon. Niet dat hij zijn thema's nog niet gevonden had. Van bij het begin waren de thema's die als een gulden draad doorheen zijn oeuvre zouden lopen, merkbaar. Ze werden bovendien opgevangen in een uiterst verfijnd en oprecht religieus gemoedsleven. De oorzaak van die lange duur was veeleer een dubbele literaire beïnvloeding waartegen de jeugdige groei van zijn talent niet steeds bestand bleek te zijn.
Een eerste invloed van betekenis ging uit van de poëzie van de Tachtigers.
Vooral de verzen van Frederik Van Eeden oefenden op hem een grote bekoring uit. Hun religieuze geladenheid, die aanmerkelijk verschilde van wat door de Westvlaamse particularistische beweging gehuldigd werd en die doordrongen was van een melancholisch en eenzaam individualisme, greep hem sterk aan.
Maar meer dan goed was leidden de kunstidealen van de tachtiger jaren bij de jonge dichter tot tal van impressionistische ontledingen en ikjes-sprokkelingen die zijn creatieve aanleg niet de nodige vrijheid schonken.
De woordenrijke doch niet altijd zuivere beeldenwoekering van het humanitair expressionisme - de tweede beïnvloedingsgolf - heeft weliswaar zijn hang naar maniërisme versterkt, maar hem toch ook de mogelijkheden doen aanvoelen van de oo soberheid afgestemde syntaxis. Hij bleek echter niet sterk genoeg om zijn eiqen stem in de nieuwe geluiden te ontdekken. Hij was onvoldoende gewapend tegen de vele clichés die hij vooral in zijn spreekkoren gretig overnam.
Zijn verdere evolutie is op zichzelf reeds een vrij ongewoon verschijnsel. Terwijl de meeste dichters hun beste verzen schrijven gedurende het eerste deel van hun leven en oo rijpere leeftijd vaak niet meer de bezieling en de frisheid van verbeelding en woordgevoeligheid kunnen opbrengen die hun dichterlijke arbeid nieuwe glans en bewegingsvrijheid moet verlenen, is het poëtisch talent van Gery Helderenberg vrij traag ontbolsterd om slechts na tal van jaren een late bloei te kennen die men terecht een tweede lyrische jeugd heeft genoemd.
In de loop der jaren heeft het merkwaardig kultuurhistorisch en kerkhistorisch inzicht van de dichter nog toegenomen. Een voortdurende confrontatie van oud en nieuw heeft hem niet belet de specifieke aard van de bijbelse, kerkhistorische en kultuurhistorische feiten te raken in symbolische modulaties die op een geheimzinnige wijze samenvloeien in een consistente dichterlijke wereld.
Men vraagt zich niet langer af of deze poëzie modern genoeg is. Men weet dat ze een wereld op zichzelf vormt. Het is deze wereld die de jury bekroond heeft. Wie de kathedraal van Vézalay ooit mocht bewonderen en aan de rijkdom van de prachtige kapitelen niet achteloos voorbijging, weet dat zo'n wereld overeind blijft staan. Wanneer symbolische tekens de samenhang hebben verworven die hun eenheid artistiek bevestigt, ontstaat de schoonheid waarvan in een gedicht van Martinus Nijhoff gezegd wordt: ‘dit zijn de daden waar ik mens voor was’. Deze schoonheidsdaden heeft Gery Helderenberg gesteld. Hij verdient daarvoor de oprechte waardering van zeer velen.
Piet Thomas
| |
Rik Jacobs
45 jaar Theaterman
Hij is een volbloed Sinjoor, geboren te Antwerpen op 15.12.1913. Hij waagde zich reeds (met ‘Scapin’ van Molière) aan zijn eerste regieproef, toen hij pas 17 was. Hij heeft al zijn kracht, talent en geestdrift gewijd aan het toneel, vooral dan het toneel van eigen bodem, en een verbazingwekkende activiteit als theaterman ontplooid. Toch is hij een bescheiden man en een idealist gebleven, die met beide voeten op de grond staat.
