daarna, onder invloed van Gauguin en Van Gogh, nog verder in die richting. Na het wegwerken van invloeden volgde in '62 een periode, waarin het blauw ging overwegen. Vanaf '65 begon Hoogsteyns opnieuw donkerder te schilderen om sinds '68 te evolueren naar een tonalistisch palet waardoor hij met grijze, lichtblauwe en beige tonen een sfeer oproept die spreekt van intimiteit, geborgenheid of het verlangen ernaar. Indien we ons niet vergissen schuilt in dit werk ook een hunkering, een zekere nood die niet beantwoord werd of wordt. Heel wat mensen zullen hierdoor afgeschrikt worden, omwille namelijk van de melancholisch-sombere indruk die zijn schilderijen opwekken. Waar velen slechts het monotone van grijs, blauw en bruine tonen zien (maar wie ‘ziet’ in werkelijkheid, wie staat open voor een kunstwerk, wie gaat er niet oppervlakkig aan voorbij?) is het voor de kunstenaar zelf - en terecht - een verwerken van subtiele schakeringen.
Hoogsteyns toont zich verwonderd over het mooie, het kleine en alledaagse.
Zo alledaags is het uiteindelijk toch niet, want het gedempte kan meer charmes in zich verborgen houden dan het eclatante of spectaculaire.
Zijn oeuvre toont een ingehouden entoesiasme. Hij houdt van die gedempte doch rijke tonen waarmee hij peilt naar een diepere inhoud, een innerlijke wereld die belangrijker is dan de uitwendige verschijningsvorm.
Elk van zijn werken is zeer sensibel, trilt van gevoeligheid, reeds tot uiting gebracht door zijn belangstelling voor het diepe en verinnerlijkte. Door zijn persoonlijkheid is Jan Hoogsteyns een vaste waarde in onze schilderkunst.
Guy van Hoof