| |
| |
| |
prolegomena tot een diskussie over de vizuweel plastiese ekspressie
j.p. maes
geloof, kunst... negatieve zaken?
ongetwijfeld klantloze winkels, van ergens een organizasieloze middenstander.
Uit angst, uit onzekerheid, om den brode heeft de mens zich een god en kunst geschapen. Uit onzekere angst bezocht de klant vele eeuwen de winkel.
Kunst is een uitermate geschikte kamoeflage geweest.
Van zichzelf wou de mens een kleiner stukje schepper, een stukje god maken.
TANS heeft de mens zijn god gedood, de winkelwaar overhoop gehaald.
Hij heeft ZIJN god en ZIJN kunst KUNNEN doden.
Ze troonden als grote luchtballons, kleurrijk, perfekt van vorm, tegen de hemel.
Het winkelplafond hing hoog tussen droomwolkenaspirasies en het arme steen onder onze dagelukse voeten.
Dáár hóóg de ballon, reklame, door de mens eeuwen en eeuwen met watten omhuld, het leugenspelletje der metafisika.
Een reklameprijs, die je nooit winnen kon, een onuitspeelbaar spelletje.
TOT NU. Nu god dood is. Nu de kunst dood is.
De grote ballon werd immers doorprikt. Door mensenhand. Schepper en vernietiger.
...Er stak niets in het vlies... buiten een zware zucht lucht;
misterie is stijgend, onzichtbaar gas; gas is niets,
als de dromen en de aspirasies van de mens.
De mens was het zichzelf en de historie verplicht god en kunst stuk te prikken.
De moderne mens vliegt niet op gaswolken maar met superjets;
zoniet dan hoeft hij niet langer hoger dan het dak van zij huis.
eronder leeft al wat het leven aan rijkdom heeft: de mens;
een dimensie hoger stikt hij in onleefbare planetenstelsels.
Daarom moest de ballon kapot. Het misterie is ermee opgelost-was lucht-niets.
ARS REQUIESCAT IN PACE!
| |
Het credo der kunstevolutie...
Kunst als woord bestaat nog. Het woord wordt gebruikt. Zinledig. Als we vragen - daarvoor moeten duizend interpretasies en opvattingen terzijde geschoven - wat het eigenluk heel presies te betekenen heeft, dan kunnen we heel lang blijven wachten, om dan zonder antwoord de laan uitgestuurd te worden.
Vandaag de dag zal de mens allerminst grijze haren kammen, door kunstoverpeinzingen uit zijn gepijnigde kop geschoten. Hoe zou het hoeven in onze pragmatiese, fenomenologiese en door finansies beheerste tijd? Het brengt niet op te weten wat kunst betekent, net zo min als het woord god. Het kan niet gekocht, niet gegeten, niet geadministreerd door onze deftigheid, meetbare traagheid van denken.
Een vernietigende waarheid. Lusiede gekheid. Kunst klinkt hol; holt zijn eertijds solied histories bestaan achterna. De nieuwere generasies, die levensrecht willen verwerven op het kunstdomein, en elkeen, die zich engageren wil op het vlak dat vroeger door de kunst betrokken werd, weet dat hij een kultuur moet bouwen op het uitgangspunt dat de kunst gestorven is. Aan de jonge kunstenaar wordt willens nillens opgedrongen dat zijn bestaan overbodig geworden is.
TENZIJ...
tenzij hij tot een nieuwe vorminhoud van het begrip kunst komt. Het nieuwe bestaansrecht dat hij zich toeeigent, zal door een onwrikbaar credo moeten geschraagd worden; het drielijnige credo der kunstevolutie:
HET VERLEDEN DACHT: DE KUNST IS
HET HEDEN WEET EN WIL: DIE KUNST IS GEWEEST
DE TOEKOMST STELT: DE KUNST IS NOG NIET GEWEEST
Met deze overtuiging, als bazis, kan doorgebouwd op een terminologiese tradisie. De drie punten van deze zienswijze worden om beurt verduidelukt:
| |
| |
| |
1 Het verleden dacht: ‘...de kunst is...’.
Een bepaalde kategorie mensen, die wàt graag kunstenaar werden genoemd, wijdden zich aan de kunst. Aldus stelde de maatschappij hen aan tot plaatsvervangers in de plastiese ekspressie.
Een verbijsterende megalomanie heeft ten gevolge van deze ‘vrijstelling’ de rangen aangetast. Kunstbeoefenaars werden kunstpretensieuzen. Al hun wrochten werd aan-kunst-doen genoemd. Hun beeldende gedrochten werden, konsekwent binnen deze filosofie, kunstwerken genoemd. Uit wederzijdse liefde en om de appresiasie te bestendigen gehoorzamen de gelisensieerden de formele en informele wetten van hun kunstberoep. Elke kultuur vanin de oudheid heeft zich akademies gekreëerd, de enen weliswaar meer handvakkundig, de anderen meer esteties geobsedeerd. Toen had het tijdperk nog geen einde genomen, waarin normen de kunstbeschouwer tot artistieke kontemplasie konden dwingen; gebracht door produsenten, halfgoden, halfgekken, die met volle bereidheid de regels beantwoordden om volwaardige ‘kunst’produkten af te leveren.
Onbewuste vooroordelen hielden de mensen vast, en bepaalden de kleurige tinting der kunst: nasionale aspekten, ideologiese richtingen, religieuze verlangens, idealizerende utopieën, groepsbelangen. De kunst weefde zich als het ware een engelensnoer: een aaneenrijging van mensoverstijgende wezens die hogere daden stelden.
