18
Marthe Dierickx
65
Ze is een stille dame, die niet meer van het leven verlangt dan dat het kan geven. Vanaf haar prille jeugd reeds met potjes en verfborstels bezig, zoals ze zelf zegt. Langs haar moeders zijde moeten er wel architekten in de familie gezeten hebben, maar zij is de enige van zes kinderen die de pikturale traditie voortzette. Ze wist het in haar kinderjaren zó aan te leggen, dat ze al gauw leerlinge werd van kunstschilder Aloïs de Laet, die er een eigen schilderschool op nahield. Hij bracht haar als vanzelf naar de Akademie, waar ze in de tekenklas terecht kwam van Karel De Roover. Hier moet ze wel met volle goesting gezeten hebben, want tekenen doet ze nog graag en met brio. Nadien kwam ze bij de gekende Willy Kreitz terecht in de boetseerklas, en de kinderkopjes en andere voorwerpen die onder haar handen vaste vorm kregen, doen het nog steeds en getuigen van een biezondere vaardigheid en afwerking. Voor het bas-reliëf bezit ze trouwens een diploma. Bij diezelfde Kreitz werkte ze ook wel naar het levend model, tot ze op de leeftijd gekomen was dat Albert de Roover, broer van Karel, haar voor het portretschilderen wilde onder handen nemen. Maar zelfstandig als zij steeds in haar leven geweest is, hield ze plotseling met het schoolgaan op en begon maar dadelijk met het eksposeren van eigen werk. Terwijl andere meisjes van haar leeftijd hun ‘vrije tijd’ doorbrachten in danszalen, had zij geen vrije tijd. De liefde voor de plastische kunsten had
Marthe Dierickx.
haar te pakken gekregen. Ze werd een schilder van de milde kleuren en wist een eigen stempel op haar produkten te leggen. Ze kende sukses met haar eksposities en ze mocht gerust op eigen benen verdergaan.
Ze schilderde, zoals ze was: zeer ernstig, zonder jacht, met als basis de echt vrouwelijke blijmoedigheid, die in het diepst van haar hart leeft. Eksposities als, tijdens de oorlog, in de Zaal ‘Dam’ en later te Sint-Niklaas met haar bloemstukken en dreven, betekenden een mijlpaal in haar kunstenaarsbestaan. Die bloemen en die dreven vermenigvuldigden zich mettertijd. Ook hoevetjes en landschappen, met innigheid geschilderd, vloeiden uit haar penseel. Voorzeker, deze jongedame heeft in haar jeugd, zoals zovele anderen, mooie illusles gekoesterd en later desillusies opgelopen. Ze heeft geleerd dat de wereld niet zo aantrekkelijk is als zij zich voordoet. Ze stond alleen voor de werkelijkheid en heeft haar plan moeten leren trekken. Maar dat kan ze wel: ze leeft immers van haar kunst. Zo leeft zij tussen haar schilderijen, haar dalia-, krysant- en mimosastukken vooral, die meestal voorkomen als op donkere of heldere stof geborduurde natuurbloesems, als damast soms. Haar geluk bestaat erin op de bovenverdieping van haar groot huis iets moois te kunnen scheppen: een herfstdreef, een oud kasteel, een koperen vaas met narcissen, een weelde van taigeta's en trosbloemen, een molen die oprijst tegen een heldere lucht, een heidestrook, of zelfs een beeldhouwwerk, dat haar buitenmate goed ligt.
Jos van Rooy