bestaat, schijnt men zich moeilijk van het oude kerkbeeld los te kunnen maken. Daar schijnt een apart cultusgebouw nog altijd geboden te zijn. Maar getuigt dit niet tegeijk van een gebrek aan realisme en van een tekort aan verbeelding? Een kleine groep kan altijd hier of daar wel onderdak vinden om samen te komen. Zodra de lokale gemeenschap echter talrijk genoeg is en voldoende gestructureerd en actief, heeft ze, zoals elke vereniging van enige omvang, behoefte aan een geëigende vergaderplaats. In de huidige omstandigheden schijnt het echter normaal, die vergaderplaats op te vatten als een multifunctionele plaats, die niet alleen voor de liturgie, maar ook voor andere bijeenkomsten gebruikt kan worden. Een domus ecclesiae dus, een huis van de christelijke gemeenschap, dat één of twee etages van een groot gebouw kan beslaan en, naast enkele kleine vertrekken (waarvan er één bijvoorbeeld als bidkapel kan ingericht worden) en de kantoren voor de verschillende diensten, een grote zaal zou bevatten die door middel van een echt mobiel meubilair ingericht kan worden voor verschillende doeleinden: lezingen, vergaderingen, feesten, recepties, liturgie, enz.
De experimenten die in die zin ondernomen worden, zijn nog al te zeldzaam. Meestal bepaalt men zich ertoe, het oude beeld wat aan te passen aan de nieuwe behoeften. Er is een veel radicalere vernieuwing nodig. Het verzet daartegen houdt voor een deel verband met de complexiteit van de sociale werkelijkheid, die maakt dat de evolutie niet overal, in alle sectoren, even snel gaat. We moeten ons dan ook niet gaan inbeelden dat we direct utopieën kunnen realiseren. Maar rekening houden met de realiteit wil niet zeggen dat we ons neer moeten leggen bij de bestaande toestand. Vele aarzelingen of tegenkantingen zijn immers ook te wijten aan luiheid van verbeelding of stilstand van denken, waardoor we ons kritiekloos aan de overgeleverde modellen houden en koppig in stand willen houden wat toch gedoemd is om te verdwijnen, in plaats van het rustig dood te laten gaan, zodat er vanzelf plaats komt voor iets nieuws. Het volstaat dus niet te constateren (en zeker niet alleen maar detailfenomenen te registreren): we moeten ook zoeken naar de betekenis van wat er gebeurt, en dit dan prospectief, met het oog op wat er ons in de toekomst te doen staat. Er zijn problemen die onmiddellijk om een oplossing vragen, zo goed en zo kwaad als het gaat, maar dat ontslaat ons niet van een meer fundamentele, verder reikende analyse.
Onder en achter het probleem van de kerkbouw ligt er een ander, veel breder probleem waar we nog helemaal niet klaar in zien: dat van de parochiale instelling die niet meer aangepast is aan de moderne stedelijke samenleving. Wij kunnen niet doen alsof deze structuren onveranderlijk en definitief waren. Moeten wij, om bij de kerkenbouw te blijven, inderdaad nog kerken bouwen? Zelfs als wij op deze vraag voorlopig geen ondubbelzinnig antwoord kunnen geven, wij kunnen ze niet uit de weg gaan. In sommige gevallen zullen we wel voort moeten gaan kerken te bouwen en trachten het zo goed mogelijk te doen. Maar tegelijk moeten er andere wegen worden gezocht en beproefd. Kerken bouwen kost enorm veel geld en legt de geestelijkheid en de gelovigen ontzaglijke materiële lasten op. Loont dit altijd echt de moeite en leidt het de aandacht niet af van belangrijker taken van de Kerk: geestelijke begeleiding en evangelisatie? Het monumentale en definitieve karakter van de gebouwen die we oprichten, staat bovendien de voortdurende evolutie in de weg die op dit ogenblik in de Kerk aan de gang is.
(Pierre Antoine)