te begeleiden. In de loop van de jaren werd van de initiale visie van de overheid afgeweken. De ontspanningslectuur kreeg wel een plaats (1964) en een aparte afdeling voor de jeugd, een eigen kinderbibliotheek ontstond (1965). Hoe ook de evolutie in de loop van jaren verliep, de expansie bleef echter met volle steun van de overheid steeds op een hoog ritme draaien.
Van de aanvankelijke opzet in het Begijnhof een oudheidkundig museum onder te brengen kwam niets terecht. Nochtans was de oprichting van een museum gepland, nog wel van twee verschillende: een oudheidkundig museum en een museum voor moderne schilderijen. De oprichting van een museum was voor de Provincie Limburg toenmaals echter niet zo vanzelfsprekend als de oprichting van een bibliotheek. Gedeputeerde Gruyters was voorzitter van de vereniging ‘De Vrienden van het Museum’, die streefde naar de verwezenlijking van het museum en hiervoor op overheidssteun hoopte. Men zag zelfs verder dan Hasselt en dacht in de termen van het Cultureel Verbond: provinciaal. Er moest een Limburgse coördinatie komen van drie initiatieven: een museum voor de Gallo-Romeinse periode te Tongeren, een museum voor religieuze kunst te Sint-Truiden, een oudheidkundig en een museum voor moderne kunst te Hasselt.
De initiatieven, gepland voor Tongeren en Sint-Truiden werden verwezenlijkt. Wat er aan disparate verzameling voor het oudheidkundig
Provinciaal Gallo-Romeins Museum te Tongeren
museum te Hasselt bestond, werd geliquideerd. Een museum voor moderne kunst is er nooit gekomen, hoewel de idee later herhaaldelijk weer opduikt en o.a. in de jaren 1969-70 plannen werden opgesteld voor een Centrum voor Actuele Kunst te Bokrijk.
Het Koninklijk Geschied- en Oudheidkundig Genootschap van Tongeren was, bij het beeindigen van Wereldoorlog II, gehuisvest in een vervallen woning aan de Allée Verte, waar toenmaals ook het sinds 1921 bestaand particuliere museum was ondergebracht. De Provincie werd gepraamd in te staan voor de herbouwing of nieuwbouw. Hiervoor voelde de Provincieraad wel wat en had reeds in 1948 drie miljoen ter beschikking gesteld. In 1950 werd met de werken begonnen en inmiddels werd door samenloop van contacten, suggesties en voorstellen onderhandeld opdat de Provincie ook een collectie zou overnemen en zelf het museum beheren. In de nieuwbouw bleef een lokaal voor het Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap voorbehouden, maar het museum werd uiteindelijk een provinciale instelling. Ook te Sint-Truiden zou de oude wens tot oprichting van een museum voor religieuze kunst in de volgende jaren zonder omwegen als een provinciale instelling worden verwezenlijkt. (Besluit van de Provincieraad van 3 oktober 1969.)
In het voorziene drieluik van de voormalige v.z.w. De Vrienden van het Museum (Hasselt, Tongeren en Sint-Truiden) ontbrak Bokrijk en precies hier zou het meest bezochte museum van het land tot stand komen. In 1937 had de Provincie het domein (514 ha) gekocht voor de luttele som van 2.040.000 fr. (aankoopsom 6.800.000 fr. waarop 70% staatstoelage) met de primaire bedoeling het natuurpark te redden. Maar na Wereldoorlog II wilde men er ook iets mee aanvangen. Men dacht dat een natuurwetenschappelijk museum, in te richten in het kasteel te Bokrijk, belangstelling zou wekken. In de ideologie van de tijd begon de overheid niet zelf aan dit initiatief, maar gaf de Wetenschappelijke Vereniging, later ook Natura Limburg, opdracht een verzameling samen te stellen. De collectie werd in 1956 voorlopig in de Provinciale Handelsschool ondergebracht, want inmiddels ontloken andere attractiepolen in Bokrijk. Pas in 1970 werd het Natuurwetenschappelijk Museum geopend.
Omstreeks 1950 was een campagne op gang gekomen, geïnspireerd door het Cultureel Verbond, de Geschiedkundige Kringen en Tijdspiegel, om in Bokrijk een Nationaal Openluchtmuseum in te richten. De promotors richtten zich in dit geval rechtstreeks tot de Bestendige Deputatie en verwezen naar het succes van het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem. De verwezenlijking van het Openluchtmuseum zou van meet af aan - zoals trouwens gewenst door het vrij initiatief - voor honderd procent door de overheid worden gerealiseerd. En met uitzonderlijk succes.