Zonder grote woorden vervulde hij de sociale taak, die hij zich ten doel gesteld had: zijn steentje bij te brengen tot de culturele opvoeding van zijn volk. Hij deed dit met een ‘onwrikbaar geloof in de artistieke en schoonmenselijke zending der toneelspeelkunst’. Dit steentje werd in vrij korte tijd een hoeksteen van formaat. Rik Jacobs was in 1930 medestichter van de enthousiaste avantgardegroep ‘t Nieuwe Getij’, die werkte in het verlengde van het vermaarde ‘Vlaamse Volkstoneel’. Uit die groep vormde hij in 1945 het beroepsgezelschap ‘Het Reizend Volkstheater’. Let wel: in 1945, toen hier een dolzinnige repressie woedde en het culturele leven in Vlaanderen volkomen ontredderd was. Met zijn R.V.T. heeft hij de brug gelegd naar de algemene activiteit op toneelgebied, die pas veel later openbloeide. Zijn gezelschep was een ‘equipe’ met pariteit van artistiek, technisch en administratief personeel, voor wie het theater een taak betekende: het toneel naar het volk brengen. Van 1947 tot 1967 was het R.V.T., met spreidingsopdracht, werkzaam als afdeling van ‘het Nationaal Toneel van België’. Rik Jacobs bleef de lijn van het intussen verdwenen Vlaamse Volkstoneel verder doortrekken. Het begrip ‘nationaal toneel’ werd door hem met zijn groep ten volle waargemaakt: positief en goed gespeeld theater, zowel uit het wereldrepertoire als uit eigen taalgebied, werd tot in de verste uithoeken van Vlaanderen rondgedragen, zowel in goede als in slechte zalen, ook in de open lucht. Een werkgemeenschap,
| |
| |
waarin niet het stersysteem maar het groepswerk werd gehuldigd, heeft met gemeenschappelijke inzet en talent het vaak hard maar schoon labeur tot een geslaagde realiteit gemaakt. De activiteit groeide tot circa 200 reisvertoningen per seizoen. Intussen was op 1 september 1967 het R.V.T. ‘Gezelschap van de Provincie Antwerpen’ geworden, nog steeds met Rik Jacobs als algemeen en artistiek directeur. Het werd nu behoorlijk gehuisvest in het Provinciaal Centrum Arenberg. De opdracht bleef dezelfde. Niettegenstaande zijn soms wankele gezondheid bleef hij zijn troep leiden en bezielen. Hij regisseerde bij het R.V.T. 105 stukken, waarvan liefst 55 werken uit ons eigen taalgebied. Zijn regiekunst wordt gekenmerkt door een sobere en toch fantasierijke, expressieve vormgeving, de innerlijke beleving van de diepere betekenis van het gebeuren en een uitgesproken ritmische bewogenheid. Hij is een dichter van het spel. Tal van lekenspelers uit het Antwerpse heeft hij bovendien les gegeven en menig week-end voor jonge regisseurs ging onder zijn leiding door. Ruim 25 jaar heeft hij op het heerlijke binnenplein van het Rubenshuis te Antwerpen ooenluchtopvoeringen geregisseerd, meestal van Shakespeares meesterwerken. Hij bracht er ook de onvergetelijke ‘creatie’ van het door hem vrij bewerkte en haast vergeten, ontroerende stuk van Colijn Van Ryssele: ‘De Spiegel der Minnen’. Officiële erkenning vond Rik Jacobs pas in 1966, toen de... Nederlandse consul hem namens Koningin Juliana tot Ridder in de Orde van Oranje-Nassau benoemde ‘voor de diensten door hem bewezen aan de Nederlandse Cultuur, door het veelvuldig creëren en spelen van werken van Noord- en Zuid-Nederlandse auteurs...’. Enige tijd daarna volgde zijn benoeming tot Ridder in de Leopoldsorde. Rik Jacobs heeft gedurende 45 jaar het toneel in al zijn facetten gediend. Zijn christelijk-Vlaamse levensvisie is hij daarbij steeds trouw gebleven. In 1974 heeft de
Bestendige Deputatie van de Provincie Antwerpen, die nu het R.V.T. beheert, zijn functie beperkt tot die van administratief directeur. Hopelijk heeft hij zijn laatste woord op theatergebied nog niet gesproken.
