| |
| |
| |
[nummer 118]
laboreren aan een nieuwe menselijkheid
henry fagne, rob goswin, fred de swert, w.m. roggeman, ign. veys.
het comité
neer vantina
De noodzaak om zijn eigenheid aan het papier toe te vertrouwen is een tijdloos element dat in het wordingsproces niet weg te denken valt.
Bij het stellen van de ‘act’ komen er ontegensprekelijk een aantal faktoren om de hoek kijken, die, zo niet maatgevend, beslist karakteriserend zijn. Zowel voor tijd en/of ruimte.
Deze faktoren zijn velerlei. Zijn er de geaardheid, de opvoeding, de praktische ervaring en last but not least, de persoonlijkheid, dan spelen ook een aantal ‘secundaire’ invloeden een rol waarvan de kommunikatie b.v. niet de minste is. Verwonderlijk is niet dat net deze ‘kommunikatie’ het voorwerp uitmaakt van een aantal tegenstrijdige uitlatingen. Bij ons onderzoek naar het wereldbeeld in de jongerenpoëzie zullen we zien dat het in vele gevallen om deze kommunikatie, of om een ‘vrijblijvende manier van schrijven’(1) te doen is, met als resultaat de reflektie van 'n werkelijkheidsbeleving. In zijn opmerkelijk boek ‘jonge schrijvers in onze tijd’(2) drukt G.L. Jansen de voetsporen van Muchow & Alport bij de analyse van debuutromans met het oog op 'n in kaart brengen van het hedendaags levensklimaat tot gestalte gebracht door de ‘zachte’ generatie. Dat dit boek een ‘kritische generatie’ vooropstelt is vrij logisch(3) en valt ook adekwaat uit de tekst te halen. Bedoeling is uit het poëtisch werk van een aantal dichters komponenten op te diepen, die, met als enig criterium de poëtische subjektiviteit, aantonen hoe op ons ‘Vlaams poëtisch slagveld’ een aantal stromingen naast mekaar evolueren met als einddoel, het laboreren aan een nieuwe menselijkheid en zijn vrijheid, die gaat over de puinen van de hypocrisie van een vorige generatie. Bij deze eksploratie heb ik het ‘linguistieke experiment’ zoals het gepropageerd wordt door de ‘Konkreten’ (Insingel-De Vree e.a.) verwaarloosd.
| |
Een individuele religieuziteit en/of neo-romantiek
‘Poësie: l'activité de l'ésprit’ hield Tsara voor. Maar er is meer, er is de beleving en de duidende idee, uitgebouwd in een pseudo- of aktieve religieuziteit. Het vertst in die richting gaat Rob Goswin, die oorspronkelijk Zen-boedhistisch gericht(4), 'n sociaal engagement gaat aankleven(5), nadien in een ‘vroeger gedicht’ zijn poëtische bezetenheid van zich afschrijft (6); om tot een bezadigder vorm van poëzie(7) te komen waaruit duidelijk zijn dualistische geaardheid(8) blijkt.
Geaardheid die hem onmiddellijk na z'n ‘religieuze bundel’ een dikwijls sentimentele ‘Huid van Mechelen’(9) doet publiceren. Deze dualiteit (een typisch zachte-generatie verschijnsel), die dikwijls uitmondt in een vorm van verscheurdheid, drukt in grote mate Goswin's poëzie. Vanuit zijn meditatieve optiek, zijn leefervaring, zal zijn poëzie uitgroeien tot een eenzame tocht doorheen de tijd, de ruimte, zijn bewoners. Dus ook een sakrale instelling t.o.v. de poëzie omdat zij hulpmiddel, en relatie is. Zijn intense strijd met het woord, die vooral zijn eerste bundels kenmerkte, heeft plaats gemaakt voor 'n meer ‘kommunikatieve taal’ weliswaar zonder kompromis, maar alleszins meer verstaanbaar, mede in de hand gewerkt door nauwkeuriger inzicht in eigen problematiek(10). De oorspronkelijke vrijheidsstrijd, tegen het materialistiese, de dikbuikige konsumptiemaatschappij, tegen de onmacht die het individu fnuikt, zet hij konsekwent verder, in de relatie met de anderen, de geliefden, het kind, dat zo dom is er te zijn zoals Clara Asscher-Pinkhof, eens relativerend voorhield. Vanuit zijn vereenzaamde positie, met zijn grote noodzaak aan liefde en begrip, is het net zijn geloof in de Mens, in een niet-dogmatische religieuziteit, dat zijn werk kenmerkt.
