| |
| |
| |
1
Denkend aan Conscience
| |
I
Commentaren en Bronnen
Mogelijk zullen onze lezers de vraag stellen of het zin heeft nog aandacht aan Conscience te wijden. Er is meer dan anderhalve eeuw sinds zijn geboorte en negentig jaar sedert zijn overlijden voorbij gegaan. Naar de mening van velen behoort hij reeds lang tot de geschiedenis, die van de literatuur en van de Vlaamse Beweging. Wat er over hem nog te ontdekken of te zeggen valt, is werk voor specialisten en minder voor een algemeen tijdschrift als ons Vlaanderen geschikt. Aanvankelijk hebben ook wij dat geloofd, maar na ons zes weken in het werk van Conscience verdiept en een en ander gelezen te hebben van het vele dat over hem geschreven werd, zijn wij niet zo zeker meer van ons zelf. Toegegeven dat het niet aan studies en artikels, vooral niet aan gedrukte redevoeringen over de schrijver van De Leeuw van Vlaenderen ontbreekt. Onze documentatie alleen, hoe onvolledig ze mag zijn, telt al honderden bladzijden. Maar bij het nalezen van die teksten bleek weldra hoeveel oppervlakkigs erbij is.
Niettemin bestaat er toch heel wat dat blijvende belangstelling verdientGa naar eind1. Omdat het wellicht voor anderen even nuttig kan zijn, brengen wij verslag uit over hetgene wij het meest gewaardeerd hebben. Naast de commentaren bij de briefwisseling van, met en over Conscience, verzorgd door Dr. A. Jacob en Dr. G. Degroote, die een reusachtige hoeveelheid gegevens bevatten, is dat in de eerste plaats de monografie van Eugeen De Bock over Hendrik Conscience en de Opkomst van de Vlaamse Romantiek (1920), die reeds door een beknopter biografie Hendrik Conscience, zijn Persoon en zijn Werk (1912) voorafgegaan werd.
Minder gevuld, meer opgaand in een betoog, dan een relaas van gebeurtenissen en een schildering van toenmalige toestanden is een studie van Pol De Mont, opgenomen in zijn bundel Drie groote Vlamingen (Conscience, Van Beers, Benoit - 1901). Zij kan best aangevuld worden door Eenige Bladzijden uit het Leven mijns Vaders (1912) van Mevrouw Antheunis, geboren Maria Conscience, zoals de naam van de schrijfster vermeld staat. Dat boek met die ‘enige’ herinneringen, die dan toch honderdachtentachtig bladzijden beslaan, is wel merkwaardig omdat het de mens Conscience nader tot ons brengt.
Bepaalde strekkingen in de hedendaagse literatuurwetenschap mogen dat menselijke element zonder belang achten, het helpt niettemin als geen ander om de ziel van een literaire schepping, ook als taalverschijnsel, te begrijpen. Vanzelfsprekend mogen in verband met Consciences levensgeschiedenis en de genesis van zijn kunst zijn autobiografische geschriften De Omwenteling van 1830 (1858) en Geschiedenis mijner Jeugd (1888) niet vergeten worden.
Onder de studiën van specialisten, aan een of ander onderdeel van Consciences produktie of bijzonderheid in verband met zijn leven en werk gewijd, trof ons vooral De ouders van Conscience (1913), van de Antwerpse stadsarchivaris F. Jos van den Branden. Wat de schrijver daarin mededeelt is zeer verhelderend over het karakter en de levenshouding van de romancier, althans voor wie gelooft dat afkomst en omgeving daar iets mee te maken hebben.
Daarnaast legden wij dan de lijvige verzameling Studiën en Kritieken (1913), die naar aanleiding van Consciences eeuwfeest op de markt gebracht werd. Niet minder dan achttien geleerden of kunstenaars hadden er een bijdrage voor geschreven. Hoewel er in alle artikels wel iets staat dat de moeite van het lezen loont, vinden wij de voornaamste De Taal van Conscience door D. Duflou, Hendrik Conscience in Verband met de Folklore door A. De Cock en vooral De Bronnen van de historische Romans van Conscience, van de geleerde Victor Fris, stadsarchivaris van Gent. Zijn verhandeling bevat, ondanks enkele vergissingen, een massa bibliografische aantekeningen, die ook voor onze geschiedenis in het algemeen, zoals ze door de romantici nagepluisd en begrepen werd, van belang zijn gebleven.
Veel preciese details over het leven van Conscience en het ontstaan van zijn romans en verhalen heeft Dr. G. Schmook achterhaald en vastgelegd in een reeks artikels in verschillende gelegenheidsuitgaven, tijdschriften en vooral in de Verslagen en Mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Wat door Alfons De Cock in de veertien bladzijden hem ter beschikking gesteld in Studiën en Kritieken eerder schematisch aangeduid werd, kreeg een breder en grondiger uitdieping in Hendrik Conscience en het Volksleven (1953) van A. Van Hageland. Wie verlangt meer te vernemen over de Vlaamsgezinde Conscience, die onmiskenbaar een bezieler van de Vlaamse Beweging geweest is, kan terecht bij het standaardwerk van Dr. H.J. Elias Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte (1953-1955) of bij het veel minder objectieve Vlaamsch België sedert 1830 (1907-1912), dat in de eerste plaats het werk van Dr. Paul Fredericq is.