Lag de fout helemaal aan de oorsprong? Toen nog de magiese sfeer de mens behekste het oerreligieus angstfenomeen, aangebracht door de presedentairen op spelonken? In de oergodinnen der vruchtbaarheid? Jachttaferelen? Waarvan paralellen, in de kunstuitingen van primitieve volkeren met totems en penaten. Voor hen werkelukheidsnoodzaken, voor óns afbeelding en uitbeelding van irrealiteitsdwangen... AKTEN, GESTELD OM ZICH TE VERHEFFEN? DE ONVOLMAAKTHEID TE OVERBRUGGEN? DE ONMACHT AAN TE VULLEN? HET MOGELUKS BESTAAND IDEAAL TE PROTOTIPEREN.
Twee benaderingswijzen hebben het verleden in hoofdzaak bepaald. Het werd gedetermineerd door de manier waarop de mens de werkelukheid in zijn ervaring verwerkte:
1. de somatiese werkelukheidsbenadering
2. de psychiese werkelukheidsbenadering
Verschijnsel en ervaring, op welk gebied de kunstenaar verzoening wou tot stand brengen, zijn onbewuste krizisoorzaken geweest. De somaties-gerichte door zich, zoals hierboven beschreven, op de werkelukheid te gooien met een idealizerende pen. De fysiese werkelukheid is zijn obsessie, de lichaams (= soma) werkelukheid. Weergave eist de grootste aandacht op, gedikteerde weergave, doordat de kunstenaar dat zag wat hem ideologies was voorgezegd. Geen vernis ging op een doek, of normen glansden erin door.
Met moeite 3/4 eeuw terug heeft de kunstenaar dit eerste standpunt herzien langs zijn psychiese werkelukheidsbenadering om. Het aanvoelen en het besef van de onmogelukheid om de vroegere aspirasies te realizeren, bracht hem terug op ‘zichzelf’, zijn dichtste en eerste ervaringsveld, tevens oorsprong van zijn ervaringen; zichzelf, de eerste oorzaak tot bedrog. Gevaarlijk genoeg is hij op zijn ziel teruggevallen als op een duivelsrad, dat draait en tolt, zonder kontrole, en dat af en toe geheimen uit zijn kring buitengooit. Jugendstil, expressionisme, impressionisme, fauves, surrealisme, cobra, en een grote sliert uit de huidige -ismenkenten waren geboren. Voor hen was de somatiese benadering te sentrifugaal, zelfs te vertikaal geneigd geweest. Zij zochten de mens nuchterder, en benaderden hem dus lager bij de grond, waarop hij hoort. Het dierwezen mocht plots meer naar buiten treden.
Echter, het gevoelsmatig en onwetenschappeluk werken bleef primeren. Enkel intuwitief werd de kunstenaar zich bewust van het onderscheid tussen werkelukheid en weergave.
Ordenend denken kwam er nog op geen enkel moment aan te pas; de reaksie had nog geen denkend bewustzijn verworven.
Dit kunstenaarstype had geen nood aan hulp, omdat hij zijn materie duideluk alleen aankon. Het ivorentorenatelieetje hield stand. De ekspressietechniek bleef individuwalisties beoefend. Mogeluks een onuitwisbare westers-grieks-renissansistiese fout. De schildersezel bleef omsluierd, magies-mities om het kunstenaarsimage nog meer op te zetten. Demistifikasie: ongekend! Die kunst sprak nog minder de roem van de menselukke arbeid dan de somatiese kunstekspressies der antieken, renissanse of gotiek. Het bleven ergerlukke anti-mens kreten, door de autistiese ingesteldheid in de menselukke geest geknepen. Koördinasie, integrasie, koöperasie: steeds ongekende begrippen!
We zwijgen er liever over, om niet met schaamrood op de wangen te moeten toegeven hoeveel hedendaagse kunstenaars dageluks nog zielsmonsters op de mensenmassa losgooien. Wat houdt de kunstmarkt zoal niet aan:
hetzelfde kleedje: KUNST ALS EEN VERFIJND GESKULPTEERDE UITLAATKLEP. EKSPRESSIE VAN PSYCHOPATOLOGIEËN. OFWEL NOG EEN IDIOOT PRONK- EN MANIFESTASIEMIDDEL, DOOR GALERIJEN OP DE MARKT GEGOOID EN TOT MODE GEMAAKT. EEN VERHITTE RAGE VAN AFREAGEREN.
Dergelukke mensen denken met termen van het verleden, en behoren tot dit verleden. De verwording werd aangezien als het wezen der kunst. Dat is pretensie. Kunst was te volle de show der ekssessen: ‘Goddelukke burgerzoon, gooi je ziel af, zodat we hem bewonderen kunnen; er ons in spiegeien, om aldus onszelf te bewonderen, zelfs in de verhuizing, zelf in luizigheid.’. Pozitief eraan, is het bevrijdende effekt: het opgekropte monster ontwaakt, kruipt in de verf, wordt op het kanvas kwijtgespeeld: de individuele spelterapie slaagt.
| |
| |
Doch, zij, die voor kunstenaar willen doorgaan en nog in deze trant doorwerken, geraken elke dag vaster in de modderpoel van de gevoelskunst, afgooikunst afreageerkunst, kompleksenkunst, ontladingskunst, het individuwalisties en kollektief sublimasiemiddel, waar ze te vertrouwd zijn met hun ziektebeeld om eruit te willen ontsnappen, genezen. Het blijft wat het was: een gefolterde, gekluisterde kunst, een kerkerkunst, waarin de mistifikasie van de tussenpersoon ‘kunstenaar’ tot de kunst-dienst leidde, een iets sekulierder vorm van god en godsdienst, maar met dezelfde metafisika als grondslag. Al zolang deden zij aan vuilnisbeltenkunst: ‘gooi je vuile was maar af op het maatschappelukke kunststort. Laat je afwaswater de spuigaten uitlopen; sproel al wat in jezelf onevenwichtig zit op het grote aarden doek dat door eenieder zal kunnen bewonderd.’. Merkbaar een verkrachte kunst, zonder als dusdanig te worden herkend. De bedienaars vervielen van knechten tot hoeren. Verwondering baart het dan geenszins meer dat we in de faze der kriziskunst zijn terechtgekomen.
een engelensnoer... een duivelsrad: goddelukke burgerzoon, gooi je ziel af, gooi je vuile was maar af op het maatschappelijk kunststort.
| |
2 Het heden weet en wil: ‘...die kunst is geweest...’.
De filosofies bewuste, de wereldgeëngageerde jongvolwassen kreatieve mens heeft het verantwoordelukke bewustzijn opgenomen om het vorig, beschreven kunstenaarsbeeld te vernietigen. Eerst hoeft hij er zelf van af geraakt te zijn. Niemand, als hij, beseft hoe kunstmoe de kunst is.