Onze gemeenschap heeft hem nog hard nodig!
Karel Ruyssinck
| |
Maxim Kröjer
Prijs voor gezamenlijk oeuvre Prov. Antwerpen
Op 11 maart 1901 werd Paul Collet, alias Maxim Kröjer, te Mechelen geboren. Hij deed studies aan de Normaalschool, ging in het onderwijs en werd al vroeg gebeten door de theatermuskiet. Hij vestigde zich te Antwerpen en schreef zijn eerste toneelstukken in expressionistische stijl. Uit deze tijd dateren: ‘De man die zichzelf verloren heeft’ (1921) - ‘Het Wonder’ (1922) - ‘Homunculus’ (1925).
Hij werkte als theatertheoreticus mee aan allerlei publicaties, gaf voordrachten links en rechts en verzamelde een uitzonderlijk uitgebreide bagage op toneelgebied. Hij was bovendien zeer productief als toneelauteur. Hiervan getuigt de hiernavolgende lijst van zijn oeuvre: ‘Rosamunde of Mensen onder Hypnose’ (1926) - ‘Binnen de Poolcirkel’ (1929) - ‘Puriteintie’ (1929) - ‘De Man uit Salzburg’ (1930) - ‘De dubbele dood’ (1935) - ‘De twee Otto's’ - ‘Tsarewitsj Alexis’ (1944) - ‘De Smart van de Keizer’ (1956) - ‘Vrijdag 13’ - ‘Dubbelspel’ - ‘De Voorbijganger’ (Driehoek in het Kwadraat) - ‘Sakoentall’ (naar Kalidasa) - ‘Puin’ - ‘De dode zielen’ (naar Gogolj) - ‘Esther in Theresienstadt’ - ‘De Krokodil’ (naar Dostojewski). Verdere toneelstudies: ‘De psychologie van het moderne drama’ (1930) - ‘Franse Toneelorofielen’. Studies over het Duits theater o.m. over het expressionisme - ‘Het nationaal-socialistisch toneel’ - ‘Het Chinese theater’ - ‘Gesprekken onder de schemerlamp’ - ‘Het Japans theater’ - ‘De Commedia dell'arte’. De encyclooedie: ‘teater A-Z’ (uitgegeven door A.K.V.T.). Nog de rubrieken over toneel in ‘Nieuw Vlaanderen’, ‘Het Handelsblad’, ‘De Standaard’ en ‘Toneelgids’. Hij werkte mee aan de Winkler Prins, de Standaard Encyclopedie en de Encyclopedie der Wereldliteratuur.
Verder nog studies over Georg Kaiser, H. Johst, Tsjekov en Les Ballets Russes. Van minder belang zijn een roman en een novelle (Regen). In 1964 ontving hij de Provinciale Prijs van de provincie Antwerpen voor ‘De voorbijganger’, in 1972 voor zijn gezamenlijk oeuvre. En Maxim Kröjer is lang niet uitgeschreven. Deze levenskrachtige man is nog steeds een actieve pion in het Vlaamse theaterleven.
Weliswaar heeft hij van bovenaf zelden de erkenning genoten die hij verdient. Dit heeft hem echter niet belet ook nu nog het theatergebeuren intens mee te leven. Wij menen te weten dat in zijn fardes nog een paar stukken steken van recente datum.
Als criticus is hij een man met een enorme belezenheid. Hij was oomzegger van de bekende fransschrijvende toneelkenner Camille Poupeye, en dat verklaart wellicht een en ander. Maar wat vooral van grote betekenis is, dat is dat Maxim Kröjer een onbeïnvloedbaar criticus is.
Hij staat open en eerlijk tegenover elke productie, die hij bijwoont en schrijft zijn mening ronduit, zonder franjes, zich wel bewust dat het ‘zijn’ mening is.