Wel opmerkenswaard om het besluit waar hij toe kwam, vonden wij de lezing van A. Jacob over Hendrik Conscience en de Belgiese Politiek in De Gids van 1 juni 1928Ga naar eind2. Door de bescherming die Conscience van officiële zijde genoot is bij hem een geesteshouding ontstaan, waarvan de gevolgen ‘aan de Vlaamse ontwikkelingen die matheid verleend (hebben) die haar zozeer met het bewogen tempo der Ierse Beweging kontrasteert. Zij hebben niet toegelaten dat de Vlaamse kwestie het dramatiese aspekt verkreeg waarzonder geen volk tot de benadering van zijn lotsdroom is gekomen. Zij hebben in ruime mate bijgedragen tot het vestigen van het karakter van de vooroorlogse Vlaamse Beweging, waarvan in de oorlog de tragiek is geweest dat zij tot zolang geen tragiek had gekend’.
Uit die uitspraak van Dr. A. Jacob blijkt dat een geschiedschrijver zeer kwetsbaar wordt, waar hij verder gaat dan het achterhalen en ordenen van feiten. Tijdens de tweede wereldoorlog mocht er gevreesd worden dat de Vlaamse Beweging, afgeleid van haar eigen doel, een zeer dramatische episode tegemoet zou gaan, die in plaats van haar vooruit te stuwen haar voor een kwarteeuw zou verlammen. Waar wij nu gekomen zijn mogen wij verhopen dat de Vlaamse Beweging, zonder het tragische karakter dat de lerse Beweging gekregen heeft of opgedrongen werd, naar de verovering van de beslissingsmacht over het eigen lot zal leiden. Dan zal zij het weergaloos voorbeeld opleveren van een verdrukt, achterlijk en van zichzelf vervreemd volk, dat zonder geweld, door de bezielde dapperheid en trouw van een kleine keurgroep in beweging gestoten, het bewustzijn van zijn eigen waarde en daardoor zijn vrijheid heroverd heeft.
Hoe de Belgische gezagsdragers tegenover Conscience gestaan hebben, kunnen wij opmaken uit een Notice van Pierre De Decker. De Decker, een katholieke unionist, is de eerste Vlaamsgezinde Belgische minister geweest, die door het oprichten van een Vlaamse grievencommissie in 1856 officieel erkend
| |
| |
heeft dat aan het Vlaamse volk onrecht aangedaan werd. Hij was een beschermer en vriend van Conscience, die hij onder andere tot arrondissementscommissaris in Kortrijk benoemd heeft. Als lid van de Koninklijke Belgische Academie, die ook de schrijver van De Leeuw van Vlaenderen onder haar leden telde, heeft hij over Conscience in de Annuaire de l'Académie Royale de Belgique (1885) een artikel met treffende bijzonderheden gepubliceerd, dat het jaar te voren reeds in een afzonderlijk drukje van de pers was gekomen.
| |
II
Krietiek en Antikritiek
Zeker ligt het niet in onze bedoeling de betekenis van het degelijk studiewerk dat over Conscience bestaat te onderschatten. Wat geen inhoud en dus geen belang heeft moge verdwijnen, al het andere, uit welke gezichtshoek ook geschreven, moeten wij bewaren, ondereen vergelijken en in zijn leemten aanvullen waar zij bestaan. Uitgaande van wat voorhanden ligt, kan dan met een eigentijdse beoordeling van Conscience een aanvang gemaakt worden.
Heeft het zin, is het wenselijk, is het nodig? Werd over hem niet alles geschreven wat er te zeggen viel? Een onbedacht antwoord op die opnieuw gestelde vragen zou zijn dat Conscience zijn tijd gehad en overleefd heeft. Om het nog duidelijker te stellen, dat hij zo nauw met de romantiek en een bepaalde periode in de ontwikkeling van onze taalcultuur verbonden was, dat hij voor moderne lezers ongenietbaar werd. Het verwijt is dubbel: zijn kunst mist de menselijke aanspreekbaarheid die ze tijdeloos maakt en door haar gebrekkige verwoording is haar artistieke waarde zeer beperkt.
De kritiek zou nog verder kunnen uitgebreid worden. Hij overdreef altijd in de ene of andere richting en door zijn eenzijdigheid heeft hij de mensheid over twee, scherp uit elkaar te onderscheiden tegengestelden, algoeden en alslechten, engelen en duivels verdeeld. Geen van beide groepen kan de toets van een verantwoorde psychologische ontleding doorstaan. Komt daarbij, wat niet minder beslissend is, dat hij zijn taal niet kende. Hij schreef een soort Nederlands, wemelend van barbarismen, dat nergens gesproken werd en hij nochtans in de mond van zijn personages, dikwijls onontwikkelde mensen uit de volksklasse gelegd heeft.
Vooraleer op de grond van die bezwaren in te gaan, lijkt het ons wenselijk twee opmerkingen naar voren te brengen. In de eerste plaats moeten wij op de onvermijdelijke tekortkomingen van alle literaire kritiek wijzen. Waar iemand als Conscience meer dan ‘honderd boekdelen’ uitgegeven heeft, is het praktisch onmogelijk al die geschriften te lezen. Alleen degene kan dat die uitsluitend voor Conscience belangstelling heeft. De anderen zullen wel uit het gezamenlijk werk een keuze doen, die zij beter willen kennen, maar daarna zullen zij op het oordeel van derden voort moeten
H. Conscience ca. 1862 (foto door Aug. Debedts uit Kortrijk). Foto A.M.V.C. Antwerpen.
gaan. Niet onmogelijk is dat ook die tekst al op een vroegere bespreking steunt. Nog komt daarbij dat ons, om de waarde van een bepaalde auteur van formaat uit te maken, een vergelijking met het werk van zijn vermeende gelijken uit vroegere of latere perioden onmisbaar schijnt.