Kunst is op sterven gegaan. Na een heel korte, onverbiddelukke doodstrijd, sleurt zij haar bedienaars mee ten grave.
Een teveel aan hen-overstelpende verschijnselen heeft het individu en de individuwele godjes onmachtig verklaard. De krizis is ingetreden, omdat de twintigste eeuw de werkelukheid vanop psychosomaties standpunt benadert, wat ertoe leidt dat de metafysiese onderbouw van het artistiek esteties tijdperk in verval geraakt. De tradisionele kunstenaars vervallen in een krizis, die ze niet overleven kunnen; want in hun beperktheid kunnen ze niet meer kiezen voor het nieuwe. Hun kracht hebben ze gezet op intuwisie en gevoel, de menselukke potensies bij uitstek die door de intellektuwele verworvenheden van de huidige generasie verdrongen worden. Een keerpunt. Twijfel blijft ook ons nog heden ten dage bekruipen; ons die proberen de fysio- en psychopatiese tijdperken in onszelf en onze omgeving af te sluiten; ons staan dan ook de noöpatiese vergissingen te wachten, wanneer we de rede haar zeg in de kunst laten doen. Het risiko komt erbij. We moeten het aandurven, nu we in een drukpunt zijn beland in de overspanning tussen genesis en apokalips.
De onbeschermdheid, waarmee we tegenover de geestes- en eksakt wetenschappelukke eksplozies zijn komen te staan, geeft ons het gevoel van naakte kinderen. Bagage hebben we niet. De erfenis gelijkt meer een luchtbel. En het drukt te weten dat velen, die enkel de tradisie aankunnen, in een doodlopende straat terechtkomen, waar enkel de gapende poort van het stempelburo hopeloos uitnodigt: STEMPELBURO VOOR GODEN, GODJES EN KUNSTENAARS...
Een echte dominerende leidraad ontbreekt. Er zijn er teveel. Typies voor de overgangskrizis. Kriziskunst. Vruchtbaarder desondanks dan de vroegere verstarring. Een diagnoze opstellen van deze krizis mag ons niet afschrikken. Gegevens kunnen het makkelukst verzameld op een plaats waar de krizis haar eerste weerslag heeft en waarschijnluk ook voor de toekomst haar beslag zal krijgen: KUNSTONDERWIJS EN KUNSTSTUDENTEN.
Feit is: voor wie begaan is met de evolusie van de kunst naar een beeld voor morgen, zullen primordiaal het huidig kunstonderwijs en het doordeweeks gedrag der kunststudenten de zorgenkinderen worden. Onder hen zullen immers grotendeels de koördinaten en krachtlijnen voor de vorminhoud uitgetekend worden. Het behoort geenszins tot de onthutsende verschijnselen te konstateren hoe al deze instituten gloeiende haarden van onrust zijn en warmgekoesterde broeinesten voor ziektekiemen, welke het karakter aantasten. Niet alleen de studenten zijn ziek, ook het lerarenkorps, ook de direksies, en de ministeries. Waar het de leraars betreft is het vraakroepend te noemen; voor de studenten spijtig. Inzichtsloos berusten velen onder hen in de krizis. Ze willen er niet uitgeraken. Weinigen hebben de wil tot positieve konfrontasie; weinigen ageren. Een moeheid verhindert hen uit zichzelf de stap te zetten van kriziskunst naar leefkunst. Bij hen moeten we zelfs niet pogen te vragen: hoe komt dit krizisverschijnsel uitsluitend binnen de westerse kultuur tot uiting? Misschien zijn ze te oosters gaan leven en denken; berustend en passief. Lakse kultuurprodukten van een oververzadigde wereld, te ellendig om nog na te denken. Aldus laat zich de psychologie van het huidige wereld-, kultuur- en kunstbeeld schetsen. Een solied kohart doellozen sliert dageluks door de gangen, de klassen of ateliers der kunstscholen. Apaties, doelloos, futloos, streefloos, aksieloos.
Persoonlijk zitten ze verhangen in een reeds zinloos verklaarde afreageerkunst. Hun leven wordt geleefd. In hun kunst wordt er ontlast. Hun bestaan is MOTIEFLOOS geworden; noch uit zich noch uit de maatschappij is er behoefte naar hun produkten, naar wat ze doen; zodat de dwang tot aksie weggenomen is.
Ook al wordt de kreativiteit buiten de kunst beschouwd, dan nog blijft die konstante vraagstelling ‘waarom-iets-doen’ drukken op de jongere generasies. Een nefast tijds- en toekomstbeeld houdt hen verstard. Die obsessie leidt tot lamlendigheid. Het negatieve, het pessimisme halen het; een overgevoeligheid voor tegenslag, tegenkanting, het kwaad, het slechte minimalizeert het schone en goede; de reaksie splijt in twee richtingen, die der dromerijen bij de hippies, waarbij het tot kultuurnegasie komt, anderzijds die der provoos, waarbij kultuurdestruksie schering en inslag is. Ofwel vluchten ze, ofwel vernielen ze verkeersborden, wetteksten, plichten... huilen ze om ziekte, ongeval, atoomgevaar; ofwel berusten ze erin. In beide gevallen wordt een grond ruwines aangeklaagd: gele spoken met rode oorlogsboekjes, atoomzuilen, moordenaarshanden, beangstigende oneindigheid van het heelal,
| |
| |
zoekraken in relativiteit. Een dezastreuze ontreddering heeft het leefvizioen aangetast.
