26
Gery Helderenberg
80
Gery Helderenberg.
‘Straks tachtig jaren onder sterrengeruis heb ik gewandeld.
Zij die wij engelen noemen liepen ver op ons vooruit.’
(Pentaphonium)
De betekenis van Gery Helderenberg (ps. van Hubert Buyle, geb. 1891) omschrijven in dit kort bestek lijkt me een onmogelijke taak. In zijn bibliografie, opgesteld door Hilda Van Assche, (Mededelingen VVL, juni 1971, nr. 67) staan nu reeds 71 publikaties vermeld, waaronder proza, vertalingen, koorgedichten en niet minder dan 36 verzenbundels. Nog steeds is hij zeer produktief. Vorig jaar onthaalden we met vreugde zijn mooiste dichtbundel ‘De vijvers’ en nu, zeer onlangs, kwam zijn jongste, prachtig verzorgde bundel ‘Pentaphonium’ van de pers, een monumentaal werk. Onze stille vriendschap, als ik het zo mag noemen, dateert vanaf zijn eerste medewerking aan ‘Nieuwe Stemmen’. Mijn genegenheid ging dadelijk uit naar zijn werk en vooral naar zijn persoonlijkheid.
Hij is een voornaam maar vriendelijk man, niet veel van zeggen, eenvoudig en rechtzinnig in zijn omgang. Niettegenstaande zijn teruggetrokken en vreedzame levenswijze, bezit hij in hoge mate de gave van medemenselijkheid. In dit opzicht stelt hij nooit teleur.
Graag noemen we hem: de prins van onze religieuze dichters. Moge hij het nog lang blijven! Toch heeft het een hele tijd geduurd, voordat men voldoende aandacht schonk aan zijn waardevol werk. Een doorbraak betekende wel het verschijnen van ‘Doodendans’ (1937), waarin men duidelijk herinneringen aan het grafisch werk van een Dürer, een Holbein, voelt meespelen. Liefde en dood, de met eeuwigheidswaarde geladen oeroude temata, hebben hem in hun eksistentiële realiteit steeds diep aangesproken.
Ze zijn dan ook in zijn voornaamste werken weer te vinden en worden er getransponeerd in de evokatie van de lijdende en overwinnende Christus, de altaargeheimen, de liturgische symbolen, de bijbelse verhalen en gegevens. Dit alles gaf hij op een gebalde, pregnante wijze een nieuw gelaat in zijn poëzie. Hoog verheven staat de zijne boven de zgn. predikantenpoëzie, die zo graag uitvaart tegen de zonde en dan dreigt met hel en duivel. Daarvoor is hij te autentiek en te sereen, bovendien wist hij zich steeds aan te passen aan de nieuwe eisen inzake poëzie. Zonder de klassieke vormgeving te verloochenen, is hij mee met zijn tijd. Men vermoedt achter zijn vers een enorme belezenheid, kennis en wijsheid. B.v. in ‘Pentaphonium’ en ‘De vijvers’ kan men op bijna elke blz. iets lezen, dat men nog niet wist, en dit alles verpakt in een beeldrijk en welluidend vers. Zijn taal is bijzonder rijk, de geëigende stijl, het metafoor en de klankritmische stroom van de verzen verrassen en bekoren sterk. Achter de symbolen lezen wij de meta-taal, waardoor deze gedichten een hogerduidende en onthullende kracht verwerven. Zo wordt natuur bovennatuur onder de vaardige hand van de dichter.
Rijke ongekunstelde stafrijmen en alliteraties stuwen het vers bezield vooruit. Ook technisch gezien zijn deze strofen meesterlijk van konstruktie. De ietwat barokke ekspressie, geïntegreerd in de visie van de dichter, komt er tot haar recht, evenals de precieusheid waarmede hij zijn woorden kiest. Dichten is o.a. ook voor hem een wikken en wegen, een aarzelen en toeslaan in de wereld van de taal.
Met ‘Doodendans’, ‘Emblemata biblica’, ‘Triomf van de dood’, ‘Legende der heiligen’, ‘Doxologia pro Christo meo’, ‘De vijvers’ en ‘Pentaphonium’ neemt hij plaats in de rij van de grote Nederlandse religieuze dichters. Terecht schreef Dr. Joris Caeymaex over hem: ‘Hij is de levende Pelgrimdichter, zijn dichtwerk is na jaren de bekroning en eer van deze hele beweging’.
Albert de Longie