| |
Bibliotheek
Nieuw
Pasverschenen werken van leden
Albert Dusar: Limburgs Kunstbezit. Van prehistorie tot classicisme, Uitg. Heideland-Orbis, Hasselt 1970. Inleiding van Gouverneur L. Roppe; 294 blz.; rijk geïllustreerd met meer dan 260 illustraties, waarvan elf quadrichromies; druk Aragom, Berchem; volledig linnen band Scheerders-van Kerckhove, St.-Niklaas; fotogravure Limburg te Berbroek en Maastricht; vormgeving Ludo Raskin; luxepapieren Proost, Turnhout; formaat 30,5 × 25 cm., prijs 850 fr.
Een prachtuitgave waarvoor wij de knappe en ijverige directeur van de Provinciale Cultuurdiensten van Limburg van harte feliciteren. Een monumentaal werk, dat niemand anders dan Albert Dusar had kunnen tot stand brengen. Hij heeft voordien reeds over tal van de hier besproken onderwerpen gepubliceerd; hij heeft alles ter plaatse herhaaldelijk bezocht en bestudeerd; hij heeft een rijke fotodocumentatie, bestaande grotendeels uit foto's, die hij zelf heeft gemaakt; als redactieleider en medewerker van ‘Tijdspiegel’ heeft hij de exploratie en bestudering geleid van ontelbare Limburgse kunstwerken; hij heeft reeds een lange reeks tentoonstellingen georganiseerd van Limburgse artistieke schatten, waarvoor hij de cataloog ook veelal zelf heeft samengesteld; als lid van de Nationale Commissie van Monumenten en Landschappen draagt hij reeds lang zorg voor de bescherming van het Limburgs cultuurpatrimonium.
Zoals Gouverneur Roppe schrijft ‘beoogt het werk geen volledigheid maar heeft het de grote verdienste voor de eerste maal een leesbaar repertorium en een algemeen overzicht te bieden. Het is een waardevol werkinstrument en ik moge mijn grote waardering uiten voor het onvermoeibare werk van de auteur, die ontelbare nota's, inventarissen en persoonlijke opzoekingen heeft moeten verwerken om een begin van een globale inventaris te kunnen aanbieden’.
Achtereenvolgens worden behandeld: de prehistorie, de Romeinse beschaving, de periode tussen de Romeinse en de Romaanse kunst (Merovingische kunst - Eerste christelijke kunst), de Romaanse kunst, Gotiek, Renaissance, Barok (Bouwkunst, Beeldhouwkunst, Schilderkunst, Edelsmeedkunst). Vanzelfsprekend sluit het boek met degelijke bibliografische, ikonografische en onomastische tabellen. Wijselijk heeft Albert Dusar ter wille van de leesbaarheid afgezien van het gebruik van voetnoten, die door het groot pubiek
| |
| |
waarvoor het werk bestemd is als nutteloze balast zou aangevoeld worden, terwijl de bibliografische tabel het persoonlijk nazicht vergemakkelijkt. Ook worden geen nieuwe wetenschappelijke stellingnamen aangebracht, vermits het werk een synthese wil zijn.
Zowel de Gouverneur als de auteur nemen vanaf het begin een typisch Limburgse bescheiden toon aan en beklemtonen dat er in Limburg ‘geen rijkdom aan indrukwekkende kunstwerken’ (L. Roppe) is te vinden en dat alle vermelde kunstvoorwerpen niet ‘als meesterwerken moeten beschouwd worden’ (A. Dusar). Daarmede verwekken zij op zeer handige wijze een voor de Limburgse kunst gunstige reactie bij de lezer, die uit zichzelf gaat antwoorden dat Limburg toch de bakermat is, niet alleen van Hendrik van Veldeke en van Eyck, maar van heel onze Dietse cultuur en kunst. Bladerend in het boek zal hij vaststellen dat de Romeinse en de vroegchristelijke en Merovingische beschavingen dieper zijn doorgedrongen dan elders in Vlaanderen en dat er hier meer belangwekkende overblijfsels van werden gevonden. Men vindt er bovendien het oudste boek in België (Codex Eyckensis), het oudste stenen beeldhouwwerk (Munsterbilzen), het oudste ivoren liturgisch voorwerp (Tongeren), de oudste kerktoren (de vóórromaanse toren van Oostham) het oudste Romaans losstaand beeldhouwwerk (Christushoofd van Tongeren), het oudste schilderwerk (de rijve van de H. Odilia te Kolen-Kerniel), de oudste nog bestaande remonstrans (St.-Quintinuskathedraal, Hasselt). De auteur plaatst bij sommige van deze dateringen natuurlijk een voorzichtig vraagteken, maar de datering waarop hij steunt is telkens de wetenschappelijk meest waarschijnlijke. Dat alles is niet gewoon, helemaal niet gewoon. Ook vermeldt de auteur dat Limburg gedurende de tijd der beroeringen (beeldenstorm en Franse revolutie) zich onthouden heeft van de dwaze vernielingen, die elders voorkwamen. Hij had er ook kunnen aan toevoegen dat de actuele beeldenstorm ook in Limburg minder rampen heeft veroorzaakt dan in andere Vlaamse provincies en dat de grootste plunderaar van alle tijden de Belgische staat is geweest, ten behoeve van de Brusselse musea.