Het ontbreken van de leefmotivasie, ontneemt het gros der kunststudenten ook een werkmotivasie. Zijn job verzekert de student immers allerminst bestaanszekerheid of -veiligheid. Het is geen bevoorrechte pozisie om kunstenaar te zijn. Het image van de gelukkige mens, die zijn leven kan leiden overeenkomstig zijn roeping bestaat niet meer. Levensdoel en broodwinning, leefmotief en werkmotief gaan elk hun eigen weg op. Veel studenten kunnen hun aktiviteiten, hun arbeid niet meer vereenzelvigen met hun roeping. De drijfkracht ertoe ontbreekt. Werken heet een dwang; studeren geeft hen niets leefwaardigs in de handen en lijkt hen nutteloos. Nieuwe motieven bij zichzelf vinden ze niet, want ze herkennen zichzelf niet meer tussen al wat rond hen heen schreeuwt.
Inzicht en leiding ontbreekt hen. Voor de leiding van leraars en direksie, welke zij hebben opgebroken, hebben ze geen alternatieven in de plaats gesteld. Desinteresse en onkunde slepen aan, haat tegenover het oude, onhandigheid tegenover het nieuwe.
Begrijpelijke doch onaanvaardbare situwasies. Al zo min weet de tradisionele kunstenaar een alternatief te brengen op het gezwollen ekzistensieel nihilisme, waar zijn kunstuiting is in vastgelopen, en waar uit hij moet geraken. Ernstige konfrontasies worden echter vermeden; preventief; uit zelfverdediging; grotendeels o.w.v. de intellektuwele onmacht en gebrek aan buitendisiplinair kontakt.
Hoe kan de leiding, ministerie + direksie + leraars, een wending-ten-gunste in deze morele aftakeling teweegbrengen? Zowel kunst- als studienivo kunnen met een ernstige inspanning naar boven gehaald worden uit hun dieptestand door
1. valorizasie en bescherming van de kunstdiplomas
2. studies aan universiteit onderwijzen
Langs deze prosedure krijgt de kunststudent weer waardegevoel en zelfbesef. Het eerstgenoemde is dan geen vodje papier meer van een aantal vierkante sentimeter; niet iedereen zal op zijn naamkaartjes ‘kunstschilder’ kunnen drukken. Het zal een bewijs van menswording, van aanvaarding in de maatschappij worden, een valabel paspoort.
Als daarenboven de studies deugdelukker verantwoord zullen zijn, gericht op de werktoekomst en geesteluk op peil gebracht om aan de universitaire eisen te voldoen en binnen dit kader te worden opgenomen, zal bij de knappe elementen het zelfrespekt een stimulans temeer worden. DE KUNSTSTUDENT HEEFT ER NOOD AAN EEN STATUSSYMBOOL TE KUNNEN VERWERVEN. WAT MEDEBRENGT DAT HET NIET MEER ZOU MOGEN DAT OUDERS HUN KINDEREN IN HET KUNSTONDERWIJS ‘STOPPEN’ OMDAT ZE ELDERS NIET BEKWAAM ZIJN. HOGERE EISEN MOETEN GESTELD.
Nu mogen we ons opnieuw de vraag stellen: wat gebeurt er ondertussen met de afgestudeerden binnen de chaotiese gebeurtenissen? HOE REAGEERT HIJ? EN HOE REAGEREN DE LEKEN OP ZIJN AKSIES?
De kunstenaar, die zijn opleiding overleefd heeft, gaat zich herformuleren, in een heel brede en heel verscheiden waaier. Hij noemt zich o.a. een objektmaker; veel vergeten en verwaarloosde zaken krijgen zijn aandacht, en worden meteen in beeld gebracht: dagelukse voorwerpen, doordeweekse gebeurens, het moment; vergankelukke materialen komen terug aan bod. Hij is een gewone produsent geworden, strijdend tegen zijn macchiavellistiese en verontsterfelukte voorgangers. Als schepper van een ANTIKUNST DEMISTIFISEERT EN ONTREMT HIJ ZICHZELF. DE BEVRIJDING LAAT HEM TOE BEWUST TE AGEREN TEGEN DE ZIEKTEN DER TRADISIE EN LAAT HEM TOE TOT EEN BEWUST POZITIEVE BENADERING TE KOMEN VAN DE MEDEMENS. Eens zelf zijn bevooroordeeldheid kwijt, kan hij met zijn antikunst de anderen uitdagen, huisjes afbreken, taboes doorboren, wetten korrigeren. Hij baant een weg naar de mens, zijn psychologie, zijn gedragingen en het reaksiepatroon. Vooral de optiese eksperimenten gaan duideluk in die richting door. Er zijn er zelfs die in een a-kunstfaze zijn ingetreden, dus totaal kunstloze beschouwingen in beeld gooien. Als zij beseffen te zullen moeten leven zonder kunst en toch de moed te moeten opbrengen om kreatief te handelen dan akkorderen zij dit aan het dwingende nevenbesef dat ze voor de gewone mens iets moeten helpen losgooien. Aldus komen ze in hun nieuwe taak terecht: DE KREATIEVE TERAPIE. HET IS HUN TAAK EEN VOLKSFEEST OP TE ZETTEN. EEN SPEELTUIN DER EKSPRESSIE OPEN TE STELLEN. Daartoe dienen zij zelf eerst die krizisfazen der idealiserende fysioplastiek en der afreagerende psychoplastiek te hebben doorgemaakt om tenslotte in de zelfkritiese en konstuktieve faze tot opbouw en ervaringsmededeling te komen.
