Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 20
(1971)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
RumbekeAls eenvoud een element van schoonheid is, dan staat het Kasteel te Rumbeke daarvoor model. Zowel de architektuur, de stijl als de gebruikte materialen getuigen van deze vreedzame, sprookjesachtige eenvoudigheid. Bouwkundig vertoont het Rumbeekse kasteel, spijt zijn acht torentjes, een nederige allure. Een bijna rechthoekig grondplan - aan de vier hoeken geaksentueerd met een toren - sluit zich innig om een zeer kleine binnenkoer en een hoger-strevende, vreemd-aandoende middentoren. De grootste lengte O.-W. bedraagt 34 m.; de grootste breedte N.-Z. meet 26,50 m. De middentoren bereikt 22,50 m., terwijl de vier torens aan de zuidgevel circa 15 m. tellen. De juiste tijd, waarin de oudste nederzetting ontstond, zal wel moeilijk te achterhalen blijven. Men sleurt er steeds de schakingslegende van onze eerste Vlaamse graaf bij, zoals Nikolaas Despars (1522-1597) deze verhaalt in zijn Cronicke van den Lande en de graefscepe van Vlaenderen. Aldus is het ontstaan van het oud kasteel te Rumbeke met eeuwenoude adelbrieven uit de 9e eeuw verzilverd. Wat zeker de stille bezoeker aan het dromen brengt, zoniet charmeert. Boudewijn I met de IJzeren Arm zou er immers, volgens een illustratie uit de vorige eeuw, met de geschaakte Franse prinses Judith, dochter van Karel de Kale, zijn eerste liefdesnachten doorgebracht hebben. De wieg van het graafschap Vlaanderen stond derhalve te Rumbeke... Er is nochtans geen legende nodig om een historische kijk te hebben op het huidige konkrete bouwwerk. Vanaf de zestiende eeuw immers beschikt het kasteel over een onafgebroken ikonografie, van min of meer architekturale waarde, om zijn bouwkundige groei te illustreren. Zowel het pikturaal portret van circa 1535 door een anoniem schilder, als het vignet in de eerste uitgave in 1642 van de Flandria Illustrata door Antonius Sanderus (1586-1664); zowel de vluchtige schetsen van landmeter Walrave Lust op een figuratieve quaerte van april 1663 als op het Rumbeeks terrier anno 1732; zowel de tekening van circa 1813 door Seraphin Vermote, nr. 7 in de chorografische reeks, bewaard in het Instituut de Pelichy te Izegem, als de zichtpostkaarten van vóór W.O. I en een recente (hierbij gepubliceerde) luchtfoto, bevestigen dat het Rumbeekse kasteel gedurende een half millennium niet alléén als bouwwerk stand hield, maar bovendien geen diepgaande architekturale veranderingen heeft ondergaan. De oorspronkelijke (vóór 1535!) struktuur van twee haaks op elkaar gebouwde vleugels, met in de binnenhoek een bolvormig-bekroonde achthoekige traptorenGa naar eind1 en aanleunende kapelGa naar eind2, bleef tot op heden als de bouwkern bewaard. Merkwaardig zijn hier de twee ronde, slanke torentjes en de steunberen aan de noordgevel. Uit de zestiende eeuw, vrij korte tijd nà 1535, dateert tevens een merkwaardige uitbouw van deze oorspronkelijke kern. De westelijke vleugel (waarvan de buitengevel opgetrokken is op oudere elementen, nl. een gekanteelde muur), de vijf achthoekige torens (twee maal twee aan de zuidzijde en één op de N.