De prijs van de uitgave is buitengewoon laag (850 fr.), dank zij de tussenkomst van het provinciaal bestuur, dank zij ook een rijke voorraad aan reeds bestaande clichés, die men voor dit werk heeft kunnen gebruiken, na streng onderzoek naar de kwaliteit ervan. Wij hopen dat het Ministerie van Cultuur zich, ten behoeve van onze buitenlandse kunstaanwezigheid, een groot aantal exemplaren van deze uitgave zal aanschaffen.
Album Antoon Viaene. Uitg. Westvlaams verbond van kringen voor Heemkunde, Brugge 1970; 360 blz., talrijke zwart-wit illustraties.
Met de steun van de Bank van Roeselare en West-Vlaanderen en van haar Directeur-Generaal Jozef Camerlynck, gaf het Westvlaams Verbond van Kringen voor Heemkunde een fijn verzorgd erealbum uit, ter gelegenheid van de zeventigste verjaardag van Antoon Viaene, de redactieleider van ons aller geliefde ‘Biekorf’ en tevens voorzitter van de voornaamste Westvlaamse Kring, de Emulatie. Het album is uitgegroeid tot een indrukwekkend, lijvig boekdeel.
Voorzitter Weyns van het Verbond voor Heemkunde opent het met een treffend huldeadres, gevolgd door ‘Homo viator’, een degelijk gedocumenteerde biografie van de feesteling, met een bibliografie die op zichzelf alleen reeds 42 pag. bedraagt, met elk gemiddeld 35 nummers; zo slaagt J. Geldof erin een idee te geven van de reusachtige arbeid, die door Antoon Viaene gepresteerd is geworden. Een van de vele trouwe medewerkers van ‘Biekorf’, de te Hasselt verblijvende Deinzenaar G.P. Baert, sluit het eerste deel van het album af, gewijd aan Antoon Viaene zelf.
Daarop volgen niet minder dan 34 wetenschappelijke bijdragen. Wij halen hieruit de titels, die op letterkundig of artistiek gebied belangrlijk zijn: Moeilijkheden bij de restauratie van de St.-Pieterskerk in Tielt, 1720 (V. Arickx), Gezelles Kerkhofblommen en de taalpartikularist Zeger Maelfait in 1876 (M. De Bruyne), Versvoet en woordbeeld bij Gezelle (K. De Busschere), Dichter Delfien Van Haute (André Demedts), Hendrik van Doorne van Poeke, vriend van Gezelle (J. de Mûelenaere), Schilderijen uit de door Jozef II afgeschafte kloosters (C. Denorme), Het kroonluchterbeeldje van Edewalle (A. Deschrevel), Het stoetenboek van Adolf Duclos 1887 (G. Gyselen), De breuk tussen Streuvels en Biekorf (A. Lowyck), West-Vlaanderen en de volkskundige activiteit (K.C. Peeters), Gezelle ijveraar voor de missies (L. Peeters), Verzoek om teruggave van Michelangelo's Madonnabeeld in 1795 (A. Schouteet), Westvlamingen op kunstambacht te Parijs in vorige eeuw (L. Van Acker), Het stadswapen van Kortrijk (E. Warlop).
Wij verheugen ons om de vreugde, die onze gewaardeerde vriend Antoon Viaene ongetwijfeld aan dit feestalbum heeft gehad, een vreugde die hij dubbel en dik heeft verdiend.
A.S.
Jozef Deleu: Nachtwerk, Standaard-Uitgeverij, 1970.
Jozef Deleu heeft gelijk. Gedichten schrijven is nachtwerk. Gedichten lezen ook, terwijl het wezenlijke nachtwerk, zoals hij dit verwoordt, werkelijk meer is dan:
tasten in haar slapend vlees
naar de bronnen van het leven
van de vlam die stil uitdooft
in de glorie van de dood.
Men kan het geheel ook symbolisch verklaren, alle aanwijzingen daaromtrent zijn aanwezig. Voor mij is Deleu een zijnsdichter, zonder daarom onmiddellijk een metafysisch dichter te kunnen genoemd worden.