Voorzichtig willen wij een les trekken uit de wereld van het verleden en mogelukheden aanstippen die Nu geopend worden:
+ 1. | ieder mens moet aan kunst doen als terapievorm; kunst in die klassieke zin dat er volgens eigen vizie kreatieve uitingen op de een of andere zintuiglukke manier gebracht worden. |
+ 2. | dit moet van jongsaf door de opvoeders aangevat: ouders, kribben, scholen. In die zin moeten maatschappijstrukturen en onderwijssisteem herdacht en gewijzigd. Het is gebleken dat elke mens in se kreatief aangelegd is; deze motoriese energie pozitief moet kunnen uitwerken of afreageren en omzetten; dus kan hij op die wijze ook kreatief herwerkt worden waar nodig. Ieder staat daar gelijk aan het tradisionele en in brede kringen nog algemeen aanvaarde kunstenaarstype. De leek kan best die tradisionele gestalte van de kunstenaar overnemen. |
+ 3. | de kunstenaarstaak wordt er afgebogen naar een pedagogiese en psychologiese funksie als maatschappelukke funksie; anderzijds naar een verschoven avant gardisme dat het opbouwen van overdachte leefstrukturen zal beogen, dit wat het leefmotief betreft. |
+ 4. | elke kunstenaar heeft medeverantwoordelukheid om te beslissen welke weg de vernieuwde kunst zal inslaan: de tradisionele kunst is tot nu toe zoveel als de zaak van onevenwichtigen geweest, die stilaan tot volwassenheid of genezing konden komen, zichtbaar in evolusie in individueel werk zowel als in het histories kultuurbezit; anderen zoals van gogh bezweken in hun psychopatiese ekssessen. De zonderlingenhouding en uitzonderingspozisie der kunstenaars heeft er een goede voedingsbron aan gehad. Ons daarvan bewust, vechten wij de elitepozisie van de kunst in het kultuurbeeld aan, vermits wij het zien als het duidelukste beeld van de kultuurmalaise, deze op allerlei vlakken: psyche, fysies, sosiaal, seksuweel, religieus, ekon., politiek... Dit betekent dat de kunstenaar en elke kunstbeoefenaar tot op heden een erg ongezond bevoorrechte pozisie heeft bekleed. In hoever de huidigen deze nu zullen willen prijsgeven om af te dalen naar huns gelijken, is nog niet klaar. Gelukkig hebben die gelijken alsgelijk histories meegeprofiteerd van de wijzigingen in de kunstopvattingen. |
NU PAS IS HET VOLKSFEEST TEN VOLLE INGEZET: de kunst als kultuurtop heeft afgedaan om het echte gezicht terug te krijgen nl. het ontploolingsveld zijn voor de energie. De kunstenaar gaat zijn situwasie van speler-goochelaar opnemen als die van iemand die een stapje voor heeft op de gewone mens. Hij doet al 4000 jaren wat de mens, de volksmens, nu pas ook mag: aan ekspressie doen, aan afgooien en ontplooien van gevoelsmotieven zonder schaamrood te krijgen. De kunstenaar heeft nog wel de vaardigheid van milleniën vóór op deze pasgeborenen in de kreativiteit. Door hem geleid wordt de tradisionele kunst overgenomen door de massa. Als een volksfeest, vuurwerk door de massa lichtend, deint de vrije kreativiteit. De sokkel piedestal van ernst is omvergebliksemd.
| |
| |
In deze omschakeling speelt de kunstenaar zelf nog kreatief mee: hij voert spelobjekten uit voor het volk, ontwerpt er als inspirasieprikkel. Antikunstmanifesten worden gebeeldhouwd en geschilderd om de laatste bastions van het podiumkunstje neer te halen. De toeschouwer van vroeger wordt akteur; wie vroeger kunstenaar werd geheten, wil zich nu kontestatief objektenmaker genoemd horen; een zoeker naar een echte, essensiele dialektiek: levenskunst. De kriziskunst zoekt immers de verzoening tot stand te brengen van leven en kunst. Ze poogt de dialoog mens en kunstenaar volledig te herstellen, en de funksies te nivelleren. Beiden worden opnieuw op elkaar betrokken. Uit die interaksie ontstaan twee bevrijdende bewegingen: voor de kunstenaar is het de gelegenheid om zich los te werken van zijn overlastend kunstkleed, tevens krijgt de massa een paradijs terapeutiese middelen ter hand gesteld.
De moeilukheid voor de eks-kunstenaar ligt in de overschakeling: hoever zal hij de overgang van plasties autoportrettist naar filosoof, psycholoog, pedagoog aankunnen... Een goede richtingswijzer ontbreekt; of niet soms? Dit kunnen we onderzoeken aan de hand van onze derde credolijn:
het gevoel van naakte kinderen. bagage hebben we niet. de erfenis gelijkt meer een luchtbel... het is onze taak een volksfeest op te zetten, een speeltuin der ekspressie in te richten.
| |
3 De toekomst stelt: ‘...de kunst is nog niet geweest...’.
Gekende waarden worden omgekeerd, als we beweren dat de kunst nog niet geweest is. Wie in de lijn der tradisiekunst, der gevoelskunst, dóórloopt, zal zich in dit nieuwe bestel nutteloos moeten realizeren; en zal in reaksie moeten komen te staan tegen de hierna aangegeven kunstrichting.