Zo'n vergelijking kan slechts de vrucht zijn van jarenlange lectuur. Het is niet als een verwijt, slechts als een voorzichtige waarschuwing te beschouwen, als wij stellen dat de kenner van de middeleeuwen dikwijls niet op de hoogte blijkt van wat in de jongste twee eeuwen aan blijvende literatuur is verschenen en de belangstellende in de hedendaagse letteren veelal geen aandacht besteedt aan wat een eeuw, laat staan 500 jaar geleden geschreven werd. Door het ontbreken van historisch perspectief groeit, ook al is ze ongewild, een misleidende vooringenomenheid.
Wat in zo'n geval niet beantwoordt aan de smaak, niet strookt met de levenssfeer en de opvattingen van een bepaalde tijd, schijnt dan verouderd of wordt onrijp geheten. De ervaring toont aan dat zulke onvertogen uitspraken geloofd en herhaald worden, tot uit een nieuw onderzoek hun onhoudbaarheid blijkt. Zo heeft
Hildevert Conscience (1843-1861) te Kortrijk (foto Aug. Debedts uit Kortrijk).
Foto A.M.V.C. Antwerpen.
onze kritiek voor de eerste wereldoorlog verklaard dat Streuvels' meesterschap in zijn onovertroffen beschrijvingskunst van de natuur was gelegen. Nochtans is dat slechts gedeeltelijk juist. Want de schilderende stylist van De Boomen en Het glorierijke Licht was meteen, getuige In 't Water, Jantje Verdure, Langs de Wegen en tal van andere verhalen een bewonderenswaardig psycholoog. Toch is de misvatting die zestig jaar geleden ingang vond, nog niet helemaal verdwenen.
In dezelfde zin bestaan er over Conscience verkeerde karakteristieken, een soort van versteende meningen, die in de handboeken voor het onderwijs steevast terugkeren. Beweerd wordt, zonder die typering voldoende te nuanceren, dat hij een naïeve romanticus was, terzelfder tijd moralist, die over een onwerkelijke wereld geschreven heeft. Met ieder van die kwalificaties wordt aan een tekortkoming, aan een fout gedacht. Niettemin zijn wij ervan overtuigd dat het oordeel, zo radicaal uitgesproken, met bepaalde elementen geen rekening houdt. Tegen alle redelijkheid in legt men in verband met Consciences kunst maatstaven aan, die in deze tijd ontstaan, alleen zonder beperking op de hedendaagse literatuur toepasselijk zijn.
| |
| |
Schilder Hendrik Leys (1815-1869), vriend uit de Antwerpse kring.
Als men dezelfde normen tegenover Guido Gezelle in acht zou nemen, zou ook hij om zijn archaïserend Westvlaams, zijn conservatieve wereldbeschouwing en prosodische verstechniek, veel van zijn waarde verliezen. Toch stellen wij vast dat Gezelle voor alle jonge generaties zijn betekenis handhaaft. De woordvoerders van elke nieuwe letterkundige stroming doen, als op een onbetwistbare voorganger, gaarne een beroep op hem en enkele jaren geleden werd hij zelfs in een bloemlezing met moderne luisterliedjes opgenomenGa naar eind3. Nu hebben wij de indruk als er nog zo weinig over Conscience gesproken wordt, dat het komt omdat een taai vooroordeel een persoonlijke kennismaking met zijn werk in de weg staat.
Om zich een objectieve mening te kunnen vormen, moeten wij ons vooraf in de gedachte- en gevoelswereld van zijn tijd, in het bijzonder toen hij een opgroeiende jongen was, in kunnen denken. Iedereen neemt aan dat het romantisme in Europa een onvermijdelijke en welkome reactie op het tot eenzijdigheid opgedreven en daardoor zielloos geworden rationalisme geweest is. In de literatuur had dat rationalisme tot een maakwerk met woorden, een pseudo-classicisme zonder existentiële inhoud geleid. Tegen die verdorring van het scheppend vermogen is de intuïtieve levensdrang van de Germaanse mens in opstand gekomen.
De Latijnse voorkeur voor klaarheid in de begrippen en een axomatisch redeneren heeft hij als een verminking van de natuurlijke levensvolheid ervaren. Hij stelde de nacht boven de dag, het mysterie tegenover de wetenschap. Zijn hart voelde aan wat denken niet kon achterhalen, zijn verbeelding toverde werkelijkheden voor die proefondervindelijk niet te bewijzen waren. De romantici hadden het woord van Shakespeare tot het hunne kunnen maken. Er bestaat zoveel tussen aarde en hemel dat door het denken nooit werd achterhaald. In de mooiste literatuur uit alle eeuwen is een romantisch element aanwezig: onvrede met de schijnwerkelijkheid van het positieve en alledaagse, verenigd met heimwee naar een gelukkiger bestaan. Conscience heeft het niet alleen gezocht, hij heeft het gevonden, bij de eenvoudige landslieden uit de Kempen of in het heldhaftige streven en strijden van zijn nationale helden uit het verleden.