| |
2. Bidden
voor Lutgart
Bidden hier is nauwelijks open liggen
Aan de oppervlakte van geheimzinnige volksstammen
Is het uit elkaar groeien van oog en opperhuid
Bidden is rakelings (even maar) naakt zijn.
| |
3. Liefhebben
Liefhebben is het tandeloos afwachten
Van de zeven magere jaren
Is het schuchter aanraken van god
Liefhebben is honderdman spelen met zichzelf(12)
| |
Metafysisch pluralisme
‘Een gedicht moet de grootst mogelijke interpretatieruimte mogelijk maken. Dit is van primordiaal belang voor me’(13) schreef Neer Vantina.
Wat meteen ook, in het licht van zijn gerichtheid, kan aanleiding geven tot paradoksen. En die zijn in het werk van Vantina niet helemaal weg te denken. Zijn filosofische geaardheid, deed hem in 1967, het streng hermetische ‘Uren der getijden’(14) schrijven, dat de Indische beïnvloeding helemaal niet kon ontkennen. De Westerse mechanisatie, de over-automatisering, het herleiden van de Mens, tot een tijdsgebonden robot, wil hij losrukken van de existentie. Maar het bundeltje bevat ook de kernideeën, die in zijn later werk, in een openere vorm zullen uitgewerkt worden: de man-vrouw relatie,, mens-kosmos, mens-godsidee enz.
Zijn volgende bundel, waarin hij zijn eksperiment verder doorvoert, is reeds veel meer omvattender omdat hij hier als totaal anti-menselijke faktor: de tehnokratie aanduidt.
De ‘Moraalkolk en de gever’ zullen de zinnebeelden zijn van ‘leven in proefbuisjes’. Deze ‘regressie’(16) zal pas in ‘Het zoenoffer dier’ (17) evolueren tot een Baudelairiaanse aarde-ontstijging (de top van
| |
| |
de mens
portret
man in de spiegel
robin hannelore
de spiraal). Pijnlijke levenservaringen die hem eerst de vrouw als vruchtbaarheidssimbool deden indikeren, zullen hem later de vrouw als levens- en liefdessimbool ‘opdringen’. Eén van de vele verklaringen van het ‘Zoenoffer dier’ ligt in het feit dat de mens zich niet schaamt het dier in hem te onderkennen (situatie versus gevoelens) en er evenmin voor terugdeinst (invloeden) het te offeren op het altaar van zijn beleven. Het gevaar van een dierlijk beleven werd door het verstandelijke bewustzijn herleid tot de uitieme begrenzing van een driehoek (18-19).
Maar deze bundel is nog zo veel meer. De esoterische elementen die Vantina in zijn poëzie aanwendt, zijn noodzaak om het ‘zijn’ in de mate ook van het mogelijke te doordringen, de nooit aflatende drang naar een DIEPER, bijna heilig beleven. Vantina pleit voor een wereld van zelfkennis, is zich bewust van het sakrale van de poëzie, de uiteindelijke bestemming van de Mens.
Het polyinterpretabele van zijn poëzie, (de seksuele simboliek b.v. (20) kan heel makkelijk de bundel in een totaal ander daglicht plaatsen, maar dat is van ‘primordiaal belang’ omwille van het woord (veruiterlijking), omwille van de architectonische opbouw van het tot nog toe verschenen dichtwerk van Vantina (problematiek), omwille van de veelheid van het leven en de enge behuizing die de mens feitelijk is, overdonderd als hij wordt door allerlei invloeden, verplichtingen, geboden, verantwoordelijkheden.
Elke stap hoeft niet noodzakelijk gevolgd te worden door een andere, maar die het doet geraakt verder.