De vooropstelling dat kunst nog niet bestaan heeft, kunnen we pozitiever formuleren als: de kunst moet nog geboren worden. Ze kan alvast niet gestorven zijn; vermits ze vandaag nog maar een embryo is, waarvan we bepaalde genen kennen en nader zullen beschouwen. We stellen aanhoudend de vraag: hoe zal de nieuwe kunst eruit zien? Dit sluit in dat we het WOORD KUNST hebben aangenomen. Het woord bestaat in ons vokabularium om een BEPAALD WERKTERREIN aan te duiden. Doch, welke nieuwe inhoud zal het dekken? We zien het zo dat er een KUNSTOPVATTING geweest is en vernield werd. De kunst-is-dood-teorie neemt het zo dat een bepaalde vorm van kunst heeft afgedaan nl. de metafysiese. Uit de kunstpogingen tot op vandaag, is een inzicht gegroeid, dat ons toelaat naar een kunst toe te konvergeren, zijn naam waardig.
Het prototype van die kunst zal niet meer het nastreven van een ideaalprojeksie zijn, noch de energieeksplozie van gefrustreerde zielen. Het zal zich veranderen in een gestruktureerd denkpatroon, gestileerd door de fenomenen, die de leidraad voor de vorminhoud zullen vlechten.
Hier zullen de alternatieven naar boven komen, die bij de meeste schilders, tekenaars en beeldhouwers ontbreken, op het ogenblik dat ze plots bewust worden van de krizis in hun job. Meer dan wat techniese antwoorden kunnen ze meestal niet geven.
Eén, de enige, der huidige kunsttakken, die bouwstenen verleent om de overbrugging over de kloof tussen kunst en leven te leggen op het domein van de visuwele ekspressies, is wel de MONUMENTALE RICHTING. Deze heeft nooit de pretensie gehad een vrije kunst te zijn. Ze wist zich altijd afhankeluk van de architektuur, en heeft er zich naar gedragen. Om de opdracht, om estetiese zekerheid, om stijleenheid en schoonheid werd ze de meest dekoratieve ekspressievorm. Haar technieken hadden zelf iets van technies verbluffende staaltjes kunde in zich: mozaiek, glasraam, fresko, keramiese toepassingen, tapijt, industrieel ontwerp. Histories beschouwd, heeft ze zich te lang ten dienste gesteld, om zover te vervormelukken dat ze erg aan inhoud is gaan inboeten. Gewoonterechteluk levert ze grotendeels tans nog de ingrediënten voor de binnenhuiskunst, een branche die zich zelfstandig ging ontplooien tussen kunst en architektuur.
Om wille van de afhankelukheid is de monumentale zich gaan bezinnen over zin, funksie en taak. Eerluk heeft ze zich op een nulpunt toegegeven. Wat haar toeliet, onbevooroordeeld, vanop een nulpunt te vertrekken en tevens haar impulsvelden uit te breiden: architekten, ingenieurs van licht, ijzer en beton, psychiaters geïnteresseerd in reaksies op optiese illuzies, natuurkundigen e.a. richten hun aktiviteiten op het domein dat kunst geheten wordt. De kreatieve studie op het leefmilieu wordt binnen het gebied binnengetrokken. Al wat sedertdien gepresteerd wordt is winst.
Degenen, die zich op het voor hen nieuwe, gladde terrein begeven hebben, mogen wel algemeen intellektuwelen genoemd worden. Mensen die wetenschappeluk en wijsgerig rasioneel gevormd werden. Zij zijn het licht voor morgen. Zij hebben het dwingende besef dat de krizis vandaag een aanvoelbare (meteen nog aanvechtbare) noodzaak uitspreekt om in de vizuwele kunst ordenende denkformules uit te werken. De chaos duurt al lang genoeg. De noötiese werkelukheidsbenadering zal the way of life bepalen voor het kunstproses van morgen. Denkkunst. DENKKUNST ZAL TOT OPDRACHT HEBBEN DE MEEST KONKRETE KUNST TE PROPAGEREN. ZIJ IS EEN LEEFKUNST. LEVEN BETEKENT ZICH ERGENS BEVINDEN (WONEN) EN UITDRUKKEN (HANDELEN). De kunstenaar nu moet een plaats nemen en daarbinnen voor elke individuele mens de MOGELUKHEDEN BEDENKEN OM ZICH ERGENS HANDELEND TE BEVINDEN. De kunst kan er niets anders meer brengen dan monumentale mogelukheden: zaken die situwasioneel BETROKKEN ZIJN, plaatseluk verantwoord, milieumaniabel. Haar studie zal bestaan uit: waarnemen, ontleden en opstellen van temata in een welomschreven leefmidden.
Het zou de voorkeur genieten kort te beschouwen hoe die leefwereld er in de voornaamste aspekten zal uitzien, en te proberen de gevolgen ervan te onderzoeken. We beperken ons hierbij tot:
| |
| |
1. | BEWUSTZIJN van RUIMTE en TIJD |
2. | BEPALING in GEMEENSCHAP en MAATSCHAPPIJ |
1. BEWUSTZIJN VAN RUIMTE EN TIJD: situwasie binnen evoluwerende kosmisiteit. De evolusie groeit naar bewustzijn langs langzame bewustwordingsprosessen. Een ziekte ontstaat uit gebrek aan kennis, inzicht, bewustwording. De ziekte der kunst is onze eigen ziekte geweest. Onze genezing zal ook de hare medebrengen. Genezen uit de kriziskunst zal mogeluk worden langs het bewustzijn van de siemtomen die ons in deze situwasie hebben gebracht. Waar is de kunst tegenin het leven gegaan?
