| |
| |
| |
| |
Hoofdstromingen in onze hedendaagse Vlaamse romanliteratuur
De hedendaagse Zuidnederlandse literatuur begint in 1945. Samen met de verschuivingen in de politieke machtsverhoudingen die door de uitval van de tweede wereldoorlog bewerkstelligd werden, begonnen nieuwe gedachtenstromingen onze wereldbeschouwing en levenshouding te beïnvloeden. Vanzelfsprekend deden zij zich ook in de letterkundige produktie en de literaire bedrijvigheid gelden. Een aantal schrijvers door de repressie getroffen kwamen slechts na jaren weer aan het woord, enkele waren overleden of achtten zich zoals Stijn Streuvels te oud voor scheppend werk. Sommige genres als de volkse en de nationale strijdliteratuur, die gecompromitteerd leken, kwamen voorlopig niet meer aan bod en andere, vooral in Angelsaksische, Franse en Russische voorbeelden gestelde idealen, opvattingen en stijlvormen maakten opgang.
Dank zij de weergaloze economische welvaart ontstonden talrijke tijdschriften en uitgeverijen, waarvan de meeste vlug weer verdwenen, maar toch publicatiemogelijkheden verschaften die vroeger niet bestaan hadden. Gevolg daarvan was een aanzienlijke toeneming van de schrijvende kunstenaars en een alsnog onoverzichtelijke hoeveelheid teksten. Alvorens de letterkundige geschiedenis een objectief beeld van de jongste dertig jaar kan vastleggen, zal een verantwoorde kritiek nog veel voorbereidend werk moeten verrichten. Dit zij dan een schetsmatige bijdrage, geschreven in overeenstemming met de algemene literatuurindeling, die voor dit nummer van Vlaanderen getroffen werd.
| |
I. Letterkunde als Zelfdoorschouwing
Er heeft van oudsher een literatuur bestaan waarin de kunstenaar hoofdzakelijk met zich zelf begaan was, een wezen zo vol geheimen, tegenstrijdigheden en spanningen, dat er geen einde aan alle mogelijke uitbeeldingen en ontledingen kwam. Maar het is toch met het verdwijnen van de middeleeuwse gemeenschapsethos, dat de vrijmaking van de individuele persoon uit de godsdienstige, politieke en sociaal-economische verbanden zo'n algemene doorgang vond. De romantiek was van die ontwikkeling terzelfdertijd het hoogtepunt en de bekroning. Men zou die ontzagwekkende cultuurbeweging kunnen vergelijken bij een stroom, waarin talrijke bijrivieren uitgemond waren. Hoewel hij sinds het midden van de negentiende eeuw zijn alles overheersend karakter verloren heeft, is hij toch, niet het minst in ónze literatuur, zeer belangrijk gebleven. Te meer omdat hij zich voortdurend in verschillende armen, in strekkingen verdeelde, die ofschoon met een eigen naam aangeduid, toch onbetwistbaar romantisch zijn gebleven. Daar komt bij dat het geestelijk klimaat van onze letterkunde, ook waar de persoon van de schrijver niet bepaald in het brandpunt van de belangstelling staat, zoals in de meeste heimatliteratuur, toch onbetwistbaar romantisch is.
| |
A. Heimatkunst
Dat blijkt vooral, maar niet uitsluitend, het geval bij oudere auteurs als Ernest Claes (1885-1968), Filips de Pillecyn (1891-1962) en Emiel Van Hemeldonck (1897-), internationaal bekenden, voortzetters van een traditie die bij ons door Conscience ingeleid werd en ook in het buitenland, sinds Nobelprijswinnaars als Knut Hamsun (1859-1952) en Grazia Deledda (1871-1936) gehandhaafd bleef. Het voornaamste werk van Claes dateert uit een vroegere periode, maar wie in zijn bibliotheek het beste uit onze naoorlogse tijd bijeen wil, moet daarbij Het was Lente (1953) van Claes opnemen. Het is niet meer dan een verhaal van zesentwintig bladzijden over een ongelukkig repressiegeval, dat evenwel door zijn eenvoud en beheerst gevoel de waarde van zijn lange roman Daar is een Mens verdronken (1950) over hetzelfde onderwerp overtreft.
