Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 22
(1973)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
Het wezen van de voordrachtkunstHet diepere wezen van alle kunst blijft een geheim dat slechts door omschrijvingen en gestamel te benaderen is. Zuivere kunst immers overbrugt de afstand tussen het tijdelijke en het tijdloze, het vergankelijke en het eeuwige; zij smeedt een schakel van het menselijke naar het goddelijke. Alle grote kunstwerken wortelen echter in de bodem van een levende werkelijkheid; doch de kunstenaar moet de realiteit en het typisch-menselijke verschuiven en optillen naar een hoger plan, naar de sfeer van de verbeelding en van de droom. Bovendien moet het gevoelsleven zijn schepping dooraderen en er het rhythme van bepalen. Indien een kunstenaar de harmonie van leven en droom, van werkelijkheid en fantasie gestalte kan geven en ze genietbaar maken voor zijn medemensen in de tijd en in de ruimte, dan wordt zijn werk ingeschakeld in de kunstgeschiedenis. Jammer genoeg kan de voordrachtkunst deze toppunten niet bereiken omdat zij uitsterft met het woord; er blijft ten slotte niets anders over dan een vage herinnering; zij kan de kunsthistorische kritiek niet doorstaan. Toch werd de voordrachtkunst in de laatste vijftig jaar meer en meer gewaardeerd, hoewel zij haar rechtmatige plaats nog niet heeft veroverd. Declamatoren zijn echter geen uitvinding van de moderne tijden. Alle volkeren hebben hun vertolkers van de poëzie: Homeros, de troubadours in het middeleeuws Italië, het Elisabethaans tijdperk in Engeland. Onze
Rodenbachherdenking, universiteit Gent, 1-3 april 1941.
Dietse minstrelen en sprooksprekers waren de voordrachtkunstenaars van het middelnederlands; zij werden door hovelingen, burchtheren en regeerders zeer geliefd en hoog gewaardeerd. Van Veldeke was één der voornaamste recitators van zijn tijd. De beschavingsontwikkeling en de kultuurverschijnselen ontdekken steeds talrijker middelen om het menselijk heimwee naar schoonheid te vertolken. De gesproken taal en de voordrachtkunst zijn essentieel niets anders dan de eeuwigmenselijke drang naar ‘volle uitspreekbaarheid’, de sterke behoefte aan hoorbare, suggestieve uitdrukking van het zieleleven door middel van het gesproken woord: ‘Watme op 's harten gront leit, dat weltme naer de keel’ zegt Vondel. De kunst van het gesproken woord is de bekroning van het spraakvermogen. Alle grote poëzie is geladen met ‘Engelscheit en dierscheit’, vervuld van levensjubel of Adamswee: Hoogste vreugde en diepste smart Zijn de polen van 't mensenhart! | |
[pagina 341]
| |
Onze tweespalt en verscheurdheid, het heimwee naar ons wezenlijk vaderland is de tragische en sublieme prikkel van ons scheppingsvermogen. Deze melancholie is die smartelijke vuurpijl van elk edel hart naar de regionen van het transcendentale: Wat herquam van het enkel Een
Doolt, als in ballingschap verschoven,
Vint geene rustplaets hier beneên,
En zoekt het vaderlant daer boven.
Vondel.
De kunst van het poëtisch woord, evengoed
als andere kunstuitingen, breekt de poorten
van onze beperktheid open:
Brandt los, mijn hert, van al dat uw
gevlerkte vlucht ombindt;
brandt los van kot en ketens...
Gezelle.
Schakel deze grondslagen uit de kunst en de kultuur en wij staan ontredderd voor de gapende afgrond van de loutere werkelijkheid waar ons leven en onze dromen begrensd zijn. In de grote scheppingen van de wereldliteratuur schuilt steeds gedeeltelijk onze verhouding tot de grote levensproblemen: afhankelijkheid van het eeuwige, vergankelijkheid van alle aardse dingen, het geheimzinnig spel van het mensenhart alsmede de reacties van ons gemoed en onze verbeelding op de natuurverschijnselen. Wie elders gaat putten ontwijkt het menselijke en de grootse stijl. Achter de grillige lijnen van de gearticuleerde spraakklanken ruist de melodie van onze groot-menselijke impulsen: levensdrift, vervoerende vreugde, drang naar schoonheid en geluk. afgrondsgevoel en eeuwigheidshonger. Het woord is de trillende gestalte van de ziel met haar verheven treurnis en verrukkingen, met haar verzuchtingen naar orde, waarheid, schoonheid, liefde, vrede... De artistieke vertolking van waarachtige noëzie grijpt ons onweerstaanbaar aan omdat zij zo zuiver menselijk is; zij onthult ons de rijkdom van het mensenhart en de schatten van de geest, zij openbaart de mens aan zichzelf, zij is een lichtstraal op ons leven en lot. De schoonheid van het gesproken woord mildert de tragiek van het leven; zij sublimeert ons bestaan. | |
De techniek van de voordrachtkunstHet is merkwaardig hoe weinig belangstelling er bestaat voor de spreektechniek. Leerkrachten, geestelijken, advokaten, sociale, politieke, kulturele leiders en propagandisten, moeten evengoed als toneelspelers, declamatoren, beroepspredikanten en befaamde redenaars onder de beroepssprekers gerangschikt worden. Vraagt men echter naar hun vakkundige opleiding, dan moeten zij ontkennend antwoorden. Er bestaat slechts een vage traditie: ieder zoekt zijn eigen methode, zonder inzicht of leiding. De meesten vergeten dat zij onberekenbaar veel inspanning doen zonder doelmatig resultaat. Velen worden door vroegtijdige vermoeidheid, verzwakking of keelziekte tot werkeloosheid gedwongen. In de gunstigste gevallen wordt spreken op de duur een loden last. Argumenten tegen speciaal onderwijs liggen natuurlijk voor het grijpen. In de eerste plaats voert men aan dat een paar jaar technische oefening, zelfs onder bevoegde leiding,Foto A. Vandeghinste.