De regels en wetten van het leven willen dat de mens zich bevindt in een evolusie, dinamiek, kontakt, totaliteit... de gewoonten en voorstellingen der kunst waren fazen, stilstand, momenten. Dit kontrast maakt ons bewust van de noodzakelukke wending der kunst naar ruimte en tijd, vierdimensionale richtlijn van de komende eeuw. Het kunstprodukt heeft zich immers BESEFT ALS
A. | PLAT VLAK |
B. | FRAGMENTARIESE UITSNIJDING |
C. | STATIES |
DAARTEGENOVER STELT DE MONUMENTALIST HET EKSPANSIEF MOBIEL RUIMTEWERK
A | RUIMTEWERK: vooral de schilderkunst heeft een enorm pak inzichten verworven in het kader van de huidig aanslepende krizisfaze. Haar konkluzies gelden echter eveneens voor de andere beeldende disiplines. Ze weet hoe ze een driedimensionale wereld misvormde tot een vlakke weergave; de illuzie der perspektiefwaarneming schiep op het vlak diepteilluzies. Het virtuweel beeld werd voor reëel aanvaard. Evenmin was de beeldhouwkunst ontsnapt aan de macht van het vlak; ook niet wanneer ze buiten het bas-reliëf ‘omwandelbaar’ werk maakte.
De architekt is de onbewuste profeet van het ‘kunstwerk van de toekomst’ geweest, de vele duizendjaren dat hij zijn beroep uitoefent. Met hem zijn het ook vandaag: de beeldhouwers die op hun skulptuur schilderen, de schilders die hun vlakken in de ruimte bekleurd brengen.
De weg ligt er gebaand naar de echte ruimtelukheid: waar de wet der vlakheid heeft afgedaan, waarbij enkel dat ene vlak bestond, dat ene lichaam of volume waarop gewerkt, gekleurd, gekapt werd. Ruimtelukheid betekent dat de mens leeft, beweegt, zich uitdrukt in en met de volumes, bepaald door vlakken waarbinnen het alles plaatsheeft. De mens akteert dan kunst binnen een omgeving, een milieu of ‘environment’. |
| |
B | KOSMIES-EKSPANSIEF: dit in oppozisie tegen het vlakwerk dat nooit rekening diende te houden met het omgevende milieu. Het bleek altijd netjes af eens het kanvas volgeschilderd was. Het kon om het even welke muur op, proper ingekaderd; en of dit kader en schilderij pasten was een allerminste bekommernis. Het ging dus om het samenkoppelen van het fragment-kamer met het fragment-schilderijtje. Een kollage van de ene uitsnijding op de andere.
Reaksie erop? Het geheel wint het op het detail; de totaliteit op het fragment. De ruimte als geheel wordt de eerste prikkel der ervaringswereld. Vooral daar we het tijdperk van de heelalvaart zijn ingetreden. Voor de toekomst zal dit medebrengen dat er op menselukke schaal aan het kosmiese gevoelen zal moeten voldaan worden. Grondelementen of modulen zullen ontworpen worden, als aandachtspunten-op-mensenschaal wedervaren, waarop een leefmilieu uitbreidt en inkrimpt. Zoiets kan niet meer ingelijst; vermits het buurelement het kader vormt. De kunstenaar is er niet direkt meer een maker, doch eerder een onderzoeker, ontwerper en opvoeder, met fijne perseptiese waarnemingshorens en een gedegen zin voor essensie, nodig om modules uit te werken. |
| |
C | MOBIEL: van modules is er vroeger nooit sprake geweest, noch van studie. Kunst had zich meestal beperkt tot weergave of gevoelsappel m.a.w. tot korte tijdsmomenten, die daarenboven stilgelegd moesten worden om in beeld te kunnen gebracht worden. Kwa voorstelling kwam het voor alsof een fototoestel op één vijhonderdste van een sekonde dichtklapte. De beweging werd geïmmobilizeerd. Eenmaal buiten het atelier, en na inkadering, werd het werk opgehangen of kreeg het een standplaats, om er voor eeuwig te rust te gaan. Bij niemand zou het opgekomen zijn dit ‘affe’ werk nog met pen of beitel of zelfs met een verhuishand aan te raken.
Vanuit onze dinamiese en mobiele tijdsopinie zal dergelukke verstening morgen zeker niet meer mogeluk zijn. Het werk, de modulekompozisie, gaat binnen een milieu optreden, zich situwasioneel binden aan personen, stemmingen, tijd, omstandigheden, ruimtes. Het wordt blijvend onaf. Eigenluk ware volgende formulering beter: het is konstant aanpasbaar, en dus neemt het een voltooid karakter aan in elke kontekst waarin het geplaatst wordt. Het blijft een wordingsproses, telkens voldoend aan de wijzigende behoeften. De bouwelementen van het werk zijn veranderbaar, draaibaar, uitneembaar. Voortdurend bestaat de kans om de toestand uit te testen, te verbeteren, bij te werken, totaal te herwerken, binnen de wetten van de grondstruktuur; daarom is het zo noodzakeluk dat de moduleelementen goed, d.w.z. aangepast gekozen worden. Een grote mogelukheid aan funksies moet erin verwerkt zitten, die zowel plaatsgrijpen in het kader van het privé als het openbaar leven. |
| |
D | 2. BEPALING IN GEMEENSCHAP EN MAATSCHAPPIJ: sosiaal-kollektieve kunstakt. Hier gaat het spesifiek om de menselukke verbanden die zullen groeien uit het ruimte- en tijdsbesef. Als het individu zich van het tweedimensionale vlak richt op het ruimteluk samenspel van vlakken rondom hem, en als hij daarin nog ekspressief wonen wil, dan zal hij zich individuweel inkompetent moeten verklaren. Oplossing in het ruimtelukke zal hem dwingen zich te richten tot anderen, die meer kunnen, die andere zaken kunnen. Komplementaire kapasiteiten zullen bij de medemens gezocht, omdat de spesializasiegebieden te uitgebreid zullen geworden zijn. Voor de kunstenaar minstens zo dwingend, als om het even welk ander beroep: groepsvorming, teamwork, integrasie. Prestasie zal groeien als kollektief rezultaat, uit goed georganizeerde samenwerking. HET ECHTE ATELIER ZAL PAS HIER ONTSTAAN. WAAR ELKEEN EEN ZINVOLLE EN GEEIGENDE FUNKSIE UITOEFENT, DIENSTBAAR AAN HET EIGEN GEHEEL EN HET GESTELDE DOEL. HET OPEN, MOBIEL EN PLURALISTIES ATELIER. |
| |
| |
Het gesloten atelier moest opengegooid. Hergeboorte van het leven: van binnen naar buiten, van buiten naar binnen. Zelfs de natuurschilders van de voorbije eeuwwende hebben niet de openheid en beweeglukheid bereikt, wanneer ze in de natuur het landschap schilderen gingen, als tans de opkomende ekspressiemens met zijn open-deurgeest. Het beloftevolle van de instuif- of gemeenschapsplaats voor de kuntsontplooiing zal onze verwachtingen waarschijnlijk overtreffen. Een plaats, een woning, een atelier, zonder onderscheid van leef- of werkfunksie, een pluralisties atelier, waar eenieder terecht kan, om het even wat zijn kapasiteiten zijn, integendeel waar ze tenvolle geappresieerd worden en geeksplwateerd. Een plaats, waar de disiplines hun oude stempel verloren hebben, om, niet vanuit de beroepsestetiek maar vanuit de opdrachtsetiek, aan te durven elke ontwikkeling vóór ogen te gaan zien.