Filmscène uit Monsieur Hawarden - productie SOFIDOC - van Filip de Pillecijn
(cliché ‘Open Deur’)
In 1949 verscheen van De Pillecyn Mensen achter den Dijk, eerder een kroniek dan een roman heeft Van Wilderode opgemerkt, over de sociale misstanden die een kleine eeuw geleden in De Pillecyns geboortedorp bestaan hebben. Was het niet van zijn mijmerend karakter, men zou het werk om zijn antiklerikale strekking even goed bij de geengageerde literatuur kunnen onderbrengen. Veel heimatauteurs hebben ook, zoals Emiel Van Hemeldonck, historische verhalen geschreven. Van hem bezitten wij de driedelige boerenroman De groene Swaen (1946) over de Antwerpse polderstreek tijdens de periode van de godsdienstoorlogen.
Niet noodzakelijk dat de streekliteratuur over ons eigen land handelt. Het kan verrassend lijken, maar er is na 1945 een Vlaams-Congolese letterkunde ontstaan, die door de tijdschriften Band en Zuiderkruis ondersteund, verschillende merkwaardige werken heeft opgeleverd. De herinneringsbron die zo bevruchtend kan werken schijnt ten andere nog niet opgedroogd. Van alles wat wij door Vlamingen geschreven over dat onderwerp gelezen hebben, bewaarden wij de scherpste indrukken aan Het Stigma (1970) door Jac. Bergeyck (1914-), Onder het teken van de Regenboog (1972) door André Claeys (1925-)
| |
| |
en de koloniale romans van Gerard Walschap (1898-), Daisy Ver Boven (1925), Paul Brondeel (1927) en Jef Geeraerts (130-). Maar over Walschap en Geeraerts straks, waar het vitalisme aan de beurt komt.
Wat Bergeyck zo belangwekkend maakt is zijn kennis van de bantoebeschaving, met haar mythische en wijsgerige achtergronden en van de taal, verhalen en liederen der negerstammen waarbij hij gewerkt heeft. Wie hem objectief leest, ontdekt wat een onherstelbaar verlies de teloorgang van die cultuurgoederen zou zijn en zal de Zaïrese, van bovenuit bevolen terugkeer naar de volkse eigenheid zeker waarderen. Bij het schrijven van Onder het Teken van de Regenboog heeft ook Claeys zich met liefde in de denken bestaanswereld van de zwarte mensen verplaatst. Uit de oude sagen door hen verteld, heeft hij verschillende varianten van dezelfde geschiedenis tot een indrukwekkend epos verenigd, beheerst door een centrale figuur, die als krijger en wetgever de betekenis heeft die in onze Frankische romans aan Karel de Grote gehecht wordt.
| |
B. Vitalisme
De wegbereiders van het vitalisme dat de moderne westerse literatuur zeer sterk blijft bezielen zijn de Duitse filosoof Friedrich Nietzsche (1844-1900) en de Amerikaanse dichter Walt Whitman (1819-1892) geweest. Bij hun verheerlijking van de vrijgeest als Übermenschen hebben groten als George Bernard Shaw, André Gide en de harde Amerikaanse naturalisten uit de school van Hemingway zich aangesloten. Aan Noord-Nederland denkend zien wij de medewerkers aan Forum met Marsman en Du Perron in het bijzonder. Ook Menno Ter Braak, zij het dan geleid door een rationalisme naar Frans model, dat door scepticisme en sarcasme aan het Duitse en Angelsaksische vitalisme veel van zijn intuïtieve bewogenheid heeft ontnomen.
Geestelijk verwant met Ter Braak zijn onze Raymond Brulez (1895-1972) en in mindere mate Marnix Gijsen (1899-). De vierdelige romancyclus Mijn Woningen (1950-1954) van Brulez herinnert door zijn anekdotische
Gerard Walschap (o 1898)
(cliché ‘Open Deur’)
Marnix Gijsen (o 1899)
(cliché ‘Open Deur’)
feiteninhoud aan de spectatoriale geschriften van de achttiende eeuw, maar stijgt er door de diepere betrokkenheid van de auteur bij zijn stof boven uit. Van een veelzijdiger belangstelling voor leven en mens, ook van een tragischer persoonlijkheid getuigt het werk van Marnix Gijsen. Zijn hele romanproduktie, met zijn meesterwerk Klaaglied om Agnes (1951) ontstond in de jongste dertig jaar en geeft het beeld te zien van een man, die erin slaagt de wanhoop om zijn lijden aan het leven te beheersen door ironie en sarcasme aan de ene en zijn verheerlijking van de levensmoed ondanks alles aan de andere zijde.