-W. hoek), de verdieping van de kapel (een aanbouw die inhaakt in de noordelijke vleugel, maar niet in de traptoren waartegen de kapel enkel aanleunt!) en de verbouwing van het oorspronkelijke poortgebouw tot een zuidoostelijke anneks, kenmerken deze tweede bouwperiode. Bouwheer was graaf (1534-1558) Thomas de Thiennes, uit de familie die van 1479 tot 1855 eigenares bleef van het kasteelGa naar eind3. Uit de zeventiende eeuw dateert de duiventoren van het neerhof (1609). Omstreeks 1730 verplaatste men de ingang van het kasteel naar de middenvleugel aan de zuidkant, tussen de twee middentorens. Een sober hardstenen portaal in Lodewijk XV-stijl vormde met een bovenbouwwerk de omlijsting. De twee poorten van het neerhof en de inrij in de westelijke en oostelijke hoek ten zuiden van het kasteel, werden gebouwd en met een typisch mansart-dak afgedektGa naar eind4. De oudere steunberen bleven bewaard. Boven de oostelijke inrijpoort prijkt het wapen van de familie de Thiennes, gedateerd 1731. De tuinooort met vier draagpijlers en smeedijzeren hekken in het noorden dateert uit de achttiende eeuw. Rond 1780 vulde men de grachten op, die te allen kante het kasteel omgaven. Zo stond het waterkasteel op het droge en kreeg het nog meer het uitzicht van een vreedzaam, landelijk en eenvoudig buitenverblijf. Enkele vensters kregen in de negentiende eeuw een Louis-Philippe-uitzicht; dit werd in de herstellingswerken van 1962 uitgewist. In 1891 liet graaf Dirk de Limburg-Stirum (1827-1911) het huidige koncierge-huis bouwen. Het herstel van de schade door de beschietingen van 1917-18 en van 1940 bracht geen wijzigingen aan de bestaande strukturen. De herstellingswerken in 1962, onder leiding van architekt Jacques Viérin, deden dit wel. De spitse traptoren kreeg zijn oorspronkelijk ikonografisch bolvormig uitzicht van 1535 terug, wat slechts het pittoreske van het Rumbeeks kasteel kwam aksentueren. In de oostgevel werden de rondbogige vensters in overeenstemming gebracht met de rechthoekige oorspronkelijke toestand, wat de eenvormigheid van de bouwtrant herstelde. Funderingen en torens kregen de nodige versterking en onderhoud. Het boven-bouwwerk van het ingangsportaal werd afgebroken; de schaliedaken hersteld. Ook de stijl van het Rumbeekse kasteel verraadt de eenvoud. Merkwaardig is het feit dat de Rumbeekse kasteelheren zich zeer weinig door de mode lieten beïnvloeden. En wel in deze zin dat zij voor de nieuwbouw wel eigentijds dachten doch zonder daarom het oude te vernielen of te overtrekken waardoor het oorspronkelijk kachet verloren zou zijn gegaan. Dit is dan ook een pittoreske trek van het kasteel, waarin de eenvoudige eenheid van stijl gepaard gaat met kleine, fijne, bijna onmerkbare nuanceringen. Zij laten de opeenvolgende Renaissance-stijlvarianten van de twee bouwperiodes uit de zestiende eeuw merkbaar naast en in elkaar vloeien. In zijn geheel vertoont de oudste konstruktie van het haakse kerngebouw de kenmerken van de Vlaams-Maritieme bouwstijl. Iedere gevel en ieder dakvenstertje heeft een typisch spits trapgeveltje. De ‘uitstek’ of ‘culot’ van de noordoostelijke ronde ranke hoektoren en de dakvensters zonder kruis- en bovendrempels in de noordvleugel uit de tweede helft van de zestiende eeuw, harmoniëren bijna onzichtbaar met de vroeg-Renaissancestijl van de kapel met haar twee ongelijke boogvensters en met de stenen trap van de achthoekige middentoren uit de eerste helft van diezelfde eeuw. De muren van de jongere zuidgevel hebben vensteropeningen, die uitmunten door hun soberheid. Geen kruis- noch bovendrempels, slechts een kleine bakstenen boog steunt de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bovenkant. Dit in tegenstelling met de vensters van de andere gedeelten (ook van de annekse naast de ingang ten oosten aan de zuidkant), die wel stenen monelen hebben. De bouwmaterialen aksentueren de sobere eenvoud. Rode bakstenen overwegen, in de door de tijden gepatineerde tinten. Hardsteen is karig gebruikt: enkel voor de drempel en het kruis van de gevelvensters (behoudens de westkant van de zuidgevel) en voor de afdekking van de trapgeveltjes van muren en dakvensters. Schilderachtig is het afwisselend doch matig gebruik van grijs-gele bakstenen rond sommige vensters en op de hoeken van de muren. Als zeer eigenaardige versiering van de gevels (o.a. in de zuidgevel en de Z.