Ook zonder de bijbedenking dat de directeur of regisseur in kwestie, wel eens een stuk van hemzelf zou kunnen spelen. Maxim Kröjer is op al die jaren dat wij mekaar kennen in niets veranderd: een eerlijk mens die consequent naar zijn overtuiging handelt, een man die een goed hart wegsteekt achter een haast onbewogen lakoniek gelaat, een fidele kameraad die het toneel hevig bemint maar die aan ‘komedie’ een grondige hekel heeft.
Op 11 maart 1976 wordt Kröjer-Collet 75 jaar jong. Moest het niet in de boeken van de burgerlijke stand genoteerd staan, men zou het niet geloven. Zo vitaal, naar geest en hart, is deze levenskunstenaar nog steeds. Nog immer opnieuw leest men met grote interesse wat van onder zijn vinnige pen komt.
Een lang en rustig leven moeten wij hem niet wensen, integendeel. Nog vele jaren van onverminderde activiteit temidden van wie hem dierbaar zijn en het hem zo geliefde Vlaamse theater, dat wensen wij hem van harte toe!
Rik Jacobs
| |
Graficus Geo Langie 70
Omdat hij een rasechte Gentenaar is, het epikuriaans genot boven het gejank stelt, meer naar zon dan naar regen en wind hunkert, heeft Geo Langie ons een nieuw luik in de grote polyptiek van Gent gebracht, een luik of aspect dat vooralsnog zeer vaag, nauwelijk geschetst was gebleven, alsof de kunstenaars er nog nooit aan gedacht hadden het te reveleren.
| |
| |
Van Reysschoot, De Noter, Boulanger waren een salonbeeld van de stad niet geheel ontgroeid, Baertsoen had de sneeuw doen stollen of wegsmelten in een grijsachtige brij, Horenbant, Calewaert, Jo De Vuyst, De Cuyper en Van de Veegaete hadden Gent een rouwkleed doen aantrekken, De Bruycker heeft de stad een nieuwe, monumentale dimensie geschonken, Cauterman is een dantesk beeld, onbekende typen in de doolhof van het Pand gaan uitpikken, Jacques Bergmans heeft ons het sympatiek beeld van de kleine gevels, uitstalramen en pittoreske winkeltjes veropenbaard. Aan deze veelzijdige polyptiek van het Gents stadsbeeld ontbrak echter nog een essentieel element: het Gentse volk in geur en fleur, het Gentse volkstype dat met het beeld van de stad is vergroeid, er onafscheidbaar aan verbonden is.
Een stads- of straatbeeld is dood en doods, wanneer het niet geanimeerd is, wanneer het volk dat betekenis, zin en ziel schenkt aan de stenen gewrochten, er uitgeschakeld werd.
Geo Langie heeft ons eindelijk dat beeld gebracht: geen star, geen realistisch uitgetekend beeld, maar een menselijke interpretatie die ons én de personages reveleert, én het talent, het temperament en het gevoel van de artiest tot hun trekken laat komen.
Uit de grote monografie van Pierre Kluyskens ‘Het Gent van Geo Langie’, uitg. Lannoo 1976 (in druk).
| |
Kunstschilder Jef Lenaerts 70
Kunstschilder Jef Lenaerts werd geboren te Antwerpen op 17 juli 1906. Hij volgde lessen aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Antwerpen, daarna heeft hij zich verder ontwikkeld onder leiding van Pieter Rottie en Jos Tilleux. Op rijpere leeftijd liet hij zich, voor verdere vervolmaking, nog inschrijven aan de Academie van Lier bij Prof. Van Loock.
Hij heeft reeds enkele malen zijn werken tentoongesteld in het ‘Vleeshuis’ te Lier en in het ‘Tolhuis’ te Schelle. Ook hield hij jaarlijks in eigen atelier druk bezochte open-deurdagen.
