Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 20
(1971)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
is terdege zuur, de adem van de dichter?Flandern 1920-1970’ stond de Heer Hermanowski ons een vraaggesprek toe waarin wij eveneens inhaken op de verschenen reakties. Dit vraaggesprek verschijnt binnenkort), werd ‘de giftige lading fascisme’ aangesneden en werd er protest aangetekend bij de ‘V.V.L.’.
Het getuigt dan maar weer van de bijzondere geestesgesteldheid van sommige literatoren te lande, die van de poëzie een politieke en ideologische praatbarak willen maken. Nog anderen voelen zich geroepen om geschiedschrijver te worden, gaan ouwe koeien uit de gracht halen, liefst in een Nederlandse krant, en belichten dan vooral de huidige toestand van de gewraakte dichters. Dat men een naamplaat op het geboortehuis van een dichter verwart met een straatnaam in zijn huidige woonplaats is niet zo dodelijk, maar wat heeft het allemaal met poëzie te maken?
Poëzie is een begrip, is norm en vorm. In het tijdschrift ‘Kreatief’ Nr. 43Ga naar eind3, doet Lionel Deflo een greep naar de betekenis van de ‘nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen’. Het tijdschrift brengt een beeld van de hedendaagse stroming, en wordt degelijk ingeleid door Deflo. Het risico bij het duiden van deze poëzie is dat er altijd een aantal epigonen gaan bijhangen, die van de gelegenheid gebruik maken ook onder een -isme geklasseerd te worden. Talenten als Herman de Coninck, Pat Lasoen, Van Ryssel, Roland Jooris, e.a., geven dan ook in hun antwoorden op gestelde vragen hun gedegen inzicht in de poëzie weer die dan scherp afsteekt tegen wat Vanriet ‘een metafysische brij’ noemt en waar Luk Wenseleers het heeft over ‘elke romantische, wereldvreemde, metafysisch gerichte poëzie’. Eigenaardig dat, wanneer men een bepaalde vorm van dichtkunst niet aankan, er onmiddellijk het geijkte ‘wereldvreemd’ uit de bus komt. Maar het ‘Kreatief’-nr., is een belangrijke bijdrage tot het situeren van een bepaalde nieuwe richting in onze poëzie.
Een andere vorm van dichtkunst bij onze jongeren is deze van de sakrale poëzie, een poëzie die het innerlijke beleven weerspiegelt. Dat deze poëzie uiteraard moeilijker te lezen is ligt aan de aard van de belijdenis zelf. Dat die poëzie hermetisch zou zijn is louter een kwestie van begripsmatigheid en aanvoelen. Wanneer wij bv. bij Fred de Swert de moeder-zoon binding lezen, ‘het klemteken: vrouw’ aanvoelen als het IK naar de wording, dan is bij L.M. van den Brande de vrouw een sferisch wezen, destruktief ook. Maar ook de duiding in hun poëzie blijft niet aan de oppervlakte. Hun dichten is een peilen naar hetgeen Erik van Ruysbeek noemt: ‘de diepere metafysische kennis, van hetgeen exoterisch door de massa wordt beleefd’. Deze hang heeft W.M. Roggeman in zijn laatste bundel duidelijk angetoond: ‘De kosmos staat omringd met holle spiegels. / De aarde zendt / duizenden boodschappen uit.’Ga naar eind4. Frans Depeuter heeft met enkele opmerkelijke bundels niet alleen de vrouw bezongen en ondergaan, maar meer nog de mens getekend van deze tijd. Een dichter die ik bij de hoger geciteerden reken is M. Bartosik alsmede Roger de Neef alhoewel bij deze laatste het cerebrale primeert. Rob Goswin is van zijn oosterse poëzie teruggekomen en legt in zijn jongste werk getuigenis af van een diepe bewogenheid en inzicht van het wezen mens. Julien Vangansbeke, Marc Braet, R. Hannelore, staan ergens apart in onze poëzie. Tussen de verschillende vormen, uitdrukkingen; is geen vergelijk mogelijk. Indien de optiek poëtisch verwoordt is, zij weze dan eksperimenteel, lyrisch, neo-realistisch, hermetisch, metafysisch, of hoe ook, dan is zij poëzie.
Het gaat niet op, om bv. door gebrek aan inzicht en aanvoelen, een bepaalde vorm van dichtkunst te kelderen of te katalogeren in vakjes met bepaald etiket. Dit verschijnsel is typisch ‘van bij ons’. Ontluikende talenten worden bij gebrek aan verspreidingsmogelijkheden, aangetrokken tot bepaalde kliekjes en groepen. Ook zij willen zo vlug mogelijk aan de ruif eten en verspelen aldus hun eigen mogelijkheden. Vandaar ons wantrouwen en pessimisme t.a.v. zekere personen (wij denken aan Eugène van Itterbeek), die, met de middelen waarover zij beschikken, op zijn zachtst genoemd, een verkeerd beeld van onze poëzie kunnen brengen, omdat zij enerzijds: een bepaalde vorm van poëzie niet kunnen aanvoelen, begrijpen, lezen, en anderzijds zich een weg willen banen naar bekendheid. Dat hierdoor een aantal jongeren afstand gaan nemen van hun eigenheid is hier een gevolg van. Wanneer gaat men in Vlaanderen inzien dat poëzie niet het inzicht is van één man, maar van een aantal vertegenwoordigers van gene of deze strekking?
Terdege zuur, de adem van de dichter
Neer Vantina.Ga naar eind1Ga naar eind2 |