34
Leo Mets
60
Toen ik bij hem zat, in het vierde studiejaar van de Sint-Martinusschool in Beveren-Waas, schreef hij heel waarschijnlijk zijn eerste verhalen. Dat was in 1939 en tijdens de oorlog - toen ik het wijde polderland op de Linkeroever van de Schelde tot in zijn geheimste hoekjes leerde kennen - verscheen zijn eerste verhalenbundel: ‘Wij komen’. De titel werd natuurlijk verkeerd uitgelegd door de goegemeente; men dacht dat met het persoonlijk voornaamwoord ‘wij’ de Duitsers werden bedoeld, daar waar Mets ermee eenvoudig zijn intrede in de letterkunde wou aankondigen...
Na de oorlog liepen onze wegen uiteen: ik kon niet eeuwig lager onderwijs volgen. Maar ergens is er steeds een band blijven bestaan: een nieuwjaarsgroet, een gelukwens bij een bekroning of een nieuwverschijning en mijn jongste dochter was nauwelijks een week oud, of zij kreeg al haar eerste boek: ‘Het Geslacht Hyoens’ - ‘mijn geschenk voor Hlldeke Van Remoortere, ter herinnering’. En er was vooral de band van de lektuur van elkaars werk. En wie heeft het Polderland uit mijn jeugd evokatiever beschreven dan Leo Mets? Ik ben niet zo geleerd, dat ik over veel literatuur met gezag kan oordelen, maar dit weet ik: dat ik het Polderland ken - wat je in je jeugd leerde kennen, vergeet je nooit meer - maar dat Leo Mets het nog beter kent, nog dieper liefheeft, het ‘schrijft’ vanuit zijn bloed en hart en al wat hij is. Alleen daarom al hou ik van zijn literair werk.
En er is meer: de thans zestigjarige onderwijzer-op-rust
Leo Mets.
(hij zag er prachtig gebronsd uit toen ik hem een maand geleden ontmoette) heeft bovendien een aantal geschiedkundige romans bij elkaar geschreven, waarmee hij toch naast een Armand Boni kan gaan staan. Ik geloof trouwens dat die twee het goed met elkaar zouden vinden. Ik weet hoeveel werk die boeken gekost hebben aan Leo.
Maar geen moeite is hem ooit te veel geweest: het moést nu eenmaal juist zijn, geen gegeven mocht ontbreken. Om de uitvinding van de trommel eens te rekonstrueren (een fragment in ergens een van zijn boeken, ik geloof in ‘Christiaan Reinland’) heeft hij bij voorbeeld een paar biblioteken uitgeluisd.
Maar hij vond het. Koppige werker. Perfektionist. Hij vergat erbij de reklame. De hardschreeuwers overkresen het beetje publiciteit, dat om zijn boeken werd gemaakt. Maar niét zijn stem, de stem van de rasschrijver die hij is, nog altijd, ook als de levensjarenteller op 60 wipt.
Ik sta steeds op de uitkijk naar hem en voél dat er een nieuw boek op komst is. Juist, Leo?
Julien Van Remoortere