een belangrijk verlies betekent in de praktijk. Leerkrachten miskennen de pedagogische waarde van de voordracht en blijven hun leven lang vervelende pedanten. Zij vergeten bovendien dat zij, bij gebrek aan technische kennis van het spreken, hun leerlingen met spraakgebreken en stemverwikkelingen hopeloos aan hun lot overlaten. Geestelijken hebben schrik voor woordkunst met het oog op de inhoud van hun preken en conferenties. Jonge advokaten speculeren eenzijdig op wetteksten en toevallige verrassingen; ervaren juristen wijden meer aandacht aan de voordracht omdat zij weten dat een goed voorgedragen verdediging de beklaagde begunstigt. Bij al deze beroepssprekers komt het technisch vraagstuk na enkele jaren tóch opduiken, doch misvorming en gebrek aan tijd verhinderen hen de spreektechniek te bestuderen en doelmatig toe te passen. Bij declamatoren is de techniek, naast aangeboren gaven en artistiek inzicht, het voornaamste hulpmiddel om hun kunst tot een hoog | |
[pagina 342]
| |
artistiek peil op te voeren, en zelfs op gevorderde leeftijd, zonder physische overspanning, kracht en klankrijkheid in hun spraakorganen te behouden. Voordrachtkunst eist onvoorwaardelijk meesterschap over de physiologische elementen. Het organisch vermogen is een geschenk van de natuur dat door geduld en aanhoudende oefeningen moet ontwikkeld worden. Techniek wordt verworven door het verstand, door redenering, overleg, concrete studie en vooral door aanhoudende inspanning waar het gaat om vakkundige soepelheid. Verstand en wil moeten als ordeschepper en leider functioneren. Het is de triomf van de menselijke wil en van de geest! Maak van de driften van het lijf u vrij: ...... ge moet meester zijn van uw lot: niet zij. Ge kunt het: uw lijf is een speeltuig, dat ge kunt leeren stemmen en schoon bespelen,... Ge zijt uw lichaam niet: ge zijt zijn heer, meester over zijn ontelbare cellen: ... H. Roland Holst-Vander Schalck. Pas wanneer men volkomen meesterschap bezit over zijn vermogens en deze kan samenballen, is men in staat zijn gaven harmonisch uit te bouwen. Aanleg en techniek moeten
‘Polleken’ in de Volksschouwburg te Brugge (1949).
elkaar veredelen, anders is het werk ‘Ten halven afgewrocht, ontvangen, niet geboren;...’ (Gezelle). Grote kunstenaars kunnen bewijzen dat hun leven en werk slechts door zware arbeid, studie, strijd en offers hoogtepunten bereikte. Het is merkwaardig hoe echte kunstenaars, naarmate zij verder in het leven staan en hun techniek meer en meer beheersen, soberder en suggestiever werken. Hun kunst wordt eenvoudiger, klaarder, menselijker: ‘In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister’ zegt Goethe. Doch bij hen is er gewoonlijk een harmonie tussen inhoud en vorm, droom en schepping, geest en gestalte; de substantie leeft en ontwikkelt in de vorm, en omgekeerd. Geest en wil, soepele en geordende actie van alle physiologische vermogens vormen de grondslag van technische vaardigheid. Deze vaardigheid is moeizaam veroverd bezit waarvan men zelf de grenzen bepaalt. Louter virtuositeit echter is goochelspel en kan ten hoogste verbluffen. Onvermijdelijk vervalt men in oppervlakkigheid en clichés, de sterkste hinderpalen voor persoonlijke stijl.
Antoon Vander Plaetse, uit ‘Wezen en Techniek van de Voordrachtkunst’, Lannoo, Tielt, 1948, blz. 2-3 en 31-32.
Antoon Vander Plaetse declameert te Montreal op 22 augustus 1969.
Declamatie, 1956.
|
|