Adriaan Vandewalle
Adriaan Vandewalle werd op 6 juli 1907 te Diksmuide geboren. Hij zou aanvankelijk ingenieur worden, maar koos al vlug voor de kunst.
Hij studeerde te Gent, tegelijk aan de universiteit en de Akademie. Hij verwierf er het licentiaat in de kunstgeschiedenis en oudheidkunde en telde onder zijn professoren August Vermeylen en Henry van de Velde. In 1929 was hij afgestudeerd en waagde de stap naar de schilderkunst, aanvankelijk te Diksmuide, later te Oostende, waar hij bij Ensor een welgekome gast was.
Hij begon met ekspressionistisch werk, maar vanaf 1934 kwam de grote kentering: men heeft hem uiteindelijk ondergebracht bij de animisten, de generatie van 1900, die pas tijdens de tweede wereldoorlog aan haar naam kwam en voor wie het zogenaamd ‘terug naar de natuur’ als kredo gold.
Na Oostende vestigde hij zich te Brugge, waar hij nog steeds leeft en werkt.
Momenteel heeft hij een boek over de moderne kunststrekkingen in voorbereiding. Dat hij hierin vinnig zijn standpunten uiteenzet, hoeft geen betoog voor wie hem kent. Voor zijn rechtlijnigheid getuigde reeds in 1936 niemand minder dan James Ensor:
Pour Adriaan Vandewalle.
Vous n'avez pas froid aux yeux.
Bûcheur cramponné à l'arbre de couche.
Enfant terrible de Bruges. Coloriste gemmé d'azur.
Vos lignes anti-polissonnes dressées en pureté sont d'un maître du cru.
J'adresse un salut fervent au jeune frère de lutte et crions de concert: ‘En avant! Hardi pour les bonnes causes! Vive dame lumière! Vive sa fille liberté! Hardi!... Hardi!... Hardi!!!’
In de jaren 1930 komt een nieuwe generatie aan het woord, die men tot animisten heeft gedoopt. Een generatie die niets van de gewelddadigheid heeft van het ekspressionistisch geslacht, integendeel ertegen ingaat, en in een innig vertrouwde houding met de natuur alles weer tot een individuele, intieme aangelegenheid herleidt. Dat geslacht heeft niets van het heroïsche en stout kreatieve van het voorgaande, doch telt niettemin voortreffelijke talenten: Paul Maas (1890), Van Overstraeten (1892), Verdegem (1895), Wolvens (1896), Delvaux (1897), Magritte (1898), Malfait (1898), Vinck (1900), Van Dyck (1902-1951), Dasnoy (1901), Le Mair (1905), Vandewalle (1907).
Dr. W. Vanbeselaere
(Gids voor de Kunst in België, 1963)
Vandewalle is tot op heden nog niet de schepper van een nieuwe klassieke stijl, hij is nog niet aan de gelukkige vondst toe. Hij is nog altijd slechts een belangrijk schilder, een onvermoeibaar en geestdriftig eksperimenteel artiest die gestadig de gebaande, veilige en toch al zo weidse wegen, met een nieuwe pikturale glans poogt te overgieten. Bij ons weten is hij een der weinigen in het tegenwoordige Vlaanderen die de moed en de materiële belangloosheid, ja ook de artistieke eerlijkheid bezit, dit ondankbare en zo moeilijk te vatten doel na te streven. Misschien bereikt hij het wel nooit: niemand is bij machte de diepere, de verholen kracht van een talent te meten. Maar op grond van het merkwaardige en waardevolle dat hij, met eigen aksent doch traditionele stylistiek, reeds vermocht tot stand te brengen, achten wij een grote hoop als zeer gewettigd.
Marcel Matthijs (De Standaard, 9-4-1955)
Langs klassieke wegen komt de schilder ertoe hier en daar een surrealistische sfeer te bereiken, zonder evenwel aan de buitenissigheden van dit genre enige toegeving te doen. Hij beklemtoont in verscheidene stillevens de poëtische atmosfeer, maar dan met een helderheid die wij bij de behandeling van zulke onderwerpen weinig gewoon zijn.
Lucien Dendooven (Brugsche Courant, 17-7-1957)
En vergeten wij ook niet Adriaan Vandewalle, wiens onverbiddellijk, haast wreedaardig realisme het realisme