Zijn werk omvat landschappen, meestal uit zijn omgeving o.a. uit het Ter Rivierenhof. Verder bloemstukken omdat hij hiermede hulde wil brengen aan de schoonheid van de natuur. Ook intieme stillevens en karakteristieke portretten hebben zijn belangstelling. Het is wat men kan noemen een rustige evenwichtige kunst, realistisch werk, met grote technische vaardigheid geschilderd.
Over de mens Lenaerts vertelde Jos van Rooy reeds vroeger in ons tijdschrift dat hij dikwijls zijn palet heeft moeten aan de muur hangen, om eerst en vooral zijn vaderlijke plichten als kostwinner te vervullen,
Jef Lenaerts: Stilleven met bloemen.
wat niet belette dat het schildersvuur bij hem nooit doofde. Zijn kunst was een eenvoudige voortzetting van wat de oude Vlaamse meesters hem geleerd hadden, een kunst zonder foefjes of mode-ismen om in de kijker te lopen, in overeenstemming met zijn eigen pretentieloze zelfs schuchtere natuur. Om al deze redenen: hoed af voor Jef Lenaerts. Van 28 februari tot 9 maart houdt de gemeente Borgerhout een hulde-tentoonstelling voor deze verdienstelijke kunstenaar in de Gemeentelijke Feestzaal. Zijn atelier is gevestigd: Turnhoutse baan 211, Deurne.
| |
Ronald Mertens
Prijzen van Hasselt en Kontich
Ronald Mertens werd geboren te Lillo, 11 juli 1950. Na college- en sierkunststudies te Antwerpen, behaalde hij in juni 1975 het diploma Hoger Kunstonderwijs
A1 (Grafiek) aan het Hoger Sint-Lucasinstituut te Brussel. Als leraren had hij Luc Verstraete, A. Daniels en Jos De Maegd. Sinds oktober 1975 heeft hij de beschikking gekregen over een werkplaats (grafiek) aan het Nationaal Hoger Instituut van de Koninklijke Academie te Antwerpen.
In 1974 kreeg hij de gedeelde prijs ‘Vrijen en Trouwen’. In 1975 behaalde hij ‘De Prijs van Kontich voor Grafiek en Tekenkunst’, tevens werd hij geselecteerd voor de provinciale prijzen voor de provincie Antwerpen en behaalde hij de prijs van de stad Hasselt.
Het werk van Ronald Mertens is fel variërend, sterk uiteenlopend zowel in de uitvoering als in de keuze van de thema's, maar steeds dragen zij zijn stempel. Tesamen bekeken valt het onderling verband dan weer op.
Door zijn grote technische en tekenkundige vaardigheid weet hij zijn rijke ideeënwereld reëel te maken.
Zijn werk is boeiend, doordacht, verrassend, dynamisch en vol van emotie.
Liefde om de kleine dingen wordt even scherp weergegeven als de storende zaken in dit leven die hij op een bijtende, soms cynische, wijze aan de kaak stelt. De dikwijls subtiele, broze manier van etsen staat in schril contrast tot de brutaliteit, waarmee hij bepaalde onderwerpen behandelt.
Ronald weet waar hij naar toe wil en de bezetenheid, waarmee deze rijke persoonlijkheid werkt, laat ons veel verhopen.
| |
Armand Preud'homme
Driejaarlijkse Prijs Limburg (Muziek)
‘Zou u een karakteristiek kunnen geven van uw liederen?’ - Ik denk dat het ergens staat tussen het kunstlied en het chanson. Het is mijn doel zingbare liederen te schrijven voor de massa, maar liederen die door goede teksten en volkse melodieën verantwoord zijn. Ik wil volks zijn maar ik wil boven de grond blijven, ik probeer liederen te maken met een minimum aan niveau.
| |
| |
‘Hoe moet de tekst zijn voor een goed lied?’ - Een tekst moet eerst de moeite waard zijn, vooral voor een volks- of massalied. Elke strofe mag haar eigen uitdrukking hebben maar het hoogtepunt zou op dezelfde plaats moeten liggen om overeen te stemmen met de expressie en de melodie of de melodische onderlijning. Ik werk dus het liefst met goede volkse gedichten en die vond ik bij Simons, Verwaest, Peleman, De Ridder en ook bij Omer Waegeman, die mij ‘Mijn zoet lief was een weverkijn’ bezorgde.
