Albert Dusar: zijn inzet voor de beeldende kunsten
Als veelzijdig intellectueel, noeste werker en geboren organisator was Albert Dusar de geknipte man om de leiding te nemen van de Culturele Dienst van de provincie Limburg. Al de facetten van het culturele leven genoten zijn volle aandacht, maar voor de beeldende kunsten koesterde hij een bijzondere voorliefde. Van af de jaren 60 publiceert hij een twintigtal boeken of brochures, gewijd aan de meest bekende kunstenaars met dewelke hij in aanraking komt, benevens merkwaardige studies over het Limburgse kunstbezit, waaronder zijn bekend werk over het Ste.-Odiliaschrijn van het klooster van Colen. Hoezeer hij vertrouwd was met al de aspecten van het moderne kunstgebeuren, blijkt uit het ‘Lexicon van de Actuele Kunst’ dat getuigt van een verbluffend inzicht in de materie.
De krachtige steun, die de plastische kunsten bij de Culturele Dienst van Limburg hebben gevonden, danken zij aan een weloverwogen plan, door Albert Dusar ontworpen en met taale volharding doorgevoerd. Hij had onmiddellijk begrepen dat zijn dienst zich vrijwillig grenzen moest opleggen om geen storende conflicten te verwekken. Op dit gebied beschikte Albert Dusar over aangeboren takt en zin voor maat; zelfzeker wist hij zich te bewegen in een milieu, waar de emotionele geladenheid vaak onoplosbare problemen stelt.
In zijn ogen bestond er een enorm werkterrein, waar beurt om beurt, of gelijktijdig, de kunstenaars, het kunstminnende publiek en de kunstkringen hun voordeel konden
Bij de opening van de tentoonstelling ‘Moderne kunst in Limburgse Verzamelingen’ in het Provinciaal Begijnhof te Hasselt. (V.l.n.r. ere-griffier Karel van Bockryck, Albert Dusar en gedeput. van cultuur dr. juris Emiel Smets)
halen. De ruime tentoonstellingsaccommodaties te Hasselt in het Begijnhof en de zaal Onder-de-Toren, te Neerpelt in het Cultureel Centrum en nog elders in gelegenheidslokalen, gaven hem rijke mogelijkheden.
Hij was bekommerd om de opleiding van het publiek, dat nood had aan inzicht en vorming. Dit probleem stelde zich acuut in Limburg, waar de tentoonstellingen slechts zelden gelijke tred hielden met de evoluerende kunststromingen, zodat zelfs het reeds achterhaalde expressionisme maar zelden aan bod kwam. Albert Dusar plande dan ook tentoonstellingsreeksen waar het publiek, vertrekkend vanuit genietbare kunst, ingeleid werd in nieuwere kunststrekkingen, om later te monden in de meest eigentijdse experimenten. Op dit gebied heeft Albert Dusar ongetwijfeld baanbrekend werk verricht; het is niemand ontgaan hoe van dan af een aanzienlijk deel van het publiek werkelijk is losgekomen en zich begrijpend ten overstaan van het kunstgebeuren heeft opgesteld.
Voor de kunstenaars had Albert Dusar ook veel aandacht. Hij was er van overtuigd dat zijn belangstelling niet mocht blijven staan bij déze kunstenaars, die terecht doorgaan voor representatief voor hun tijd, maar ook moest gaan naar de anderen, die los stonden van de actuele strekkingen of die minder rijk begaafd waren en meestal langs de kunstkringen bereikt werden. Hij zag in hen een potentieel aan enthousiasme, dat zo maar niet mocht worden afgeschreven, maar een culturele inbreng inhield, die langs aangepaste middelen moest worden gevaloriseerd. Zeer levendig ging ook zijn belangstelling naar de jongere generatie Limburgse kunstenaars, die zich in een radikaal vernieuwde kunstvisie wilden uitleven. Het is een klassiek verschijnsel dat deze stromingen vaak botsen op hevige tegenstand. Albert Dusar huldigde het principe dat deze frisse krachten recht hadden op volwaardige ontplooiingsmogelijkheden, zowel individueel als in groepsverband. Hij was erom bezorgd dat zij ruim gelegenheid kregen om in tentoonstellingszalen op te treden.
Deze enkele beschouwingen blijven uiteraard zeer beperkt en onvolledig, maar toch wil ik hier nog benadrukken hoe de persoonlijkheid van Albert Dusar buiten Limburg, ja zelfs in het buitenland, is uitgestraald. Ambtshalve legde hij contacten aan met meerdere bekende kunstenaars; wij vernoemen voor de vuist weg: Joris Minne, Robert Buyle, René De Coninck, Alice Frey, Felix De Boeck, Hans Orlowski en Charles Eyck. Deze contacten zijn steeds uitgegroeid tot zó hechte vriendschapsbanden, dat deze kunstenaars Limburg hebben aanzien als een provincie, waar het aangenaam was te verwijlen en waar zij werkelijk hun hart aan hebben verpand.
Voor Limburg betekende dit vaak een doorbraak naar buiten en een aanzienlijke valorisatie van zijn eigen kunstmanifestaties. Limburg is Albert Dusar veel verschuldigd en niet het minst zal hetgeen hij heeft weten te verwezenlijken op het gebied van de plastische kunsten nog lang piëteitsvol worden herdacht.
Karel van Bockryck
Voorzitter Federatie voor Beeldende Kunsten