Daarin verschilde hij niet van zijn grote literaire tijdgenoten. In de laatste decennia van de achttiende en de eerste van de negentiende eeuw heeft het romantisme vrijwel overal dezelfde grondtrekken vertoond. Conscience past in het geheel van de romantische beweging, zowel met zijn Eenige Bladzyden uit den Boek der Natuer (1846) of zijn novelle De Loteling (1850) als met zijn historische romans. Toen de romantische vloedgolf omstreeks 1850 terugebde, kwam ook in zijn werk een meer realistische kijk op het leven tot uiting. Baas Ganzendonck (1850) was een eerste bewijs van die omkeer, die met romans als De Burgers van Darlingen (1861) en De Oom van Felix Roobeek (1878) niet in het voordeel van de artistieke waarde van zijn werk verder ging.
Dat realisme met romantische inslag heeft bij De Bom en Baekelmans betere resultaten opgeleverd. De ware, de meest existentiële en grootste Conscience is die van de idyllische, sentimenteel romantische verhalen geweest, de verteller die een traditie inleidde, die over Bergmann naar Claes en Timmermans kan doorgetrokken worden. Die kunstenaar is het die tijdens zijn leven een weergaloze bijval genoten heeft. Het volstaat de kritiek uit die jaren, de kwaadwillige oprispingen daargelaten te lezen, om dat te beamen.
| |
III
Begrenzingen en Grenzen
Wel mag de vraag gesteld of Consciences beroemdheid, vooral bij zijn eigen volk, niet meer aan zijn betekenis voor de Vlaamse Beweging dan aan de letterkundige waarde van zijn werk dient geweten. Aan beide factoren samen, komt het ons voor. Men heeft in hem even goed de kunstenaar als de overtuigde Vlaamsgezinde bewonderd. In zijn verhandeling over Hendrik Conscience als HeldendichterGa naar eind4 heeft Dr. Eugeen van Oye gewezen dat zij maar één persoonlijkheid uitmaakte, zodat de historische romans en innemende dorpsverhalen hem even lief waren. Zij tonen de twee essentiële, elkaar aanvullende uitzichten van een kunst, die onmiskenbaar in het leven, de ervaringswereld en geestelijke overtuiging van de kunstenaar wortelde.
Het bekende woord dat Conscience zijn volk leren lezen, mogen wij in een dubbele zin begrijpen. Door zijn verheerlijking van ons verleden heeft hij in de dagen van onze diepste vernedering het nationaal bewustzijn van ons volk, buiten de beperkte kring van de eerste flaminganten, weer doen ontwaken. Toen hij in het Nederlands begon te schrijven, heeft zijn vader hem dat kwalijk genomen.
Om De Leeuw van Vlaenderen werd hij door de vele Fransen die na 1830 in België kwamen wonen of er gebleven waren, samen met de talrijke Fransgezinden verweten, dat hij een dweper en onvergeeflijke dwaaskop was. Hij is bij zijn overtuiging gebleven. Zoals hij de Vlaamse zaak voorstond in zijn jeugd, zo sprak hij nog, toen hij in zijn oude dag als romancier een Europese figuur geworden was. In de Académie Royale de Belgique hield hij op 11 mei 1881, dus twee jaar voor zijn overlijden, een Franse rede zoals het in dat geleerde lichaam gebruikelijk was, over Histoire et Tendances de la Littérature flamandeGa naar eind5. Na zijn letterkundig overzicht ging hij verder met een algemene beschouwing over de Vlaamse Beweging en haar uiteindelijke doelstelling: ‘L'idéal de la Belgique de l'avenir est pour nous une nation composée de deux races fraternellement unies, jouissant, chacune sur le territoire que la nature lui a assigné de droits égaux quant à l'usage des langues; de deux races animées d'un égal dévouement à ces libres institutions et à ce sublime pacte fondamental, lesquels nous ont permis de redevenir nous-mêmes et de donner au monde l'exemple d'un développement intellectuel, politique et industriel qui nous assure l'admiration sympathique de tous les peuples.
Nous, flamands, sommes bien loin encore d'avoir achevé notre tâche; mais si nos glorieux ancêtres n'ont pu nous léguer leur puissance matérielle, ce qu'ils nous ont du moins laissé, c'est leur patience infatigable et leur invincible ténacité.
C'est vous dire, Messiers, que nous continuerons avec la même énergie et la même persistance l'oeuvre de revendication des droits du peuple flamand, jusqu'à ce que notre idéal de justice et d'égalité nationales soit atteint, dût la réalisation complète en être réservée à nos arrière-neveux’. Het klonk hoffelijk en vriendelijk zelfs, maar voor wie de draagwijdte der woorden kon vatten niet minder radicaal. Zoals Hugo Verriest na hem, was Conscience een diplomaat die harde waarheden zo kon zeggen dat hij zijn tegenstanders deed luisteren en nadenken.
