vrij grondige en veelzijdige gedaanteverandering ondergaat, m.a.w. dat de schrijvers de verplichting tot bestendige vernieuwing niet uit de weg gaan, zou ik dus gelukkig moeten zijn. Zo eenvoudig is nochtans de relatie tussen schrijver en lezer niet.
Wat mij vooreerst treft, is dat gaandeweg meer de persoon van de schrijver op de voorgrond wordt gedrongen, waar vroeger het literair werk bij uitstek de aandacht kreeg. Wij zijn haast op de antipode beland van de middeleeuwen, toen de anonymiteit van het werk nauwelijks stoorde en men de aandacht spitste op het verhaal, het lied, het abel spel. Dit was in onze samenleving niet te handhaven. Als lezer wens ik, vooral nà de lektuur, iets meer te weten over de auteur, omdat hij mij heeft aangesproken, omdat hij mij bij zijn wereld heeft betrokken. Het is ten dele de sensatie, waaraan niemand geheel ontkomt. Wie is en wat doet de man die ‘Love story’ over de wereld wierp? Wie is de man die tegelijk romancier en minister van president de Gaulle is? Welke is de persoonlijke tragedie van Boris Pasternak? Wie is Paul Snoek, industrieel en dichter? Meer dan voorheen boeit mij de man of de vrouw die achter het literair werk staat.
Een tweede aspekt is dat de moderne media en ten dele ook het overheidsbeleid de schrijver gemakkelijk nader tot ons brengen. De t.v. voert hem de huiskamer binnen. Vergeet niet te lezen, zegt de beeldbuis en meteen zie je de knaap uit wiens hoofd het allemaal kwam; zo schrijversachtig mogelijk zie je hem, met schrijverspull, schrijversknevel, schrijversonwelsprekendheid en vooral de geheimvolle blik van de begenadigde waar ik als lezer toch enigszins huiverig naar blijf opzien. In de scholen wordt hij uitgenodigd om zich te laten bezichtigen en mondeling toe te lichten wat hij in de geborgenheid neerschreef. En hij wordt onder meer uitgenodigd om een tentoonstelling van schilderwerken te openen. Aldus is hij niet langer alleen een naam, maar steeds meer een levend mens, wiens blik, stem en gestalte mij, lezer, gaandeweg vertrouwd worden. Als lezer verheug ik mij hierover.
Er is meer, de schrijver treedt ook buiten het literair werk op, als getuige, als voortrekker, als verdediger van een door anderen opgezette aktie; hij maakt gebruik (of laat gebruik maken) van het aanzien dat hij door zijn geschriften heeft verworven, aldus Heinrich Böll, Günther Grass, Sartre en de Beauvoir; ook Jan Wolkers heeft reeds aan het hoofd van stoeten, uiteraard proteststoeten, opgestapt. Ook dit verschijnsel is begrijpelijk en m.i. verblijdend. Achter het literair werk heeft men een mens ontwaard, die men op bepaalde momenten graag als bondgenoot inschakelt, niet zelden als motor.
Nochtans is de vreugde hierover niet onversneden. Wij hoeven niet eens Vlaanderen te verlaten om vast te stellen hoe sommige knapen, die iets hebben geschreven dat kwantitatief weinig en kwalitatief hoegenaamd niets betekent, zich geroepen voelen om zich een hoofdrol toe te kennen in o.m. de maatschappijkritiek, waarin zij zich storten met de geestdrift die zij bij het schrijven wellicht ontbeerden. Hier worden de dingen omgekeerd; niet een gezagvol auteur plaatst zich achter een programma, maar een betrekkelijk hol geval stort zich luidkeels in een aktie om de aandacht te verwerven die zijn geschriften hem niet konden opbrengen. Ik vrees dat zij, zelfs in Vlaanderen, de lezer onderschatten. Nogmaals, als lezer verheugt het mij dat de auteur nadat hij iets van betekenis geschreven heeft, zich nader kenbaar maakt, dat ik zijn wezenstrekken en zijn plaats in de maatschappelijke deining leer kennen, maar ik blijf afwijzend staan tegenover de knaap die, voor hij iets van betekenis geschreven heeft, de aandacht opeist, b.v. door in het publiek te spuwen op wat voor velen vaste waarden zijn, b.v. door te pas en te onpas de openbare besturen aan te vallen, waarvan hij zo mogelijk de subsidies, reisbeurzen of zogeheten werkbeurzen niet versmaadt, b.v. door als volslagen gek te staan lallen voor een mikro, wat dan een happening wordt geheten.
