Duras
Verdediging in de middeleeuwen, prestige in de 17e eeuw, verstrooiing in de 18e eeuw, zo zou men, lapidair, de betekenis van de kastelen, ook in ons land, kunnen samenvatten. Vele kastelen van middeleeuwse kern of vroegere oorsprong werden aangepast aan de modes van de tijd, ondergingen aan- of verbouwingen volgens de smaak van de eigenaar of de gewijzigde sociale en politieke omstandigheden. Ook zij weerspiegelen twee opvattingen: de ene uitdrukking van een meer persoonlijke levensstijl en een luchtiger smaak die, moe van het grootse en plechtige, zich gaat vermeien in het frivole spel van het Rokoko; de andere, reagerend tegen de barokke grootsprakerigheid en over de kapriolen van het Rokoko heen, blikt terug naar het antieke motief. Tot de eerste richting behoren de kastelen van Leeuwergem en Heks, tot de andere die van Wannegem-Lede en Duras.
Er zijn in Vlaanderen in die tijd ettelijke andere kastelen gebouwd en vooral verbouwd. Het is genoeg om in te zien dat, ook hier, de Franse invloed toen overwegend is geweest, en zich, beurtelings, in stijlmodussen uitdrukte die met de naam van twee koningen werden verbonden, het rocaille van Lodewijk de XVe, het nieuwe klassicisme met Lodewijk de XVIe.
In 1789, op de vooravond van gebeurtenissen die het hele maatschappelijke bestel zouden omgooien, bouwde architekt Guislain Henry uit Dinant voor de Graven van der Noot bij Sint-Truiden het kasteel van Duras, toendertijd in het prinsbisdom Luik gelegen en na een brand herbouwd. In de prachtige laan die er naar toe leidt liggen weer, jammer, een aantal zieke bomen geveld. Zeer duidelijk wordt hier, in profiel en ruimte, de terugkeer naar het antieke beleden. Het middendeel van de gevel springt vooruit en vormt een half-cirkelvormig paviljoen door ionische zuilen geskandeerd en overhuifd met een koepeltje, een herinnering aan de Romeinse Renaissance, aan de Bramante van het tempeltje San Pietro in Montorio. De twee vleugelgalerijen met Toskaanse zuilen zijn latere toevoegingen. Het geheel maakt een rustige, bijna strenge indruk.
De binnenruimte weerspiegelt trouw de struktuur. De ingangshal verlengt de halfronde omtrek van het geve'paviljoen tot een ovaal; het grote salon daarachter projekteert ook op de tuingevel een halfronde uitbolling. In de binnenhuis-architektuur vindt men alle geliefkoosde motieven van de tijd terug, trofeeën en medaljons, kransen en bloemen,
vooral bloemen.
Maar de bloemen die dit kasteel tooiden hingen, symbolisch, over een afgrond. 1789! Gedaan met de rokoko-liefelijkheden en met klassieke stugheid. Wanneer de storm geluwd zal zijn, zoekt men naar een nieuwe stijl, die vooral zal bestaan uit een nabootsing van alle andere, in afwachting dat als materiaal nu ook het ijzer en later nog het cement tussenkomt.
Uit een sociaal oogpunt bekeken kan men de adel uit die tijd heel wat verwijten. We hebben hem evenwel een belangrijk aspekt van de achttiende-eeuwse kunst te danken.
J.E. van Ackere