Maar laten wij terug keren naar het vitalisme, dat als wij aan Timmermans' Pallieter denken, ook in onze volksaard wortelt. Walschap schonk in Nieuw Deps (1961) een vervolg op zijn belangrijke roman Houtekiet, die reeds in 1939 verscheen, maar nam ook onder de schrijvers van geëngageerde literatuur met Zwart en Wit (1946) over de repressie, en Oproer in Congo (1953), tegen het kolonialisme, een vooraanstaande plaats in. Meer ophef maakte niettemin Jef Geeraerts met Gangreen I (1967) en II (1972), door hartstocht en overmoed opgejaagde herinneringen aan zijn verblijf in Congo, structureel aanvechtbaar, wat overtild in hun brutale kracht en toch in onze literatuur door hun lyrische taalbewogenheid en ongeremde geslachtsdrift in hun soort ongeëvenaard.
| |
C. Magisch-Realisme
De term magisch-realisme, een vondst van de Italiaanse romancier Massimo Bontempelli (1878-1960) heeft in onze letteren dank zij
| |
| |
Johan Daisne (1912-) ingang gevonden. Hij heeft er ook het merkwaardig essay Letterkunde en Magie (1958) aan gewijd. Uitgegaan wordt van de Platonische ideeënleer, op concrete toestanden en verhoudingen toegepast. Naast of liever boven de alledaagse verschijningsvorm der dingen bestaat als bovenzinnelijke realiteit hun geestelijk vóór- of spiegelbeeld. Door een wederzijdse inwerking van beide elementen groeit een nieuwe werkelijkheid, waarin droom en waarneming, herinnering en voorafbeelding der toekomst samen gaan.
Belangrijke voorgangers van het magischrealisme waren E.T.A. Hoffmann (1776-1822), E.A. Poe (1809-1849) en nader bij ons Luigi Pirandello (1867-1936) en Alain Fournier (1886-1914).
Onze grootste magisch-realistische romanciers zijn Johan Daisne en Hubert Lampo. Van Daisne bezitten wij dramatisch, lyrisch en essayistisch werk, maar een ruimer publiek heeft hij veroverd met zijn verhalen en romans, inzonderheid nog met De Man die zijn Haar kort liet knippen (1948). Het hoofdpersonage is een leraar, die na jaren geremdheid en vervreemding uit het leven, het geluk vindt in een zachte waanzin, die hem in de vervulling van zijn wensdromen doet geloven. Naast Daisne noemen wij Hubert Lampo (1920-) als zijn deelgenoot in het magisch-realisme. Ook hij is als stylist een minnaar van het fraai klinkende proza, dat niet alleen door zijn begripsinhoud maar ook door de suggestieve kracht van ritme en klank een betoverende achtergrond bij het leven schept. Dat treedt duidelijk aan het licht in zijn roman De Komst van Joachim Stiller (1960), een boodschapper uit het hiernamaalse leven, naar onze aarde terug gekeerd om twee jonge mensen het geluk van de ware liefde te leren.
Louis Paul Boon (o 1912)
(cliché ‘Open Deur’)
| |
II. De geëngageerde Literatuur
De voorstanders van een geëngageerde kunst vergissen zich als zij menen op te komen voor een vorm van literatuur die geen voorgaande heeft. Nog daargelaten dat betwist kan worden dat er eerste-rangsletterkunde zonder de inhoud van een geestelijke overtuiging zou bestaan, weten zij toch ook dat b.v. La divina Commedia van Dante en onze Van den Vos Reynaerde tendensverhalen zijn. Een beetje boosaardig zou gesteld kunnen worden dat de enige nieuwe eigenschap in onze moderne geëngageerde letterkunde uit een vervalsing van de esthetische normen voortspruit. Nu schijnt de hevigheid waarmede men tegen iets is, voor de waarde van het werk beslissend te zijn. Althans wanneer de echte of vermeende misbruiken en onrechtvaardigheden enigszins binnen het raam van vooraf veroordeelde landen of maatschappelijke bestelvormen vallen.