Raker gezegd, gaat het niet meer om een plaats, maar om verscheidene plaatsen. Het atelier is een mobiele gegevenheid met veranderbare gestalte. Daar werk- en leefmilieu erin zullen verzoend zijn. Nameluk de ruimte waar een environment zal opgezet worden, zal de werkplaats, het atelier, en de verblijfplaats worden van de uitvoerders, ontwerpers en bedenkers. De kunstenaar zal er dus niet meer opgesloten zitten in een omschreven, lokale ruimte. In plaats zal hij geïntegreerd worden in het milieu, in de leefwereld vertoeven, in de kontekst van zovele beroepen... in een meervoudige ontwikkeling, die de prestaties zeker op dat nivo zullen brengen, waar de kunstenaar als een komputerprogrammeur zal optreden. Zijn handenarbeid en een groot gedeelte van zijn geestesarbeid zal door het machien overgenomen zijn en zal handen en geest vrijgemaakt hebben om die te wijden aan de ontwikkeling van derden. Zonder verplichting. Een vrijwillige stimulans. Kan dit het wereldbeeld voor morgen zijn?
een toekomst waar we onze grijze massa ten dienste van de mens stellen, zijn wonen en zijn handelen onderzoeken, ons ordenen en spelen mededelen.
Stevig in het zadel der geijkte normen zittend, schrijven een aantal kritici gezapig over de jongerenpoëzie. Enkelen raken hier en daar de kern, terwijl de meesten zich nog star kijken op vroegere geplogendheden. Dit verschijnsel is niet bepaald vreemd aan de oudere generatie van kritici; ook jonge mensen zien in een ‘te vlug ritme’ verschenen bundels een reden om de dichter in kwestie te kelderen. Wat biezonder opvalt bij het lezen van recensies allerhande, is de duidelijke instelling van recensent. Niets nieuws onder de zon, uiteraard, of toch?
Opmerkelijk de laatste tijd, is, dat Eugène van Itterbeek zich als de poëziekenner uit Vlaanderen doet gelden. De man die voor enkele jaren nog verklaarde dat poëzie hem niet interesseerde, in mei j.l. in ‘De Nieuwe Gids’ nog schreef dat men over de literatuur in Vlaanderen in voetbaltermen moest denken, verdedigt nu zowat in alle kranten de representatieve dichters. Een lovenswaardig initiatief weliswaar, maar er mag geen vals beeld van onze huidige poëzie gebracht worden. Wij zullen het niet hebben hoe Van Itterbeek onze dichters in het buitenland voorstelt (de manier waarop hij dit deed voor de korte bloemlezing ‘16 jeunes poètes flamands’ in het tijdschrift ‘Le journal des poètes’ 6/70, deed ons huiveren), maar wie hij vernoemt. Wanneer hij bv. géén melding maakt van Pol le Roy, met dertig bundels op zijn naam en, vertegenwoordiger van het surrealisme in Vlaanderen, Adriaan de Roover niet vermeldt, als vertegenwoordiger van het eksperimentele, om maar deze twee te noemen, dan loopt er iets mis.
De zo ten allen kante geprezen ‘A Quarter Century of Poetry from Belgium’ 1, en waarvoor Van Itterbeek de inleiding (uiteraard niet in het Nederlands) schreef, mag dan de verdienste hebben het gros van onze Vlaamse dichters te hebben gepubliceerd; er zijn literair-historisch heel wat hiaten. Waarom men Pol le Roy miskend heeft, begrijp ik niet. Waarom jonge dichters als bv. Robin Hannelore, Marc Braet, Frans Depeuter, Julien Vangansbeke, Leopold M. van den Brande, Fred de Swert, Roger Serras, Bert Verm, Marcel Leemans, Ignaas Veys, e.a. - ik noem ze zomaar voor de vuist -, geen kans kregen in deze bloemlezing, is weer een van de zovele raadsels rondom onze objektieve kijk die de samenstellers van bloemlezingen blijken te hebben.
Behalve Bert Peleman reageerde haast niemand op deze anthologie. Maar eilacie, pas was de bloemlezing ‘Gedichte aus Flandern 1920-1970’ 2, aangekondigd, of poëtisch Vlaanderen liep storm (Naar aanleiding van ‘Gedichte aus
|
|