Opaal en smaragd edelstenen
geen noemer gelijk en het spel
is zoenoffer bij het afwegen
van een mond de lippen de
trillende diepzwarte adem en het
zwellende middel waar de kiemen
groeien in een vreemde schoot
de dagen nadien is de aarde
verzwakt om de weefsels en
zo vergroeide de plek tot
spelonk daar waar een late
vogel zich een nest bouwde
gestalte der traagheid (21)
| |
Engagement of volkspoëzie
Wanneer de dichter op een bepaald ogenblik walgt van de estetiek van een gedicht zoals de geplogendheden willen, en zich uitspreekt voor een direkt engagement(22) bestaat de mogelijkheid dat hij zijn woorden anders gaat kiezen, zijn aanspreektoon direkter zal maken om ‘hetgeen hem bezwaart’ mede te delen. Sinds ‘Guerilla Utopia’ (23) heeft die ommekeer zich aan Hannelore voltrokken. In dit werk sprak hij zich uit voor een meer estetisch engagement en zette hij zich vooral af tegen de liefdeloosheid van de gemeenschap (‘Het is ondankbaar lief te hebben’ (blz. 23) net zoals De Wispelaere ergens schrijft: ‘Het is verschrikkelijk dat de mensen elkaar nodig hebben’). Nadien volgde ‘Modder voor de neushoorns’ (24), een dichtboek, dat zoals de auteur zelf ergens vertelde, geen poëziebundel is, maar een para-poëtisch afreageren van wat niet meer om te verdragen is. En waarin de dichter op fulminante wijze van zich afbijt, in een spreektaal, tegen al wat hem als onrechtvaardig, gemaakt, kortzichtig, onmenselijk voorkwam. Hierbij valt aan te merken dat Hannelore zich helemaal niet bekommert om hoe hij het zegt, als het maar gehoord wordt. Met als resultaat dat deze ‘gedichten’ meer dan eens overschreeuwend gaan aandoen en hun wezenlijke doel (kwetsen, iets wakker maken, aanporren tot...) voorbijschieten. Want Hannelore heeft heel wat op zijn lever. De Mens is heilig, het is hij die nieuw leven moet ingeblazen worden, die moet inzien, hoe hij al die tijd in slaap is gewiegd door handige manipulaties, door omstandigheden die hij misschien niet heeft gewild, maar waaraan hij onwillekeurig heeft meegeholpen. De noodzaak aan een nieuw bewustzijn, een nieuwe menselijkheid wordt hier op 'n krachtdadige wijze tot gestalte gebracht. De kernidee is, het noodzakelijke beleven, de abrupte, harde verwoording. In ‘Mandragora’(25) zal dit ‘heilige
vuur’ onverminderd, maar niet zo frekwent optreden omdat de dichter aan een bezinning toe is.
Een bezinning omtrent zijn dichterschap en waarin hij de poëzie als bedwelmend en verdovend aanziet(26) maar toch de noodzakelijke nuchterheid kan opbrengen, geen enkele verfraaiing of maniërisme aan te brengen. En deze met brede borstel uitgesmeerde poëzie, moet, meen ik, iedereen aanspreken, vooral door de problematiek, omwille van het generale humane dat aan de grondslag ligt. Maar Hannelore heeft zich een aparte vorm en structuur eigen gemaakt, geschraagd door zijn persoonlijkheid en zijn sensibiliteit aan hetgeen de mens bezwaart. Iets dat zijn poëzie een ‘volks’ karakter geeft.
Kunstenaar willen zijn is mens zijn en andersom
Een mens ja wat is dat eigenlijk
Het moet een zeldzaam dier zijn
Zo een met begrijpende ogen
En een hart dat véél te véél bloed verstookt.
Laat ons mooi zijn dan worden we ook goed
Luister ik kan het niet uitleggen
Hoe akuut mijn medelijden is
Met wie weigert mens te worden
Kijk naar Jezus van Nazareth
Maar dan kom ik op een gevaarlijk terrein
Want ook de woorden van die dichter
Hebben ze totaal verkeerd geinterpreteerd. (27)
| |
| |
| |
Nieuw-realisme
Vooral bij deze strekking is het te doen om de werkelijkheid. De werkelijkheid zoals zij door het individu wordt ervaren en gereflekteerd in 'n direkt aansprekende, bij voorkeur lichtvoetige taal, verstaanbaar door timmerman, metselaar, gepensioneerd oud-strijder enz. kortom voor het volk dat wil lezen en er uiteraard dus noodzaak aan heeft.