Wat niet aan die vereisten voldoet kan niet mooi zijn. Zo'n verwarring in de geesten kan slechts door onwetendheid of gemis van een zelfstandig denken verklaard worden. Daarom ontstaat het vermoeden dat de literatuurkennis van veel theoretici van het alleen zaligmakende engagement tot hun eigen tijd en in die tijd tot een deel van de letterkunde beperkt is. Wij willen geen kwade trouw veronderstellen. Een tweede mogelijkheid blijft, en die slaat dan op de scheppende kunstenaars terug, dat zij zoals het schrijverke van Gezelle ‘schrijven, herschrijven en schrijven nog’ wat de propagandisten hen voorgeschreven hebben. Zij deden het vijftig jaar achter ons, vijfentwintig jaar geleden waren zij er nog mee bezig en zij zullen het blijven doen, zo lang de drang om in een kudde te lopen sterker is dan hun verlangen naar een eigen persoonlijkheid.
Als onze blik op de zaak niet te kort schiet, spitst het engagement in onze letterkunde zich op drie doelstellingen toe: 1. Een wereldhervorming op marxistische grondslag, die de geboorte van een gelukkiger mensentype tot gevolg zou hebben; 2. Een verlossing uit de doem van onrecht, lijden en dood, door een bezielend geloof in een transcendente God; en 3. Een vrijmaking van het individu door verwerping van alle knellende banden, wat moet toelaten naar het primitieve bestaan van vroegere eeuwen terug te keren.
| |
A. Marxistische heilsboodschap
Literair beschouwd heeft het naturalisme er ons op voorbereid. Wij denken aan de jonge Cyriel Buysse (1859-1932) van Het recht van den Sterkste (1893) en De Biezenstekker (1894), maar niet minder aan Reimond Stijns (1850-1905) en Gustaaf Vermeersch (1877-1924). De menselijke ellende die zij uitgebeeld hebben schreeuwde om een doelmatige maatschappelijke orde, waardoor onrecht en onverdiend lijden onmogelijk zou worden. Even voor en tussen de twee oorlogen zijn ze dan naar voren getreden de grote bezielers van een marxistische literatuur, Maxim Gorki (1868-1936), Ilja Ehrenburg (1891-1967) en Michaël Sjolochow (1905-). Maar niet alleen
Maurice Gilliams (o 1900) (cliché ‘Open Deur’)
in Rusland. Ieder volk heeft de zijne gehad, wij Herman Heyermans (1864-1924), Herman Gorter (1864-1927) en Henriëtte Van der Schalk (1869-1952).
In de periode die ons hier aanbelangt zijn het in Vlaanderen Achilles Mussche (1896-1974), Louis Paul Boon (1912-) en Piet Van Aken (1920-) geweest. Mussche was ook dichter en toneelschrijver. Daarbuiten liet hij een biografie van Rosa Luxemburg na en het verhaal Aan de Voet van het Belfort (1950), waarvan de sociografische waarde de artistieke overtreft. Het is een uitbeelding van het donkere bestaan van het Gentse fabrieksproletariaat en zijn strijd voor meer vrijheid, macht en welvaart in de vorige eeuw. Meer opgang maakte Boon met zijn populistische romans naar de trant van L.F. Céline, in het bijzonder met De Kapellekensbaan (1953), waarin hij uitvoerig en in haar eigen taal de avonturen, wereldbeschouwing en levenshouding schildert van de onderste bevolkingsklasse die aan de zelfkant van een provinciestad leeft en streeft, in alle betekenissen van die woorden, met nadruk op haar materialisme en sexualiteit, door hem evenwel in zijn beste hoofdstukken met vertedering en medelijden omglansd. Een bijna programmatisch marxisme spreekt uit Vergeten Straat (1944), een roman die wij even vermelden omdat wij het als een bewonderenswaardig schoolvoorbeeld van tendenskunst beschouwen. Het werk van Van Aken getuigt van een even felle sociale bewogenheid, maar is terzelfder tijd bezield door een vitalistische bewondering voor heldenfiguren van formaat. De schrijver ziet de echte revolutionair als een sterke man, die desnoods alleen tegen allen zijn eigen weg gaat. Toch lijkt zijn oorspronkelijkste en mooiste werk ons nog altijd de lange novelle Klinkaart (1954), gewijd aan de eerste arbeidsdag van een meisje, nu meer dan een halve eeuw geleden in een steenbakkerij.