De evolutie, waarop ik zinspeelde, kent nog andere nevenverschijnselen, wat de houding van de schrijver ten aanzien van zijn eigen schrijverschap betreft. Enkele auteurs eisen àls schrijver in de gestruktureerde maatschappij opgenomen te worden, met o.m. het recht op een gewaarborgd inkomen. Deze strekking is ten dele begrijpelijk; de schrijver mag wensen au sérieux genomen te worden en o.m. financieel niet uitgebuit te worden, wat meermaals gebeurt. Er schuilt echter een gevaar in deze verzuchting, met name van een niet te vermijden subjektiviteit, partijdigheid en korruptie; waar zij, dacht ik, hevig tegen gekant zijn. Trouwens, zo men voor de schrijvers een gewaarborgd inkomen opeist, dan kan men dit meteen doen voor schilders, beeldhouwers, komponisten, kineasten en wie nog.
Uitdrukkelijk terugkerend naar mijn situatie als lezer, moet ik tot een aantal schrijvers zeggen dat zij mij kennelijk van lezer tot konsument willen maken. Lofwaardig is het dat zij rekening houden met de eigentijdse mens, voor wie zij schrijven, maar het werk moet voor zichzelf spreken. Thans lijkt het vaak of het literair werk in de orde van veredelde margarine en limonade is opgenomen; meermaals wordt er een zuivere sensatie-reklame rond het boek opgebouwd; er wordt steeds een literaire broeder of een gewillige recensent gevonden om het werk in- en uit te leiden; de flap van het boek verklaart het werk eens te meer enig in zijn soort, moedig, gedurfd, aangrijpend menselijk en dies meer.
Men zou zeggen dat er een aantal behoeften voor de konsument zijn vastgesteld en dat er wakkere schrijvers klaar staan om hieraan te voldoen. Ik denk o.m. aan de behoefte aan agressie en maatschappijkritiek, waaraan de auteur tegemoetkomt met het zogeheten literair engagement. Wij hebben een vitale behoefte aan geëngageerde schrijvers, maar het wordt tijd dat men even uitmaakt wat geëngageerde literatuur is en wat dit hoegenaamd niet is. Nog steeds zie ik het engagement niet in goedkope bezweringen, in gedichten waarin de V.S.A. worden verwenst of de Vietnamvlag zonder verdere toelichting even over en weer wordt gezwaaid, in romans waarin het kapitalisme zonder enige analyse wordt gehekeld of verhalen waarin de schuld van de hele scheve wereld ten laste van enkele reaktionaire krachten wordt gelegd. Sommigen hebben engagement verward met kreten en leuzen, met beschuldiging en wrevel, niets is goedkoper. Het literair engagement is m.i. niet het naar de mond praten van een bepaalde maatschappelijke groep: het is zich geheel verenigen met de universele mens, weliswaar het eerst met de gemartelde, de uitgebuite, de dagelijks bedrogene, de weerloze. Het betekent het mes van de maatschappijkritiek hanteren, niet door mee te roepen in een koor, maar door het riskeren van zijn volledige persoonlijkheid, desnoods door resoluut een eenzame koers te kiezen. Het is kruipen in de huid van de vragende en twijfelende mens, in zijn angst en zijn schuldgevoelens, maar ook in zijn hoop en zijn geloof in een betere wereld.
Dit egagement vind ik bij Camus, Cesbron, Böll, Andres, Pasternak, St.Exupéry, bij sommige Amerikaanse negerauteurs, maar ook in sommige werken van Michel de St. Pierre, omdat de eerste voorwaarde van geëngageerd schrijverschap een integrale eerlijkheid is; deze eerlijkheid zoek ik vergeefs bij bepaalde pamflettaire poëten en prozaïsten. En wat de maatschappijkritiek betreft, deze bestaat m.i. niet zozeer in het spuwen op de wereld die onze vaders hebben tot stand gebracht - en die inderdaad geen goede wereld is - dan wel in het moeizaam en vaak ontmoedigend mee arbeiden aan een betere wereld, met dan nog de zekerheid dat onze zonen ook dié wereld zullen verwerpen.
In dit verband meen ik nochtans dat de schrijver blijk moet geven van realiteitszin en bescheidenheid. Enerzijds moet hij zich niet opdringen; in onze sterk ekonomisch gerichte maatschappij kan de schrijver gemist worden; dit is althans de mening van de overgrote meerderheid van deze maatschappij. Anderzijds blijft de oude vraag in leven, of het verhaal enkel maar verhaal moet zijn, dan wel of er boodschap of probleemstelling mee moet gemoeid