Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 20
(1971)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
[pagina 143]
| |
Te Gaasbeek, een schilderachtig dorpje gelegen in het hart van het heuvelachtige Pajottenland, bevindt zich, te midden van een bosrijke omgeving, een monumentaal kasteel dat sedert 1924 voor het publiek opengesteld is. In zijn huidige staat is het gebouw het resultaat van konstruktiewerken, uitgevoerd in de loop van verscheidene eeuwen. Een eerste burcht werd ca. 1240 op deze plaats gebouwd door Maria van Oudenaerde, echtgenote van Godfried van Leuven, die in 1236 in het bezit kwam van het Land van Gaasbeek. Het oorspronkelijk kasteel was opgevat als een burcht op polygonaal grondplan, versterkt door meerdere stoere torens en omgeven door wallen en grachten, bedoeld als vesting tegen de aanvallen uit het naburige Vlaanderen en Henegouwen. De oorspronkelijke wallen bleven bewaard en bevinden zich thans links van de huidige ingangspoort. In de loop der tijden werd het kasteel herhaaldelijk geplunderd en verwoest, maar telkens beschikte men na enige tijd over voldoende middelen om deze woning herop te bouwen. De eerste vernieling had plaats in 1388, toen de Brusselse bevolking de toenmalige eigenaar van het kasteel, Sweder van Abkoude, verantwoordelijk stelde voor de moord op haar schepen Everaerd 't Serclaes. Sweder van Abkoude werd door de afgevaardigden van de steden van het Hertogdom Brabant belet het gebouw onmiddellijk te herstellen. Maarten van Hoorn liet omstreeks 1550 op de oude grondvesten een nieuw gebouw oprichten volgens de eigentijdse architektuurstijl. Hierbij bleven de oude torens bestaan waardoor de buitenzijde van het kasteel een versterkt uitzicht kreeg, doch de gebouwen die op de binnenkoer uitgaven werden in Renaissancestijl uitgevoerd. Als materiaal gebruikte men de zogenaamde Spaanse baksteen. Uit deze tijd dateert onder meer de vierkante Keizer Karel V-toren, met 84 trappen, aanleunend tegen de Lenniktoren. De kruisvensters werden bekroond door een driehoekig fronton, zoals trouwens ook de vensters van de eerste verdieping van de donjon, die uit dezelfde tijd dateert. Het huidige kontrast tussen de feodale allure van de buitenbouw en de open binnenkoer stamt derhalve reeds uit het midden der XVIe eeuw. In 1566 werd een gedeelte van de rechtervleugel van het kasteel, met onder andere de Sint-Pieters-Leeuwtoren, door een brand vernield. Ca. 1582 werd het kasteel herhaaldelijk belegerd, afwisselend door Spaansgezinde en Staatsgezinde troepen. Het hoeft geen betoog dat in deze troebele periode veel schade werd aangericht. Uit een tekening van J.B. Grammaye opgenomen in Bruxella cum suo comitatu (1606) blijkt dat in het begin der XVIIe eeuw de restauratie nog niet voltooid was. In 1615 werd het domein van Gaasbeek verkocht aan René de Renesse de Warfusée, die niet alleen het kasteel liet herstellen, maar tevens financierde hij verscheidene nieuwe gebouwen die in het park werden opgericht en die trouwens de enige monumenten van het ganse domein zijn die men er heden in hun oorspronkelijke toestand aantreft. Vóór het kasteel links liet hij een lustpaviljoentje in vroeg-barokstijl oprichten, op ovaal grondplan. De trap, die zich omheen deze zomersalette splitst, loopt tussen twee muren naar het park. Rechts geeft een poortje toegang tot de tuin van de kapelaanswoning. Aan de overzijde van het grasplein vóór het kasteel liet hij een tuin aanleggen, omsloten door een muur en toegankelijk via twee brede gemetselde trappen. In de omgeving van deze tuin werden in diezelfde periode een viertal huizen opgericht voor het personeel, doch deze woningen zijn thans volledig verdwenen. In het park liet hij op de Cluysberch, op de plaats van een vroegere kluis, in 1625 een kapel bouwen, toegewijd aan Gertrudis. In 1687 werd het kasteel te koop gesteld door Procopius van Lalaing, echtgenoot van Maria de Renesse de Warfusée. De nieuwe eigenaar, Louis-Alexandre Scockart, was Raadsheer bij de Raad van State en lid van de privéraad van de koning. In die periode werd het kasteel herhaaldelijk aangevallen, waarbij onder meer in 1691 vier torens en in 1695 de dakbekleding in de vlammen opgingen. Alexandre-Louis Scockart, die in 1708 na het overlijden van zijn vader het kasteel geërfd had, liet de gehavende torens en muren afbreken. Voor de periode van het begin der XVIIIe tot het einde der XIXe eeuw worden in de literatuur geen noemenswaardige verbouwingen geciteerd. In 1887 werden grote restauratiewerken toevertrouwd aan Charle-Albert, een Brussels dekorateur, met grote bewondering voor de teorieën van de Fransman Eugène Viollet-le-Duc. Hij werd bijgestaan door de tekenaar J. Van Holder. Na het overlijden van Charle-Albert in 1889 werd zijn werk in dezelfde geest voortgezet door de Franse archeoloog en teoretikus E. Bonaffé, bijgestaan door de beeldhouwers G. Houtstont, V. Rousseau en Malard. Deze verbouwingen zijn bepalend geweest voor het huidig uitzicht van het kasteel. De rechterpartij werd grotendeels omgebouwd naar het voorbeeld van het kasteel van Pierrefonds in Frankrijk, dat zelf door Violet-le-Duc was gerestaureerd. Ook bij de totaal nieuwe binnenversiering van de Ridderzaal van het kasteel van Gaasbeek werd de Ridderzaal van het kasteel van Pierrefonds nagebootst, doch het ensemble werd aan de lokale geschiedenis aangepast. Het centrale gedeelte van het kasteel werd omgebouwd tot een slottoren, waarvan het ontwerp ontsproten is uit de fantasie van Charle-Albert. Boven twee halfronde torens stijgt in het midden een vierkante toren uit. Komen we op de binnenkoer, dan bemerken we dat de rechterpartij gehandhaafd blijft, doch de linkerpartij in neo-gotische en neorenaissance-stijl herbouwd werd, waarbij overvloedig gebruik gemaakt werd van Franse steen. Ook het binnengedeelte van deze vleugel van het kasteel werd grondig hervormd. Zo werd de gang naar de andere zijde van het gebouw verlegd en alle zalen heringericht, waarbij een sterkte imitatie van Franse voorbeelden opvallend is. Wanneer de laatste markiezin, Marie Arconati-Visconti, in 1921 (twee jaar vóór haar overlijden) het kasteel met het park, een domein van ongeveer 40 ha, aan de Belgische staat schenkt om het als museum te bewaren, zal het kasteel zoals zij het ingericht heeft aan het publiek getoond worden. Onder de voorwerpen die zij aankocht, weerhouden een tiental wandtapijten, herkomstig uit Doornikse en Brusselse ateliers, de meeste aandacht. Daarnaast zijn ook talrijke inlandse skulpturen aanwezig en wordt een niet onbelangrijk ensemble van Duits zilver en Zwitsers tin tentoongesteld. Bovendien worden kleine kuriosa, zoals ivoren drinkbekers bewaard, terwijl talrijke schilderijen uit verschillende periodes de wanden versieren, zodat dit Kasteel-Museum, dat tevens over een rijk archiefdepot beschikt, door het heterogeen karakter van zijn kollekties jaarlijks terecht talrijke bezoekers kan boeien. L. Baeyens |
|