Conscience heeft zijn volk leren lezen, door zich ook om zijn sociaal welzijn te bekommeren. In zijn tweedelig werk Literatuur en Revolutie. De Vlaamse Literatuur en de Revolutie van 1848 heeft Bert Brouwers een lang hoofdstuk aan Conscience gewijdGa naar eind6. De ondertitel die het meegekregen heeft drukt in de context van zijn boek al een afkeuring uit: ‘Vlaams, kristelijk en kleinburgerlijk solidarist’. Dat oordeel wordt zelfs een veroordeling, waar de auteur dit onderdeel van zijn studie afsluit met de veelzeggende uitdrukking: Arm Vlaanderen. Het is duidelijk dat Conscience het communistisch manifest van Marx en Engels niet onderschreven heeft. De eerste werkersverenigingen in Vlaanderen, de Gentse Broederlyke Maetschappy der Wevers (1857) en de Maetschappy der noodlydende
| |
| |
Broeders (1857) hebben daar even min aan gedachtGa naar eind7. Eigenlijk doet men om het even wie onrecht aan door hem te vonnissen vanuit een doctrinair standpunt dat hij niet deelt.
Naar onze mening zou de vraag niet mogen luiden: Is Conscience een Marxist geweest? Wel: Was hij sociaalgezind? Heeft hij aan de zijde van de armen en misdeelden gestaan? Het antwoord is ongetwijfeld bevestigend. Hij heeft geweten wat armoede, verdrukking en vernedering was, hij heeft het zelf als jonge man ondervonden. Wie zijn sociaal geïnspireerde verhalen leest, stelt vast dat hij zoals talrijke liberalen en katholieken uit de burgerklasse, de ontvoogding van de arbeiders als de vrucht van hun eigen inspanningen tot verbetering van hun lot, gesteund door de solidariteit van de beter gestelden, gezien heeft.
Die houding stemde met Consciences karakter en geestelijke overtuiging overeen. Hij was geen revolutionair. Uit zijn geschriften en de getuigenissen van anderen blijkt dat hij zijn leven lang een gelovige christen geweest is en terzelfdertijd als intellectueel die weinig voor een verstard conservativisme voelde, veel opvattingen van de humanistische vrijzinnigen deelde. Politiek beschouwd, paste hij het best bij de partijgangers van het unionisme, wat de bescherming van een man als minister De Decker helpt verklaren. Als wij nu nagaan wie hij, naast De Decker zijn vrienden noemde, lezen wij de namen van Julius Hoste en Emanuel Hiel, die alles behalve klerikalen geweest zijn.
Bij de teraardebestelling van Conscience te Antwerpen op 16 september 1883, zei Jan Van Ryswyck namens het Willemsfonds en de Vlaamse vrijzinnige Vereeniging: ‘Hij die daar ligt heeft Vlaanderen gered’Ga naar eind8. Maar drie dagen te voren op de begrafenisplechtigheid te Elsene, nadat Hiel een rede gehouden had om de romancier te huldigen als iemand die ‘vrij van alle dwaalbegrippen, van alle bijen wangeloof’ was en er slechts naar streefde zijn volk ‘door schoonheid en reinheid te verlichten’, achtte Jan de Laet, zijn oudste vriend die Conscience bij zich opgenomen had toen hij door zijn vader het ouderlijk huis ontzegd werd, zich verplicht tegen die uitspraak te reageren.
‘Ik meende hier het woord niet te nemen,’ zei hij, ‘ik was voornemens hier stilzwijgend het laatste overschot van mijnen ouden en trouwen vriend te volgen. Doch, Mijnheeren, er zijn hier woorden gezegd, die ik niet zonder verzet kan laten voorbij gaan. Men heeft Conscience hier voorgesteld als toebehoorende aan het klein gedeelte van Vlaanderen. Welnu!... Conscience is de man van geheel Vlaanderen. Conscience's ziel was de weêrspiegeling van Vlaanderen in het verleden, Vlaanderen in het heden en Vlaanderen in de toekomst. Welnu! Vlaanderen in het verleden en Vlaanderen in het heden, en - naar ik hoop - ook Vlaanderen in de toekomst, dragen het kenmerk van kristelijk gevoel, gepaard met breeden vrijheidszin’Ga naar eind9. Enkele uren voor zijn overlijden, even voor hem het sacrament der stervenden toegediend werd, zei Conscience volgens zijn dochter Maria, als tot zijn vader sprekende: ‘Père, l'intolérance politique est la plaie de ce siècle’Ga naar eind10. Die klacht is alleszins niet in tegenspraak met het beeld dat een objectieve benadering van zijn persoonlijkheid heeft nagelaten.
Verdraagzaam en welmenend, was hij bereid tot toegevingen die hem weleens als een zwakheid aangerekend werden. Het Wonderjaer (1837) werd door de geestelijkheid niet gunstig onthaald (Zie hierover de bijdrage van Marcel Lambin).