| |
| |
| |
B. Spiritualistische Problematiek en Antiklerikale Tendens
Achteraf overschouwd is het duidelijk dat de eerste zestig jaar van deze eeuw een verrassende opleving van een hoogstaande spiritualistische, vooral katholieke letterkunde te zien gaven. Enkele klinkende namen uit verschillende taalgebieden zullen het bewijzen: Gertrud von Le Fort (1876-1971), die de eerste geweest is om het probleem van de rechtvaardiging door de liefde in onze moderne tijdssfeer te brengen; Sigrid Undset (1882-1950), met haar historische romans waarin schuld en boete het lot van haar helden bepalen; François Mauriac (1885-1970) de psychologische ontleder van les anges noirs, die dan toch voor hun einde door de genade getroffen schijnen; Graham Greene (1904-), verdeeld tussen de tegenstellingen opgeworpen door de hedendaagse psychologie en een normatieve zedenleer, naast veel anderen die in een uitgebreider betoog niet zouden mogen ontbreken.
Talrijke Vlaamse auteurs, vooral dichters, belijden in hun kunst een katholieke overtuiging, zonder daarin evenwel een didactisch karakter te leggen. Dat is wel het geval met Gaston Duribreux (1903-), die na enkele heimatverhalen in een reeks boeken, zoals De zure Druiven (1952) opgekomen is voor een heldhaftig verweer tegen de dubbelzinnigheid en laksheid waaraan katholieke leken en priesters zich schuldig maken. Het gebeurt ook bij Maria Rosseels (1916), die verschillende problemenromans wijdde aan de betekenis van geloof en godsdienst in deze tijd, zo verward en verscheurd, dat ieder geestelijk houvast verloren schijnt. De bekendste, menigmaal herdrukt en nu ook verfilmd is Dood van een Non (1961).
Meer getormenteerd, radikaler in zijn tegenstellingen is het werk van Valeer Van Kerkhove (1919-), die spijtig genoeg sinds jaren door zijn beroepsbezigheden verhinderd niet meer gepubliceerd heeft. Nochtans is zijn eersteling De Weerlozen (1951) veel meer dan een belofte, steeds een lezenswaard boek gebleven. Dezelfde lofspraak komt ongetwijfeld Aster Berkhof (1920-) toe voor een drietal romans, die buiten de thematiek en sfeer van zijn gewone ontspanningsverhalen liggen en een bepaald uitzicht van de geloofsleer aan haar praktische terugslag op de hedendaagse toestanden toetsen. De belangrijkste lijkt ons Dagboek van een Missionaris (1962), over een priester die in India, eenzaam en in lijdzame trouw een hopeloze strijd voert, bedreigd door wanhoop omdat het hem allemaal zo nutteloos schijnt.
Wel merkwaardig is in de katholieke tendensliteratuur het sociale engagement bij Fred Germonprez (1914-), Felix Dalle (1921-) en Julien Van Remoortere (1930-). Eerstgenoemde gaf een reeks verhalen uit over het leven van de Westvlaamse kustbewoners en in de jongste tijd, op een breder vlak, over algemeen menselijke verhoudingen, die door schraapzucht en machtsmisbruik scheef getrokken worden. Zo is Haaien op de Kust (1973) een protest tegen het bedrog dat
André Demedts (o 1906), schrijver van dit artikel, eminent romancier en dichter
in de bouwnijverheid voorkomt. Van Felix Dalle, aan wiens vlotte pen wij talrijke reisreportages, jeugdverhalen en tegen de achtergrond van deze ontwrichte wereld gestelde psychologische ontledingen te danken hebben, verkiezen wij nog steeds de roman Bieten (1958), waarin hij de oude wroeters van de landarbeid gehuldigd heeft. Even gemakkelijk en spontaan schijnt Van Remoortere zijn vertelstof te beheersen in zijn talrijke jeugdboeken en fantastische geschiedenissen. Niettemin lijkt ook hij ons op zijn best waar hij in Een veilig, stinkend Nest (1971) en Op de Rand van het Nest (1974), ten dele puttend uit herinneringsbron, de levensopgang verhaalt van een arme jongen, die voorbestemd is om zijn wereld te overgroeien zonder eraan ontrouw te worden. Door de directheid van zijn stijl bereikt Van Remoortere in dit werk
Julien Van Remoortere (o 1930)
Herman Vos (o 1928)
een sublimering van de naturalistische inhoud waardoor de anekdotiek van het verhaal een symbolische betekenis krijgt.