‘Uw muziek, uw liederen en composities zijn bij velen zeer populair maar er zijn er ook die ze scherp aanvallen.’ - Er wordt gezegd dat ik te romantisch ben voor deze tijd. Ik wil dat niet eens ontkennen. Ik weet alleen dat er in dit land duizenden zijn die dat ook zijn en van mijn muziek houden. Maar wij worden unfair behandeld. Als onze liederen - niet alleen die van mij maar van al mijn collega's - geregeld in de lucht zaten, zou de populariteit van onze muziek ook verhogen. Nu worden wij geweerd: wij krijgen geen kans in radio en televisie. Er bestaan van ons nochtans uitstekende platen, die modern zijn opgenomen. Maar ergens zitten wij niet in de business, en de platenindustrie schijnt nog alleen dat te zijn.
‘Zou uw muziek niet voorbijgestreefd zijn?’ - Ik geloof dat niet en ik word dat best gewaar als ik optreed voor een volks publiek, of dat nu voor de grote gezinnen is, voor vrouwenbonden, Davidsfondsafdelingen of werkliedenbonden. Daar hoor ik hoe graag ons volk zingt. En men kan nu smalen en weer zeggen dat dat een speciaal publiek is, maar hebben die dan ook niet het recht liederen te zingen die hen aanstaan?
Hier bij ons probeert men ze kapot te maken door te zeggen: dat is typisch Vlaams en dat is dan volks in de slechte betekenis. Maar wat wordt zonder enige schaamte veel gezongen in Polen, Roemenië, Italië, Ierland en noem maar op?
Volkse liederen! Die mensen hebben niet de complexen waar sommigen hier in Vlaanderen zo graag in ploeteren.
Preud'homme in Joost Florquin, Ten huize van nr. VIII
| |
André Roelant
Prijs Plastische Kunsten Oost-Vlaanderen 1974
André Roelant werd geboren te Sint-Niklaas op 21 juli 1942. Hij studeerde sierkunsten en schilderkunst aan het H.l. St.-Lukas te Gent en de Stedelijke Academie te St.-Niklaas. Hij is thans leraar schilderkunst in deze laatste school en grafiek aan het RHOK te Brussel. In 1964 kreeg hij reeds de provinciale prijs voor grafiek, in 1968 een beurs van de Belgische Stichting Roeping en in 1969 de driejaarlijkse Staatsprijs voor graveerkunst. Hij werd ook geselecteerd voor ons nummer ‘5 × 7 - Actuele Vlaamse schilderkunst’ (1969, nr. 106). Hij nam deel aan talrijke collectieve tentoonstellingen in binnen- en buitenland en hield individuele tentoonstellingen te Gent, Brussel, St.-Nlkiaas, Tielt, Antwerpen, Leuven en Eeklo. In de provinciale wedstrijd 1964 van Oost-Vlaanderen bekwam hij de prijs voor schilderkunst (ex aequo met De Kramer).
‘Actuele schilderkunst is een begrip dat voor vele interpretaties vatbaar is. Voor André Roelant betekent het een schilderkunst waarvan de inhoud ontleend wordt aan de actualiteit van het leven van iedere dag. Het gebeuren in de wereld boeit en inspireert hem, zodat zijn werken bevolkt worden met cosmonauten, popmuzikanten, filmvedetten, politici en sportlui. Deze figuren vormen geen motieven voor een realistische schilderij maar zijn slechts bouwstenen voor composities, waarin de kunstenaar zijn eigen visie reflecteert of zijn sensibiliteit reveleert. Door deze spanning groeit zijn werk uit tot een intrigerend steekspel tussen droom en werkelijkheid, tussen gevoelsgeladenheid en actualiteit, tussen heden en verleden’.