Daarover ondervraagd door George Eekhoud, antwoordde Conscience dat hij, door de aangebrachte wijzigingen, naar zijn mening niets aan de grond van zijn eerste werken veranderd had. Hij verlangde dat ook de jeugd zijn boeken zou lezen. ‘D'ailleurs,’ ajouta Conscience, ‘je voulais que tous mes livres devinssent populaires. En écrivant, j'ai toujours eu pour pierre de touche l'intelligence et la culture des simples. Je n'ai jamais rien écrit que le peuple ne pût comprendre. Je me suis toujours abstenu de flatter les passions et de parer les vices, de présenter les actions mauvaises sous des couleurs aimables et séduisantes’Ga naar eind11. In hetzelfde gesprek verklaarde hij nog: ‘Vous remarquerez aussi que le sentiment religieux qui anime mes romans n'est pas une conviction de sectaire, mais la foi dans son acception la plus large’. Hiermede in verband te brengen is nog zijn bekend woord dat hij er fier op was in zijn werk nooit iets geschreven te hebben dat een maagd kon doen blozen.
| |
IV
In de Spiegel van zijn Tijdgenoten
Dat koning Leopold I Conscience met zijn sympathie vereerde, dat ministers en andere vooraanstaanden uit het politieke en economische leven hem als een gelijke waardeerden en behandelden, zal even goed aan zijn persoonlijke hoedanigheden als aan de betekenis van zijn kunst gelegen hebben. Ook zijn lezerspubliek had de mens niet van de schrijver gescheiden. A.C. Van der Cruyssen (Nevele, 9 februari 1836 - Antwerpen, 17 juli 1926), die te Kortrijk onderwijzer was, toen Conscience er van 1857 tot 1868 als arrondissementscommissaris verbleef, verhaalt dat de schrijver op een bepaalde dag vroeg hem op een voetreis naar Brussel te vergezellen. ‘Trots de poging om onbekend te blijven - Conscience wou zich voor kramer of koopman in brillen doen doorgaan! - werd de toen reeds veel gelezen auteur spoedig herkend, eerst te Oudenaarde, daarna te Herzele’Ga naar eind12. Zijn huldiging te Brussel in 1881, naar aanleiding van het verschijnen van zijn ‘honderdste boekdeel’, werd een triomf.
‘ 's Avonds voor het feest wandelt hij met zijn dochter Maria de stad door, als een hooge vorst die iedereen wil groeten. Op de grote markt komt hem de oudste bloemenverkoopster een reusachtige bloemtuil aanbieden. “Ik heb ook eens in mijn leven in de
(Cliché Mod. Enc. Wereldlit.)
bloemen gewerkt,” zegt Conscience haar. Het volk dringt zoo dicht rond hem, dat ze genoodzaakt worden een rijtuig te nemen. Paard en rijtuig worden met bloemen versierd en een woelende menigte begeleidt hem naar huis.’Ga naar eind13. De volgende dag stapten duizenden Vlamingen te zijner eer in de feeststoet op. Duizenden waren eveneens op zijn uitvaart aanwezig. Conscience was een mythe geworden, zoals Gezelle het zou worden zestien jaar en Streuvels bijna een eeuw later, die eveneens door ontelbare getrouwen naar hun graf vergezeld werden.
Nog tijdens zijn leven hebben Consciences uitgevers zijn romans en verhalen op tienduizenden exemplaren verspreid en herdrukt. Veel intellectuelen, niet alleen Vlaamsgezinden, hadden zich zijn verzameld werk aangeschaft. Zelfs onder de boerenbevolking waren er, die enige van zijn boeken in hun bezit hadden en nog horen wij moeder vertellen dat er op de hofstede van haar ouders een ongeletterde stalknecht was, die om en uit de geschriften van Conscience had leren lezen. Conscience werd gekocht en vertaald, meer dan welk andere Nederlands schrijvende Vlaming ook, als men de verhouding tussen het aantal potentiële lezers gedurende zijn leven en in deze tijd in acht neemt. Vergeten wij niet dat de Belgische bevolking einde 1882, enkele maanden dus voor Consciences overlijden op 10 september 1883, amper 5.655.197 zielen telde en er onder de volwassen Vlamingen zeker 30% analfabeten waren.
In het buitenland heeft Consciences flamingantische overtuiging weinig tot zijn bekendheid bijgedragen. Wel zullen degenen die hem in vertaling leerden kennen, de invloed van zijn minzaam karakter, zijn mensenliefde en bemoedigende levensbeschouwing als een weldaad ondergaan hebben. Over zijn groot succes in Duitsland lezen we in het artikel van Georg Hermanowski in dit nummer.
In 1960 kwam het epos van de historische strijd tegen een Franse overweldiging in het
| |
| |
Zijn dochter, Marie Conscience, te Kortrijk door Aug. Debedts gefotografeerd in 1868. ‘Uit vriendschap aan mijne lieve Maria Hiel opgedragen’, schreef Conscience erbij.
Afrikaans van de pers. Intussen lag het boek, naast andere romans van Conscience voor in het Deens, Engels, Esperanto, Frans, Fries, Hongaars, Italiaans, Noors, Pools, Russisch, Servo-Kroatisch, Slowaaks, Sloveens, Spaans, Tsjechisch en Zweeds. In de meeste encyclopedieën kreeg hij een vermelding en vreemde groten hebben over hem met lof gesproken. De wereldvermaarde Alexandre Dumas vertaalde De Loteling en ontleende eraan, wat feitelijk op plagiaat neerkwam, het gegeven van zijn roman Dieu et Diable.
Laten wij ook niet uit het oog verliezen dat die internationale belangstelling voor Conscience viel in een periode, die een hoogtepunt in de geschiedenis van de wereldletterkunde geweest is. Om slechts enkele beroemde namen in herinnering te brengen, Conscience was een tijdgenoot van Heine (1797-1856) en Stifter (1805-1868), van Manzoni (1785-1873) en Andersen (1805-1875), van Hugo (1802-1885) en de Musset (1810-1875), Carlyle (1795-1881) en Whitman (1819-1892).