Er is de oorzakelijke binding, aarde-mens, de natuurlijke relatie tot de vrouw, het kind, de dood. Dat is wezenlijk in ‘Nachtwerk’. De mooie simboliek, die Deleu pleegt te hanteren, onderstreept voldoende deze tesis.
Als alles overkoepelend ervaart hij de liefde en de natuur. Ook de alledaagse samenstelling van de dag. Deleu is een spaarzaam dichter die veel aan de lezer overlaat, die zelden betogend, nooit bezwerend tot gestalte komt.
De weergave van zijn oorspronkelijkheid, het besef van het zijn met al zijn konsekwenties, weergegeven in een vorm die dan uitweidend, dan weer kristallijn overkomt, is kenschetsend daarvoor. Als kerngedicht wou ik het gedicht ‘Keizerlijk’ aanhalen: Uit zijn ‘Monoloog voor Lodewijk’ puur ik:
Nachtwerk is een bundel die je leest om de eerlijkheid, de kosmische relatie liefde-dood. En omwille daarvan zie je sommige feiltjes graag door de vingers.
Nog iets dat me van het hart moet. De tekeningen van Landuyt komen m.i. niet tot hun recht. Je ziet wat onopvallende lijnen en voortdurend heb je de indruk dat het papier te vergeeld is en de inkt insgelijks. Alhoewel deze tekeningen op afdoende wijze de bundel schragen. Dit omwille van de eerlijkheid.
| |
| |
Bern. Cuppens: Priester-dichter August Cuppens het legendarische pastoorke van Loksbergen, eigen beheer, 2e druk.
Dit lijvige boek (351 blz.) beoogt een huldeboek te zijn, het relaas van het opwindende leven van een levenskunstenaar, Want zo leer ik pastoorke Cuppens uit dit boek kennen. In een vlotte, dikwijls archaïsche taal, niet altijd vrij te pleiten van bombast, weet Bernard Cuppens, aan de hand van brieven, persknipsels, nota's, getuigenissen van vrienden, het leven van deze Limburgse Gezelle uit te tekenen. Tot mijn schande moet ik bekennen, dat ik de figuur van Aug. Cuppens slechts kende van zijn ‘liefde gaf u duizend namen’ maar niet de prachtige levenstaak die hij vervulde, de hulp die hij genoot van Gezelle, Mieke Belpaire, Lode de Vocht e.a., de samensmelting van Dietsche Warande en Belfort, die zijn werk was, de liederenkrans die hij maakte met Lode de Vocht, kortom zijn reële betekenis als kultuurdrager en bewustzijnsverruimer in het Limburgse. En daarom is het misschien wel goed dat dergelijke boeken geschreven worden. Niet om de Vlaming nog meer achterom te doen kijken - die eigenschap bezit hij reeds en het is niet zijn beste - maar wel om de historische waarde van het levenswerk In dienst van het volk van deze man te bekrachtigen. Alleen reeds omwille van de informatie (alhoewel Bern. Cuppens zichzelf vrij frekwent herhaalt) is dit boek verantwoord.
Gerard Van Poucke: De Klare Gracht, met een woord vooraf door André Demedts, eigen beheer.
De dorpsonderwijzer, die Gerard Van Poucke beschrijft in zijn pretentieloos boekje ‘De klare Gracht’, ken ik, bij wijze van spreken. Ook mijn Wijgmaalse meester Bruyninckx die me op de lagere school op de vingers tikte, was uit hetzelfde hout gesneden. En André Demedts heeft gelijk wanneer hij schrijft ‘Zoals het hier staat zal de meester gesproken hebben en geboeid.’
Je hoeft hier geen literatuur te zoeken of zo, alleen maar luisteren hoe, via de menselijkheid van de meester, zijn taal en kennis van de natuur die hij op simbolische manier aanwendt, de kinderen gericht en geboeid worden. En al valt die metode te bediscussiëren (en wordt dat ook gedaan) de kinderen weten wat er rondom hen gebeurt en hoe 't in mekaar zit. Fijntjes en echt. De echte levenswaarde stoelt vooral op eigen inzicht en ervaring en dikwijls ligt ergens aan de basis daarvan de grootmenselijkheid van de schoolmeester of het tegendeel. De lezers, voor wie het bedoeld is, zullen in dit boekje zeker aan hun trekken komen.
Fred de Swert
Dat najaarstijd inderdaad boekentijd is, hebben wij opnieuw kunnen ervaren n.a.v. de Antwerpse Boekenbeurs. En het verheugt ons zeer te kunnen vaststellen, dat het Vlaamse kinderboek zich doordrukt. Steeds meer uitgeverijen beginnen het met bijzondere zorgen te omringen, het blijkt dat ze er wel bij varen en dit kan vanzelfsprekend ook ten goede komen aan onze eigen auteurs.