(Hector Waterschoot)
André Roelant: Pink Floyd Koe (1972).
| |
Paul van Crombruggen 70
Ja, waar is de tijd, Paul, toen we samen en in onze jeugdige overmoed overtuigd waren dat het immer zo zou duren? Met meer dan banale banden hingen we immers samen. Eén daarvan was Beethoven, de andere de dichtkunst. En... plots was je dan uit mijn gezichtsveld verdwenen en alleen langs een omweg hoorde ik nog over jou. Ik vernam over je verdere studies, over de Lemmensschool, over van Nuffel en Vijverman. Langs de radio hoorde ik later over je vrienden Brusselmans en Karel Candael. Het werd ten slotte je aanstelling bij ons nationaal radioinstituut. Je zat tot over de oren in de muziek. En toch vond je nog de gelegenheid om naar Italië uit te wijken en er compositie te gaan studeren en de dirigeerstok te leren hanteren in de Accademia Chigiane te Siëna. Inmiddels beluisterde ik gedurig je muzikale producten of hoorde ik over je ophefmakende creaties in andere radiostations en dan die van ons. Ja, tot in Zuid-Afrika leerden ze je muziek kennen en waarderen. Ik las je ongenadige kritieken op onze Vlaamse opera-esbattementen en het gevolg vandien: men bombardeerde van Crombruggen tot administratief secretaris van de K.V.O. in de Scheldestad. Werd je inmiddels ook niet vereerd met een imposante Italiaanse decoratie? Het bleef zelfs geen van Crombruggen meer; het werd haast officieel: Vincent Christoff.
En die Christoff maakte eenmaal deel uit van een Belgische Culturele missie naar Moskou. Dat je inmiddels de Griekse modale muziek bestudeerde en dat je composities naar oud-Vlaams gebruik een lineaire schrijfwijze vertonen, verwondert me niet, maar dat je plots (of misschien geleidelijk) naar de dodecafonie bent overgestapt, wel, dat was vóór meer dan 40 jaar niet te voorzien! Maar, je hebt het recht te doen zoals je deed: revolutionair zijn!
Inmiddels zijn je composities van alle
| |
| |
aard en alle strekkingen, vokaal, Instrumentaal en orkestraal niet meer te overzien en men zou zeggen dat je daar dag en nacht mee bezig bent. En dan trek je plots weer zo maar van leer tegen traditie en heilige huisjes en je verkondigt je dodecafonie als enigzaligmakend muzikaal geloof, met een logica, waar men geen speld kan tussen krijgen.
Mijn hoed af voor al je werk, ook voor je ‘Muzikale Omwentelingen’ en ook voor je maandelijkse inleidingen en commentaren bij de I.N.R. (R.T.B.)-concerten.
En toch hoop ik nog dat je soms nog eens, in plaats van aan Schönberg en Hindemith, aan Mozart en Beethoven en Schubert denkt...
Jos van Rooy
| |
Tientelientje van Bart Dejaegher
Landjuweel Poppenspel 1974
Hij werd in 1945 geboren tussen twee atoompaddestoelen in. Drie krachtlijnen uit zijn jeugd bepaalden zijn werk:
- | zijn moeder (muzikaal erg begaafd en componiste van vele kinderliedjes) met x aantal keer 365 verhaaltjes (fabeltjeskrant bestond toen nog niet); |
- | zijn vader (volgend jaar zijn 45ste jaar in het amateurstoneel) maakte hem vertrouwd met het toneel; |
- | de paardedeur bij hen thuis (je weet wel, zo een deur waar je allerlei naar boven kan steken wanneer die half wordt opengeklapt). |
Achtereenvolgens kwam Bart in diverse jeugdbewegingen, op het toneel, in het onderwijs en in het huwelijk terecht.
Tussendoor schreef (en schrijft) hij eenakters, wagenspelen, toneel (om door volwassenen voor kinderen opgevoerd te worden), teksten voor kinderliederen, scripts voor tekenverhalen, verzen en versjes (voor kinderen - de andere zijn te moeilijk), één kinderboek, en een nietmeer-te-tellen aantal poppenkastverhalen.