Naast of kort na die romantici traden de vertegenwoordigers van een meer realistische en psychologische uitbeeldingskunst op de voorgrond, in wier werk trekken van overeenkomst met Consciences heimatverhalen aan te wijzen zijn: Storm (1817-1888), Keller (1819-1890) en Heyse (1830-1914) in het Duitse taalgebied; Flaubert (1821-1880) en Daudet (1840-1897) in Frankrijk; Dickens (1812-1870) en Thackeray (1811-1863) in Engeland en, zeker niet de geringsten om hun brede levensvisie en diepe mensenkennis, de Russen Dostojefski (1821-1881) en Tolstoï (1828-1911). Als men toen in het buitenland niet meer in Conscience gezien had dan enkele Noord- en Zuidnederlandse critici, zou zijn werk nooit zoveel op succes onthaalde vertalingen gekend hebben. Als besluit mogen wij stellen dat Conscience, in de sfeer en de geest van zijn tijd geplaatst, een kunstenaar van formaat geleken heeft. Hij is ook een der zeldzamen geweest, die nog tijdens zijn leven gestandbeeld werd.
| |
V
De Gronden van Consciences Betekenis
Wij geloven dat Conscience in onze literatuur gezien groter en belangrijker is dan hij sinds de eerste wereldoorlog beoordeeld werd. Zijn gaven worden onderschat, zijn fouten overdreven. Er zijn tekorten, onmiskenbaar, die verhinderd hebben dat hij op het Europees vlak bekeken; een eerste-rangsfiguur zou worden. Wij denken aan de begrensdheid van zijn inhoud, in de diepe zin van het woord begrepen, en ten tweede aan de onvoldragenheid van zijn stijl.
Het naïef romantisme dat zijn beste verhalen kenmerkt zal geen voorwending geweest zijn. Het was onafscheidelijk met zijn jeugd verbonden en zoals het kind dat wij eens waren nog in de man en de grijsaard die wij worden aanwezig blijft, overleefde het ook bij de kunstenaar al de groeiprocessen van zijn levensinzicht. Het was wezensgrond, het was natuur. Maar is het mogelijk bij de normale mens dat het niet door de levenservaring verrijkt, omgevormd en aangevuld werd zonder daarom aan zich zelf ontrouw te worden? Wie Consciences autobiografische geschriften en de studies die anderen aan zijn leven gewijd hebben aandachtig leest, komt onder de indruk van zijn bedeesde, vreedzame en liefst teruggetrokken menselijkheid. Hij was een zwakke en zieke knaap, die tot zijn zevende jaar niet kon lopen zonder steun, een kind waarvan zijn moeder vreesde dat het nooit zou volwassen worden. Als opgroeiende jongen zonderde hij zich gaarne af, las en droomde, omdat hij niet mee kon met de ruwe bengels van zijn leeftijd; als vrijwilliger bij het Belgisch leger werd hij door zijn officieren als een mispunt gekleineerd en als leraar, omdat hij zijn gezag niet op kon dringen, besefte hij maar al te goed voor dat beroep niet geschikt te zijn.
Waarschijnlijk is schrijven voor Conscience een compensatie geweest, de enige die in zijn mogelijkheden lag, om aan zijn geldingsdrang tegemoet te komen. In de eerste helft van zijn leven heeft hij geschreven zoals hij was, in de tweede, enigszins toegevend aan wat de ontwikkeling in de kunstsmaak hem scheen te vragen, al was hij niet veranderd in zijn innerlijk. Degenen die hem op latere leeftijd, toen hij te Brussel conservator van het Wiertz-Museum was, gekend hebben, getuigen dat hij gaarne de eenzaamheid opzocht. Hij tuinierde of knutselde in een kamer, waar hij meubels maakte en zelfs ijzer smeedde en laste.
Dat kon samengaan met zijn verschijning van deftige burger, staatsambtenaar en gelauwerde académicien in het openbaar. Het was even echt, maar hem opgedrongen. De wereld waarin hij zich thuis gevoeld heeft was de Groene Hoek, buiten de Antwerpse vestingen in de tuin die zijn vader gekocht had, waar hij met zijn kameraadje Jan de Laet kon spelen, en de Kempense hut, waar hem het onderwerp van De Loteling werd ingefluisterd; het land waar de natuur van Rousseau de mensen goed en onbedorven hield en waarvan hij zich ingebeeld heeft dat het had moeten bestaan, bestond het niet.
Die mensen en dat land heeft hij dan in en door zijn werk geschapen. Maar de werkelijkheid strookte niet met zijn wensdroom. Hij zal het zelf ondervonden hebben, als hij buiten zijn kunst trad en zijn lezers wisten het met
| |
| |
hem. Zolang evenwel als in de lentetijd van de romantiek zo'n zelfmisleiding, een scheiding tussen twee zijnsbelevingen in dezelfde persoon zonder tragische gebrokenheid verzoend kon worden, was de naïeve kunst van Conscience gaaf in zichzelf. Zij bleef het niet, toen het geestelijk klimaat veranderde. Om in de oorspronkelijk echte Conscience, de belangrijkste op te gaan, moeten wij van een merkelijk deel van zijn werk afstand doen. Verschaeve, die nochtans op dat gebied even min een voorbeeld ter navolging was, heeft op zijn onzuiver taal- en stijlgebruik gewezen. ‘Conscience is niet dit beste (voor het onderwijs). - Zijn stijl is het niet; hij mist de strenge vastheid, de klare lijn, de organische lenigheid die jongere studenten boven alles noodig hebben bij hunne voorbeelden; hij is daarbij effen, eentonig en versleten; - zijn taal is het ook niet: zij wemelt van gallicismen, verkeerdheden of formeele ketterijen tegen 't genie van het Nederlandsch’Ga naar eind14.