Wel enigszins afzonderlijk zien wij onder de katholieke prozaïsten de eerder teruggetrokken mijmeraar en denker Jaak Stervelynck (1920-) gevoed aan de bronnen van de klassieke, inzonderheid Franse en Russische literatuur, die in zijn tot enkele romans en novellen beperkt gebleven oeuvre de verantwoordelijkheid van het eigen geweten ten overstaan van wat anderen en de gemeenschap goed of slecht doen naspoort en belicht. In Het Tuinfeest (1970), geschreven in halve tonen en met veel dat alleen te verstaan gegeven wordt, beeldt hij innig en mooi zo'n afrekening met het eigen verleden uit.
Ten slotte vestigen wij de aandacht op de verhalen, inzonderheid op zijn uitgebreide en belangrijke roman De glimlachende God (1965) van Bernard Kemp (1926), waarin hij tegen de tijdsgeest in een positieve levenshouding voorstaat en op het werk van Cor Ria Leeman (1919), Dries Janssens (1925) en Frans Depeuter (1937), die ieder op zijn manier zoeken naar een eigentijdse vertolking van tijdeloze waarheden.
Zoals Walschap en Gijsen heeft Willy Spillebeen (1932-), dichter van filosofisch geinspireerde poëzie, in een beklemmend belijdenisboek, Steen des Aanstoots (1971), van het geloof uit zijn kinderjaren afscheid genomen, met het verwijt aan de opvoeding die hem te beurt viel dat zij zich zelf niet aanvaardbaar kon maken.
Veel milder is daarentegen het spiritualistisch bezielde oeuvre van Frans Van Isacker (1920) die, ondogmatisch gelovig, liefde, moed en geduld als verweer tegen 's levens leed en de dood aanprijst.
| |
C. Onze Wereld ontvluchten
Op het einde van de achttiende eeuw trad een cultuurmoeheid in, die vanzelf naar een eenvoudiger bestaan deed verlangen. Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) weet de
| |
| |
schuld van het onbehagen die de romantische gemoederen kwelde aan de samenleving, de geordende maatschappij die de mensen bedierf, en raadde de terugkeer aan naar de natuur. Door die gedachte bezield schreef Bernardin de Saint-Pierre (1737-1814) zijn roman Paul et Virginie (1787) die wereldberoemd zou worden. Toch werd die bekendheid nog ver overtroffen door The Live and surprising Adventures of Robinson Crusoe (1719) van Daniël Defoe (1659-1731), dat tot vandaag de dag een gelezen boek is gebleven.
Bij het begin van deze eeuw is dezelfde afkeer voor de beschaving, intussen zoveel technischer en drukkender geworden, weer opgeleefd, nu versterkt door de filosofischpolitieke stromingen, die gemakkelijkheidshalve als anarchisme en nihilisme gerangschikt werden. In het expressionisme van 1905 tot 1925 was reeds een opmerkelijke belangstelling voor primitieve volkeren en culturen merkbaar, een tendens, die na de tweede wereldoorlog tot overdrijving en een onwaardig verzaken van eigen waarden zou voeren. Uit dat klimaat van onmacht om de wereld aan te kunnen en van angst voor een bestaan zonder zin werd het werk van Franz Kafka (1883-1924) geboren, niet de eerste maar toch onder de eersten de meest indrukwekkende existentialist.
Iets van zijn vervreemding uit het leven, minder tragisch, opstandiger, soms kritisch ironiserend en aanklagend, vinden wij weer bij onze Ward Ruyslinck (1929-), bovendien een voortreffelijk stylist in zijn lange roman Het Dal van Hinnom (1961).
De eenzaamheid en hulpeloosheid van het existentialisme werden na 1970 op een opvallende wijze door Claude Van de Berge (1945-) vooral in zijn roman Stemmen (1973) uitgebeeld, door de zelfontleding van personages, die toevallig in een bepaalde toestand terecht gekomen, daar te vergeefs naar het waarom en waartoe van hun handelen en door hun handelen van hun bestaan op zoek zijn.