De poging die het ts. Kreatief gedaan heeft om deze stroming min of meer te ordenen is in die mate suksesvol dat zij een noemer tracht te vinden voor hetgeen er sinds 1958 (Barbarber, later Gard Sivik) aan werkelijkheidspoëzie verscheen. Eén van de 9 klokken die Lionel Deflo, de nijvere redaktiesekretaris van Kreatief laat luiden is deze van Herman De Coninck, die in 1969, ‘De Lenige Liefde’ publiceerde (28) en voor wie poëzie het opstijgen is van ervaringen en gevoelens, niet het weergeven ervan(29).
‘De lenige liefde’ nu is een vrolijke, hupse verzameling gedichten, spetterend van woordspelingen, grappige kontradiktorische samenstellingen, die het wel doen. Mede in de hand gewerkt natuurlijk door de ragfijne erotiek. En al doet die poëzie je wel wat bij eerste lezing, nadien heb je er niet erg veel meer aan, misschien omdat het langs je heen schiet, omdat werkelijk amusement je niet voortdurend te herkauwen geeft. En toch leef je ermee. Het is alleen een manier van benaderen, een manier van instelling. En om die reden o.a. ga ik niet akkoord met hetgeen Deflo in zijn inleiding schrijft als zou het nieuw-realisme met zich brengen dat ‘obscure woordenbrij’ niet langer literair onbenul kan verbergen.
‘Het 50er epigonisme waar zo druk met geschermd wordt doet het natuurlijk nog wel, maar niet in die mate, als Deflo e.a. willen doen uitschijnen. Daarom de woorden van De Coninck: ‘of de poëzie schraal is of niet, magisch of niet, estetisch of niet, het kan me eigenlijk geen bal schelen. Maar ze kan het tenminste allemaal proberen op een verstaanbare manier te zijn.’(30)
Waarvan dit afhangt natuurlijk blijft een open vraag. En daar is het in dit artikeltje niet om te doen.
zal ik niet kunnen zwijgen over
je benen die me ontvangen met
of zal ik vertellen hoe de gedachte van een
verre koning aan jou door een tovenaar
en zullen mijn handen zo zacht gaan liggen
op je borsten als sneeuw op de
mooiste bergen die ik ooit heb gezien?
| |
Besluit
In hoeverre het ‘Laboreren aan een nieuwe menselijkheid’ tot uiting is gekomen laat ik aan de lezer over. Al zijn de vier stromingen(?) waarover ik het hier heb, paarsgewijs, erg verwant, toch blijven de onderlinge verschillen opmerkelijk. Een individuele religieuziteit en/of neo-romantiek, waarvan ik beslist weet dat het woord religieuziteit polyinterpretabel is en dus ook verkeerd kan uitgelegd worden, tref je ook aan bij een Desmadryl b.v., een Ig. Veys, 'n Verschooten en bij 'n alleenstaande F.-J. Verdoodt die vanuit 'n identische optiek hun ‘werkelijkheid’ te lijf gaan.
Het kenmerkend sakrale van de esoterische dichters, vind je ook bij Roger de Neef, bij Annie Reniers, 'n Marcel Obiak b.v. Over de vraag ‘engagement of volkspoëzie’ kunnen nog heel wat bladzijden gevuld worden. Namen noemen in dit verband is m.i. beslist overbodig. Deels omdat de meeste jongeren zich onvoorwaardelijk engageren maar dikwijls niet verder geraken dan een vlamgedicht. Bij de neo-realisten volsta ik met het citeren van de medewerkers aan Het N.R. nummer van Kreatief. (R. Jooris, P. Lasoen, L. Wenseleers, J. Van Riet, D. Van Rijssel, L. Abicht, Gerd Segers, Stevi Braem).
Dit laboreren aan een nieuwe menselijkheid ontspruit vooral aan de moeilijkheden die de jongere generatie werden voorgeschoteld i.v.m. een vertekende maatschappij, de hypocrisie, de technokratie, de vereenzaming van het indivdu, het onbegrip van de vorige generatie, het materialisme en machtsmisbruik, kortom al hetgeen de mens, als individu beknot in zijn pogingen uit te groeien tot een gemeenschap van mensen, die als hoofddoel heeft de algehele vrijheid van het individu te garanderen. Dat ik hierbij de internationale stromingen verwaarloos vindt alleen zijn oorzaak in het feit dat over deze kwestie dikke nummers kunnen gevuld worden. In mijn beschouwing heb ik alleen rekening gehouden met de jongerenpoëzie zoals deze sedert 'n 5-tal jaren tot me is gekomen, dus heet van de pers. Dat ik ettelijke namen opzij heb geschoven is het toppunt van subjektiviteit. Onderverdelingen laat ik aan anderen over.
