85
Jo Verbrugghen
Deurleprijs 1973 voor ‘De Boom Yggdrasil’
Hij werd geboren te Gent op 10 januari 1931 en is echtgenoot van kunstschilderbeeldhouwer Francine Urbin Choffray. Sedert 1957 is hij notaris. Medestichterhoofdredacteur van het tijdschrift ‘Cyanuur’ 1954.
1955: Tweede prijs Algemeen Nederlands Studentencongres voor novelle,
1959: Geprimeerd poëzieprijs stad Heist voor gedicht ‘Satan’;
1960: Prijs van de stad Gent voor roman ‘Ik ben Judas Iskariot’;
1973: Prijs van de gemeente Deurle voor ‘De Boom Yggdrasil’.
Als kunstcriticus, aangesloten bij ABCA en AICA, schreef hij verschillende monografieën over hedendaagse kunstenaars; Adres: Dorpplein 80, 9520 Sint Lievens Houtem, tel. 053/62.166.
Colibrantuitgever-dichter J.L. De Belder, die de eerste vier bundels van Jo Verbrugghen in zijn fonds uitgaf - Spijkerbloemen voor Israël, Antipode, Kommer of Baat, Mazzel en Broeche - omschreef in zijn nawoord voor de verzamelbundel ‘Calderon’ (De Galghe, 1970) de arspoetica van de auteur: ‘Het beeld dat het zuiverst de essentie van zijn poëtische ingesteldheid en metafysische geaardheid weergeeft, is dit van een vogel die zijn nest bouwt in een ruïne.
(...) Hij is de dichter van het verlangen naar geluk, dit waanbeeld dat nooit is te bereiken. (...) Deze dichter is tevens diegene die onder zijn schaduw graaft om zo de oneindigheid te bereiken. (...) Dit gebeurt bij hem met een rijk poëtisch ingesteld talent dat van hem een oprecht dichter maakt, een van de innemendste van zijn generatie.’
Het proza van Jo Verbrugghen getuigt van dezelfde metafysische en humanistisch-poëtische bekommernissen.
Geen toeval dat zijn eerste roman ‘Ik ben Judas Iskariot’ (A. Manteau. 1960) zich afspeelt in het bijbelse Midden-Oosten. Evenzeer als de door J. Walravens, Lampo, Gilliams, Van de Voorde, Gijsen, Claus, Demedts, e.a. volmondig geprezen letterkundige kwaliteiten, evenzeer als een poging om aan te tonen dat niemand het recht heeft een andere te veroordelen omwille van een daad waarvan men de drijfveren niet kent, is in deze roman steeds de drang aanwezig aan te sluiten bij de oerbronnen van elke geloofsbelevenis. Zeer religieus, zoniet mystisch ingesteld, maar bewust levend buiten elke kerkelijke orthodoxie, zoekt Jo Verbrugghen de voor hem bruikbare waarheden die schuil gaan achter mythes, fabels, mythologiën: de christelijke heilsleer (Ik ben Judas Iskariot), de bijbel (Jeruzalem), de apocalips, de koran, de kabbala (De Boom Yggdrasil), het dualistische mazdéisme (Bereshit), de primitieve godsdiensten (Erlik), het over elkaar schuiven van droom en werkelijkheid (Calderon).
Ogenschijnlijk is de verwoording helder, de vormelijke schoonheid overwegend; maar toch is die beeldrijke taal vreemd, ontstellend, cryptisch, zoniet bijwijlen hermetisch precies omwille van de even religieuze als esoterische inhoud. Het oeuvre van Jo Verbrugghen, zo poëzie als proza, dient als een geheel te worden beschouwd, waarin elke nieuwe tekst een stap vooruit is in een ‘queste’ naar een individuele, religieuse zelfbevestiging, naar die voldragen en actieve verdraagzaamheid vooral, die enkel bestaan kan in de zekerheid van de vrijmakende en verrijkende twijfel.