Het geneesmiddel tegen de cultuurziekte en het existentialistisch pessimisme, dat een
Ward Ruyslinck (o 1929)
(cliché ‘Open Deur’)
lijden aan het leven is, hebben sommigen in een vlucht voor de dwang van allerlei wetmatigheden en verplichtingen gezocht. De zwervers- en schelmenromans, de vagantenliteratuur uit vroegere eeuwen, onze Pallieter (1916) van Felix Timmermans (1886-1947) en het werk van Jack Kerouac (1922-1969) kunnen als voorbeelden gelden. Dat herstel van zich zelf vond Clem Schouwenaars (1932-) in Veurne-Ambacht, waar hij o.a. Baldriaan (1975) schreef, de geschiedenis van een leraar, die door zich los te rukken uit een verzekerd, maar dodend bestaan, het innerlijk evenwicht verwerft dat hem toelaat met wat hem gegeven is gelukkig te zijn en Hugo Raes (1929) zich aan de beklemming van ons maatschappelijk letsel onttrekt, door het ontwerpen van een werkelijkheid waarin de sexuele aandriften en een verbeelding gericht op toekomstige wetenschappelijke ontdekkingen van hoofdzakelijk belang zijn.
| |
III. Letterkunde als Woordkunst
Al meer dan eens werd voorspeld dat de literatuur als woordkunst uitgediend had, maar tot nog toe wordt die profetie door de feiten tegengesproken. Een hele groep prozaïsten en dichters, daarom niet noodzakelijk voorstanders van de kunst om de kunst, scheppen hun werk in de eerste plaats om er iets schoons van te maken. Dat sluit geen medeleven met hun tijd noch om het even welke menselijke aandoening uit, het bevestigt alleen dat zij een mening over het kunstenaarschap huldigen, die het boven de actuele idealen of gedachtestromingen verheft. Zij vertegenwoordigen de tijdeloze, het traditionele en blijvende, in wat meer door de wisselende getijden van de geschiedenis gedragen schijnt.
Zo'n bestendigheid geniet het historisch verhaal, in onze literatuur zo oud als de volkssagen waarop onze middeleeuwse ridderromans terug gaan. In het aanschijn van de
Paul Lebeau (o 1908)
dood heeft Felix Timmermans ons zijn geromanceerde biografie Adriaan Brouwer (1948) geschonken, die leesbaar gebleven is, al wordt het boek overtroffen door de geschiedkundige en mythologische verhalen van Rose Gronon (1901-), die zij in klassieke stijlvormen en verzorgde taal uitgewerkt heeft. Haar helden zijn even vele afbeeldingen van eeuwig menselijke gestalten, zoals in De Ramkoning (1962), waar in verband met koningin Clytemnestra van Mykene het probleem van de vrouwenemancipatie gesteld wordt. Daarbij kan best Xanthippe (1959) van Paul Lebeau (1908-) vergeleken, omdat ook hier een vrouw, de echtgenote van de wijze Socrates, van haar zienswijze uit belicht eerherstel krijgt voor de slechte faam die de overlevering haar heeft opgedrongen.
Ook het realistisch verhaal, als een eenvoudig verslag van feiten en gebeurtenissen, zonder toevoeging van subjectieve elementen opgevat, overleeft de voorbij gaande strekkingen en opvattingen. Als een der mooiste novellen van Willem Elsschot (1882-1960) beschouwen wij Het Dwaallicht (1946), het relaas van een nachtelijke zwerftocht door de Antwerpse havenbuurt, ondernomen om er een jaren voordien ontmoete vrouw, dus eigenlijk om een geluksdroom uit het verleden terug te vinden. Hier brengen wij meteen de veelzijdige Hugo Claus (1929-) op de voorgrond. Het is een groot dichter (Heer Everzwijn, 1972), dramaturg (Vrijdag, 1969) en romancier (De Verwondering, 1962). Enigszins gelijkend op de Amerikaanse naturalisten, zet hij op zijn manier de populistische romankunst van Buysse en Streuvels voort, met een bijzondere aandacht voor de psychische ontreddering, maar ook, vooral in zijn poëzie, voor de genezende kracht van de natuur.