Wij kunnen er nog aan toevoegen dat het een arme taal is. Alleen niet dat zij onpersoonlijk zou zijn. En dat doet de vraag bij ons rijzen of ze niettegenstaande alles niet bij zijn werk, met andere woorden niet bij zijn creatieve begaafdheid behoort, zoals iedere boomsoort haar eigen blad heeft. Als wij het goed voorhebben, bestaat elke taal uit een hoeveelheid taalgroepen, die met historische en geografische, economische en sociale achtergronden samen gaan.
Ons middeleeuws Diets is in al zijn schakeringen de moderne lezer bijna volledig vreemd Hij zal het zonder zins- en woordverklaring nog moeilijk juist kunnen vatten. Hetzelfde verschijnsel, maar nu aan andere oorzaken te wijten, doet zich voor bij de lectuur van Bredero en Gezelle om de dialectische inslag, bij Van Schendels Het Fregatschip
Mevrouw Conscience, geboren Maria Peinen (schilderij van Hendrik Leys).
Johanna-Maria om zijn zeevaarttermen en bij De Jong of Coolen om hun volkse kleurigheid. Ons lijkt het mogelijk de stelling te verdedigen dat alles wat in ons taalgebied ooit gesproken werd of gesproken wordt beter of slechter, in ieder geval Nederlands is. Het betere moet natuurlijk gelden als norm. Maar louter artistiek beoordeeld kan de verbasterde, nu naïef en gemaakt retorisch aandoende taal van Conscience, een adequaat uitdrukkingsmiddel zijn. Het komt erop aan dat er eenheid is tussen de mens en zijn kunst, een kunst zo levend en onomwisselbaar, dat de glans van de schoonheid ervan afstraalt. In die zin zijn sommige verhalen en romans van Conscience van betekenis gebleven en zoals Verschaeve het betoogde in zijn artikel waaruit wij reeds een paragraaf aangehaald hebben, is het aanbevelenswaardig dat wij, onze jeugd in de eerste plaats, nogeens doordrongen worden van de idealistische geest van menslievendheid en nationale fierheid die Conscience bezield heeft.
André Demedts
Condédreef - 8500 Kortrijk
|
-
eind1
- Naast de hier en in andere artikels vermelde werken wijzen wij op volgende Interessante bijdragen: G. Charlier, ‘H. Conscience, jugé par Th. Gauthier’, in ‘Album Frank Baur’, 1948, I, J. Crick, ‘H. Conscience’, Hoogstraten, z.d.; F. Heidendal, ‘Het Leven van H. Conscience aan de jeugd verteld’, Leuven 1941; Em. Jansen, in ‘Getuigenis’, Leuven 1948; M. Lambin, ‘H. Conscience en Antwerpen’, Vl. Toer. Bibil., nr. 4, z.d.; R.F. Lissens, ‘H. Conscience herdacht’, in ‘Confrontaties’, Hasselt 1964; Fr. Smits, ‘H. Conscience et le romantisme flamand’, Bruxelles 1943; J. Staes - J. De Schuyter, ‘H. Conscience’, Maldeghem 1908; Dr. Remi Sterckens, ‘H. Consciene’, in ‘De Letterkunde in de Antwerpsche Kempen, 1830-1900’, Turnhout 1935; A.C. Van der Cruyssen, ‘Mijne herinneringen aan Conscience, Vanderpoorten, Gent; A. Van Hageland, ‘H. Conscience en de occulte verschijnselen’, in ‘D.W. en B.’, 1955; E. Willekens, ‘H. Conscience’, Manteau, Brussel 1961. (Nota van de samensteller).
-
eind3
- J. Anthierens, ‘Een keurkorf Luisterliedjes’, Hasselt 1964.
-
eind4
- ‘Studiën en Kritieken’, Antw. 1913, blz. 26-31.
-
eind5
- Afzonderlijk verschenen, gevolgd door een Nederlandse vertaling, Brussel 1881 (ten voordele van het Schoepsfonds); citaat op blz. 30-31.
-
eind6
- Meppel 1971, blz. 99-137.
-
eind7
- Zie hierover Avanti ‘Een Terugblik’, Gent 1908, blz. 143-200.
-
eind8
- ‘Nederlandsche Dicht- en Kunsthalle’ Vl, 5 (1883), blz. 357.
-
eind10
- ‘Eenige bladzijden uit het leven mijns Vaders’, blz. 133.
-
eind11
- G. Eekhoud, ‘H. Conscience’, Bruxelles 1881, blz. 79-81.
-
eind12
- Brabant, Januari 1963, blz. 17.
-
eind13
- Eug. De Bock, ‘H. Conscience en de opkomst van de Vlaamse Romantiek’, Antw. 1943, blz. 266.
-
eind14
- ‘Studiën en Kritieken’, blz. 103 (ook in Verschaeve, Verzameld Werk, 1956, V, blz. 524).
|