werd gepromoveerd - dit kind der muzen, toch weer niet vergeten te huldigen, eerst en vooral als komponist, want ook dààrom werd hij vooral met de doctorstoga omhangen.
Het zijn vanzelfsprekend de orgelkomposities, die in zijn oeuvre het leeuwenaandeel voor zich opeisen. Het werden in totaal al haast 500 grotere en kleinere orgelwerken en 300 koraalvoorspelen, om niet te zeggen dat zijn ‘opus magnus’ er meer dan 200 van bevat. Het is de eerste maal in de geschiedenis dat een dergelijke volledige cyklus door één componist werd gekreëerd en uitgegeven.
De orgelwerken van onze nieuwe doctor behoren tot het internationaal repertoire van de hedendaagse organisten. Zijn oeuvre bevat eveneens missen, koorwerken, zowel geestelijke als profane, liederen op Nederlandse en vreemde teksten, kamermuziek en talrijke klavierkomposities. Want ondanks zijn werk als professor, direkteur en virtuoos, blijft hij een vruchtbaar komponist, een schepper van zwierige tournures, resoluut modern, sterk modaal ook, met veelvuldig gebruik van de polytonaliteit, maar dan toch weer aanleunend bij het thans zo versmade Gregoriaans en de oude Nederlandse polyfonisten, zodat uit elk van zijn werken een wijding uitstraalt, zelfs uit die welke men profaan noemt. De zoon van een Kempense koster-organist verloochent zijn afkomst niet. Toen ik Flor voor de eerste maal aan het orgel zag, was hij pas veertien jaar. Toen reeds stond ik er als kleine bengel met open mond bij te gapen. Later heb ik het geluk gehad talrijke van zijn orgelkoncerten te mogen bijwonen. Die recitals hebben telkens dieper in mijn leven ingegrepen dan ik iemand kan zeggen. Voor mij en voor de Kempenaars en voor veel anderen is Flor Peeters nog steeds de mens die het ‘kan’, die kan vertolken wat de grote meesters schreven, die aan zijn orgel kan toveren en er hemelen doet opengaan. Dan zwijgt alles, dan staat de tijd stil, dan laat men zich meedrijven op dat muzikaal fluïdum naar waar geen einder en geen einde meer is. Voor ons blijft hij het wonderkind van vóór 48 jaar, toen hij nog door kardinaal Mercier tot organist van zijn Katedraal werd aangesteld, toen hij ook zijn koncertreizen begon, o.a. te Averbode, waar hij op het 16e-eeuwse abdijorgel met zijn vier klavieren zorgvuldig een eklektisch programma voorbereidde, zoals hij het heden nog doet, wanneer hij in een Europees land of in Amerika optreedt. Hij wil telkens de boodschap brengen uit de rijke verscheidenheid van de orgelliteratuur, die gaat van de 16e eeuw tot de hedendaagse
muziek. Misschien begint hij nog met een Pachelbel, wandelt langs de barokke weelde van J.S. Bach en eindigt met een Vierne, een Dupré of zelfs met een Stravinsky. Ik wed dat hij als virtuoos de mooiste tijd van zijn leven gekend heeft. Of misschien ook wel toen hij te Averbode zijn eerste liederen komponeerde op gedichten van Alice Nahon, die deze betreurde dichteres enkel buiten in de tuin vanonder een geopend venster, mocht komen beluisteren. Sedertdien heeft Flor zelf met geestdrift en bezieling een groot leger voorname organisten gevormd, die zijn boodschap op hun beurt verder uitdragen hier in ons land en overzee.
Jos van Rooy