Toen hij met mij huwde speelden wij samen toneel. Dit hield in dat wij elkaar soms op rendez-vous ontmoetten. En zo op een rendez-vous is het gebeurd:
Ik: Pfff...
Hij: Die rol ligt mij niet...
Ik: Pff...
Hij: Spijtig dat je maar één rol kunt spelen...
Ik (met ervaring als kleuterleidster): Speel dan poppenkast...
Heeft hij gedaan ook. Zo is poppenkast ‘Tientelientje’ geboren. Op 26 maart 1969.
Te Dikkebus, aan de oever van het zilveren meer, aan de voet van het Heuvelland.
Ik herinner me nog erg goed die eerste opvoering. Een kleine zaal met ongeveer driehonderd opeengeperste kleuters.
Toen de vertoning was afgelopen, vroegen wij aan een aanwezig schoolhoofd: ‘En...?’
Het antwoord was onthutsend: ‘We hebben niets gezien, jullie belichting scheen naar de kast. De kinderen hebben een uur naar een luisterspel geluisterd.’
Tsja, en toen de lampen juist gericht waren,
Bezoek Staatspoppenteater Moskou 1975. (v.l.n.r.: S. Obrastzow, Bart Dejaegher, Jan Vanhaute)
konden ook onze poppen gezien en die waren ook niet alles... Een toevallig contact met kunstschilder en -tekenaar Jan Vanhaute bracht een andere aanpak. Jan is ondertussen niet alleen niet meer uit ons team weg te denken, maar is een vriend en kameraad geworden die met leidinggevende steun op zijn terrein het rechterbeen van ons theater geworden is. In 1972 behaalden we voor de eerste keer het Landjuweel voor poppenspel te Mechelen. Nog in 1972: Kortrijk: ‘Poppenspel in Europa’, eerste prijs voor decor. 1973: tweede prijs landjuweelfestival te Leuven. 1973: Eerste Belgisch deelnemer (tweede plaats) op het internationaal festival te Tienen. 1974: Winnaar van het Landjuweel te Leuven.
1975: Start van de Pim en Pinkle-serie (Zilvermonde) op T.V. Pim en Pinkie (géén poppenfilm en géén poppenkast voor de camera), is een veertiendaagse aflevering van T.V.-spel voor poppen, een kruispunt van poppenkast en poppenfilm. Een onontgonnen terrein bij ons.
(Dank aan de mensen die ons die kans gaven). Misschien mondt Zilvermonde weer in wat anders uit...
Moniek Mulier (vrouw van Bart)
| |
Andre Demedtsnummer in 1976
In augustus 1976 wordt onze Eredeken-literatuur André Demedts 70 jaar. Onze redactieraad besloot het september-oktobernummer van de huidige jaargang aan deze zo verdienstelijke dichter-essayist-prozaïst-voordrachtgever-Vlaamse voorman te wijden en er een unieke Demedtsmonografie van te maken. Als samensteller zal de Demedtskenner Remi van de Moortel fungeren.
Het oorspronkelijk voorziene nummer over hedendaagse Westerse poëzie wordt dan de eerste aflevering van de jaargang 1977.
We hopen dat deze wijziging door de talrijke vrienden en bewonderaars van André Demedts zal geapprecieerd worden.
Hét aangewezen middel om uw Demedtsnummer nu reeds te laten reserveren is: onmiddellijk uw leesgeld voor de jaargang 1976 overschrijven op postrek. 000-0009576-70 van de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen te Roeselare; slechts 375 fr., inclusief B.T.W. (vermelden: ‘Herabonnering op “Vlaanderen”’). Gebruik daartoe liefst het inliggende stortings- en overschrijvingsformulier.
En wie erin slaagt een nieuwe abonnee te werven, heeft vanzelfsprekend recht op een genummerd en gehandtekend exemplaar van de prachtige houtsnede, die Frank-Ivo van Damme speciaal voor ‘Vlaanderen’ maakte.
|
|