| |
Experimentele en Beeldpoëzie - Nouveau Roman
Uitgaande van de opvatting dat literatuur een kunst van woorden is en alles wat zij kan betekenen door en in het woord tot de lezer komt, hebben tal van dichters en prozaïsten sinds Luis de Argote y Góngora (1561-1627) gestreefd naar een kunst, die haar waarde
Hugo Claus (o 1929)
(cliché ‘Open Deur’)
| |
| |
niet aan haar inhoud, wel aan haar woordontmoetingen en vormentaal zou ontlenen. Vaak heeft de klank, het ritme en in de jongste tijd het beeld uit en om het beeld daarbij de hoofdrol toebedeeld gekregen. Ook het volk heeft op die wijze met de spraak gespeeld en gegoocheld. In de grond is het een ver doorgedreven rationalisme, dat dikwijls zeer hermetisch aandoet, tot men ontdekt dat het niet op de zin van het hele gedicht of verhaal aankomt, wel op waardering voor de opbouw van de kleine onderdelen, woordkoppelingen, zinswendingen, toespelingen en figuurlijke vondsten, waaruit het bestaat. De geschiedenis van het góngorisme, zoals het nu reeds drieëneenhalve eeuw in de literatuur doorwerkt, zou een dik boekdeel beslaan.
Sinds 1945 werd vooral door Franse auteurs gepoogd een nieuw soort verhalend proza te doen ingang vinden. Tot op zekere hoogte zijn Alain Robbe-Grillet (1922-), Michel Butor (1926-) en Nathalie Sarraute (1900-) erin geslaagd ‘le nouveau roman’ voor het publiek aanvaardbaar te maken. Hun bezwaren tegen de negentiende-eeuwse roman waren vooral op zijn abstraherend karakter gericht: de schrijvers wisten alles over hun onderwerp, doorkeken hun personages alsof het glazen doosjes waren en rondden hun verhalen zo volmaakt en sluitend af als een schrijnwerker het met een koffer doet. Daarmee stemde hun even veralgemenend taalgebruik
Walter Roland (o 1925)
overeen. Nu is het zo dat wij van mensen, dingen en gebeurtenissen zeer weinig met volstrekte zekerheid kennen en dat het van meer waarheidsliefde getuigt het mysterie dat zij uitmaken te eerbiedigen.
Vandaar het beschrijven van al het waarneembare met een oeverloze woordenschat, een belichting van veel zijden uit, die de lezer op zijn manier doet nadenken, dromen en interpreteren. Gevolg van die methode was en is een barokke taal, die spoedig eerder verveelt en in de war brengt dan voldoening schenkt. Bijna overbodig op te merken dat hetgene in Frankrijk nouveau roman geheten werd en onder die naam waarschijnlijk in de literatuurgeschiedenis voort zal leven, in de Nederlandse letteren reeds tachtig jaar geleden, dank zij Jacobus Van Looy (1855-1930), Arnold Aletrino (1858-1916) en Israël Querido (1872-1932) verwezenlijkt werd, met ongeveer hetzelfde resultaat: indrukwekkend genoeg, maar te overdadig van wildgroei door het woord om grote kunst te worden.
Herman Teirlinck (1879-1967) die er altijd bij geweest is om met zijn tijd en de nieuwste stromingen mee te gaan, liet in Het Gevecht met de Engel (1952) een groots opgezette en wijdlopende roman na, waarin hij sommige bestrevingen van de Franse hernieuwers overgenomen heeft. Het is door zijn overladenheid niet een van zijn beste boeken geworden. Overtuigender door zijn innerlijke
Rose Gronon (o 1901)
waarachtigheid lijkt ons zijn Zelfportret of Het Galgemaal (1955), de gesymboliseerde levensbiecht van een gespleten man, die er zich van beschuldigt dat hij vaak voorwending en echtheid tot een onontwarbaar kluwen dooreen gehaspeld heeft.
Experimentele tendenzen typeren ook het werk van Ivo Michiels (1923-) en Daniël Robberechts (1937-). In Orchis militaris (1968) poogt Michiels door typografische eigenaardigheden en herhalingen van dezelfde zinnen en woorden zijn lezers het besef van de hopeloze zinledigheid van de menselijke existentie bij te brengen, terwijl Robberechts zich van het anekdotische en helder voltooid verhaal afwendt om, zoals in Aankomst in Avignon (1970) teksten te schrijven, die op zich zelf knap, geen doelmatig begin- of eindpunt hebben. Daar ligt meteen de bedoeling achter, door het vernietigen van het westerse denkpatroon, onze samenleving te ontredderen.
André Demedts
Condédreef 21 - 8500 Kortrijk
N.v.d.R. André Demedts is schrijver van diepzinnige probleemromans waarin gezocht wordt naar de menselijke situatie in deze wereld, vaak naar de rol van de priesterfiguur. Uit de naoorlogse periode dateren zijn In uw handen (1954) en De levenden en de doden (1959).
Armand Boni (o 1909)
|
|