-O.-toren) is een geel-bakstenen Sint-Andrieskruis (soms boven de Boergondische vuurslag) aangebracht. Zijn dit merktekens van stukwerkers of bouwmeesters? Gele uitspringende bakstenen steunen de torenspitsen, zowel van de middentoren als van de vijf achthoekige geveltorens. De dakgoten rusten op een geelkleurige bakstenen band. Sommige schietgaten (o.a. in de middentoren) zijn in een eigenaardige kruisvorm uitgemetseld. Resten van oudere overbouwde muren (o.a. in de noord- en westgevels) lijnen zich veelkleurig in het bouwwerk af naast de littekens van restauraties. Het interieur vertoont ook wel enige bouwkundige merkwaardigheden. Wij vernoemden reeds de stoere hardstenen wenteltrap van de middentoren, die zeker tot het oudste gedeelte van het bouwwerk mag gerekend worden. De kasteelkapel heef twee kruisribgewelven op geprofileerde konsoles; eenvoudige bladmotieven sieren de sluitstenen. Generaal Jozef Murray de Melgum (1718-1802), militaire gouverneur van de Zuidelijke Nederlanden en in 1780 trouw bewonderaar van keizer Jozef II bij wie hij echter in ongenade viel, die in 1765 gehuwd was met de weduwe van de Rumbeekse graaf Karel-Lodewijk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Albrecht de Thiennes († 1758) Maria Anna gravin van Lichtervelde, bracht het mondaine leven op het Rumbeekse kasteel. Hij legde het Sterrebos aan en smukte het interieur van het kasteel op. De rokoko-schouwen in de salons, de gemoeleerde plafonds, de stuks en vensterbekledingen dateren dan meestal ook uit de tijd waarin hij zijn intrek nam op het Rumbeekse kasteel, ca. 1770-1780. In de hal en in de kapel verving men tijdens de herstellingswerken van 1962 de keramiektegels door natuursteen, terwijl de binnenkoer met grote arduinen tegels werd bevloerd. De opeenvolgende oorlogen en plunderingen hebben het oorspronkelijk meubilair van het Rumbeekse kasteel grotelijks vernield of verspreid. De huidige kasteelheer en zijn dame, graaf Willem de Limburg-Stirum en prinses Elisabeth de Ligne, pogen nochtans dit verlies te herstellen. Onder de schilderijen vernoemen wij:
Onder het meubilair noteren wij:
Onafscheidelijk met de architekturale eenvoud van het Rumbeekse kasteel is het Sterrebos verbonden. Het kreeg zijn naam naar de stervorm waarin het met een tiental lanen rond een priëeltje werd aangelegd. Generaal Murray liet daarvoor de tuinarchitekt F. Simonau tussen 1769 en 1774 de aanleg en plannen vervaardigen. De ster-lanen waren als zovele kijkers gericht op de kerktorens van Roeselare en Rumbeke, van molens of speciaal daartoe opgestelde beeldenGa naar eind5.. Vlak voor de zuidkant van het kasteel prijkt een reuzeplataan die de landelijke eenvoud van het geheel met zijn wijde schaduw overheerst. Eénendertig vogelsoorten - van uilen tot mezen, koekoek en Vlaamse gaai, lijsters en duiven, spechten en mussen, wielewaal, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
matkop, knobbelzwanen en de waterhoentjes op de vijver, tot groenling, tjiftjaf en heggenus - schuilen in het bos en de grote variatie bomen - lariks, pontische rododendron, eiken, beuken, elsen, esdoorn, pekden en sitkapsas - verhogen het sprookje van het Rumbeeks kasteel. Het Caesterkasteel, zoals het vroeger noemde naar de titel heren van Caester die de graven de Thiennes ook naast hun naam droegen, heeft menig kunstenaar bekoord. Beeldende kunstenaars brachten het op doek reeds sedert 1535! Hugo Verriest (Bij het Kasteel te Rumbeke), Albrecht Rodenbach (De Zwane, Weelde), en Jozef Vanden Berghe vonden er inspiratie voor hun verzenGa naar eind6. Dr. jur. Michiel De Bruyne |
|