fred de swert.
| |
Bibliografie
(1) | Nieuw realistische poëzie (blz. 79). L. Deflo (Kreatief 43). |
(2) | Jeugd en jonge schrijvers in onze tijd. Guido L. Janssen. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen. |
(3) | Kroneberg in Die Zeit ‘Deze jongelui weten precies wat zij niet willen...’ (Jeugd en jonge schrijvers cfr. 2). |
(4) | Satori voor de Blues in Jerico (68) - De trage ontmaagding (68), Rimschi uitgaven. |
(5) | De Bloem van Phil Bloom: uitgeverij Noord-Zuid Nr. 1 (1969). |
(6) | Supersoniese-mekaniese hot-dog - Boodschap van Bloed, i.s.m. L.M. Van den Brande, uitgeverij Noord-Zuid (3) (1969). |
(7) | Ik teken ritueel (Yang poëzie reeks, 1969). |
(8) | Ivo Wuyts: Vitalistisch spoorzoeken naar de oneindige stilte (Zenit 74; nr. 6, 4e jg. blz. 32). |
(9) | De huid van Mechelen (Noorderlicht DDB-Brugge-Utrecht, 1970). |
(10) | cfr. ‘Een zachte rebel’, W.M. Roggeman: H.L.N. |
(11) | ‘Sterrekinderen’, Cl. Asscher-Pinkhof. Uitgeverij Leopold Den Haag. |
(12) | De huid van Mechelen, deel 2: De huid van Margaretha (blz. 14-15) (cfr. 9). |
(13) | Achterplat van ‘Het Zoenoffer Dier’, uitg. Noord-Zuid, 1969, nr. 2. |
(14) | ‘Uren der getijden’, uitg. Die Poorte, Antwerpen, 1967. |
(15) | ‘Kokosvezel achterwaarts’. De bladen voor de poëzie 1968, nr. 6 of nr. 1, 16 jg. |
(16) | ‘Metafysische dichters’. W.M. Roggeman H.L.N. |
| |
| |
(17) | cfr. 13. |
(18) | Een Eksplozie (Ontbinding van het woord), Kruispunt-Sumier nr. 34, juni '70. |
(19) | ‘Het Zoenoffer Dier’, blz. 43. |
(20) | ‘Het Zoenoffer Dier’, een drievuldige dialoog over werk en wezen van de dichter Neer Vantina, L.M. Van den Brande, MORGEN, nr. 3, 4e jg., blz. 24. |
(21) | cfr. 13 blz. 22-23. |
(22) | Robin Hannelore aan Guido Buys als antwoord op diens bespreking van Guerilla Utopia, Kruispunt-Sumier nr. 33, maart '70.
‘Ik onderscheid ook 2 vormen van engagement, enerzijds het op de aktualiteit ingestelde engagement (d.i. het mikrokosmische, dus anekdotische engagement) en anderzijds het makrokosmische (algemeen geldende, naar eeuwigheidswaarde strevende filosofisch gerichte, generaliserende, schoonmenselijke) engagement. De eerste soort is louter etisch georiënteerd, terwijl de tweede soort daarnaast ook etische bekommernissen nastreeft, maar de hoofdtoon blijft op de etika liggen.’ |
(23) | Guerilla Utopia, Noorderlicht Descle-De Brouwer, 1968, 48 p. |
(24) | ‘Modder voor de Neushoorns’, uitg. De Roerdomp Brecht, 1969, blz. 55. |
(26) | ‘Mandragoras’, wortel van een zuid-europese plant met donker groene bladeren (alruin), sterke geur en bedwelmende kracht. Mandragora officininatis, Verscheurens Modern Woordenboek, blz. 91. |
(25) | Mandragora, Heibel-uitg., 1970, 36 blz. |
(27) | cfr. 25, blz. 16 en 20. |
(28) | ‘De lenige liefde’, Herman de Coninck, Noorderlicht Desclée-De Brouwer, 1969, 72 blz. |
(29) | Kreatief 43, H. De Coninck, blz. 139. |
(30) | Kreatief 43, H. de Coninck, blz. 140. |
(31) | cfr. 28, blz. 37. |
droom in de zon
cézanne
meisje op de knie
de dief tegenover de maatschappij
|
|