Bij de Uitgeverij De Goudvink, Schelle, noteerden wij niet minder dan drie heel mooie reeksen: twee van de zeer actieve Gerda van Cleemput, een andere van Lia Timmermans, die aardig op weg is een heerlijke kinderbibliotheek bij elkaar te schrijven.
De serie ‘Grote Dierenalbums’ werd door Gerda van Cleemput vergroot met vier prachtige banden (25 × 32 cm, 28 pag., geb., 75 fr./deel). Het zijn: Op pootjes van fluweel, Vrienden op vier voeten, Een bos vol dierekinderen, Draven in de wind.
Elk boek bevat een aantal zeer korte verhaaltjes, ongeveer een halve bladzijde lang, in een eenvoudige taal gesteld en handelend - zoals de titels het trouwens doen vermoeden - over dieren, Nemo tekende de illustraties en zorgde er zo voor, dat de albums ook echte kijkboeken zijn, waaruit zelfs de kleinste lezertjes wat kunnen opsteken. Kortom: prachtige uitgaven, die een plaats in elke kinderbibliotheek meer dan waard zijn.
Bij dezelfde Goudvink zette Gerda van Cleemput een nieuwe reeks op: de Inge en Bart-serie, waarin verschenen: Inge en Bart, Inge en de egeltjes, Inge en Bart in de sneeuw, Inge en Bart in de sprookjestuin (20 × 25,5 cm, 16 pag., geb., 35 fr/deel).
Deze boeken verhalen de lotgevallen van Inge en haar vriendje Bart. Zij doen, qua opzet en vormgeving, denken aan de bekende Rinkelbelserie van Casterman en lijken ons geknipte lektuur voor beginnende lezertjes. Stef van Stiphout stond in voor de illustraties: deze nemen (terecht) een grote plaats in, maar blijven toch ietwat beneden peil, vooral dan wat de kleuren betreft (in ‘Inge en Bart’ b.v. zijn ze echt schreeuwerig). De verhaaltjes zelf doén het uitstekend: Gerda kent de knepen van het vak!
Last but not least: de serie ‘Lia Timmermans vertelt’, o.i. de mooiste van de drie. Er verschenen eveneens vier delen: Sneeuwwitje, Klein Duimpje, De Bremer Stadsmuzikanten, De Rattenvanger van Hameln (25 × 32 cm, 28 pag., geb., 75 fr./deel).
Het zijn bewerkingen - of liever: her-vertellingen - van wereldberoemde sprookjes, maar Lia slaagt erin ze in een moderne, zeer soepele en boeiende taal te verwoorden; zij hoeft trouwens niet meer te bewijzen, dat zij het genre aankan. Deze sprookjesboeken kunnen o.i. gelden als prototype van wat een goed kinderboek moet zijn: royaal formaat, stevig ingebonden, mooie, duidelijke letter én werkelijk schitterende illustraties. Voor ‘Sneeuwwitje’ stond Nemo in, voor ‘Duimpje’: Ivan Gongalov, voor de ‘Stadsmuzikanten’ en de ‘Rattenvanger’: Marcel Tillard. Vooral de laatstgenoemde is een grootmeester: eenvoudig verrukkelijk wat die man ervan maakt!
Wij waren ook in de gelegenheid kennis te maken met de jonge, vooruitstrevende uitgeverij Brito, Antwerpen, die dit najaar een belangrijk aantal interessante boeken op de markt bracht en die o.m. ook veel zorg besteedt aan het kinderboek.
Zo verscheen in de ‘Bergmannetjesreeks’ o.m.
Frans Depeuter: De kleine oorlog van Koddige Koen, 13,5 × 20,5 cm, 43 pag., gen., omslag en illustraties van André Deroo, 1970, 40 fr.
Bij ons weten is dit de eerste stap van Depeuter in de kinderliteratuur en het verheugt ons te kunnen vaststellen, dat de romancier-dichter-essayist dadelijk de juiste toon treft in dit moderne sprookje. In een vlotte taal wordt verteld hoe Koen, geholpen door alle dieren van het bos, de oorlog tussen Hier en Daar in het honderd doet lopen. Een uitstekend en origineel gegeven, dat lezertjes van omstreeks 10 graag zullen lezen.
Robin Hannelore: Miranda en de negen vlinders, 13,5 × 20,5 cm, 45 pag., gen., omslag en illustraties van André Deroo, 1970, 40 fr.
Als je Depeuter ergens ziet, dan mag je natuurlijk Hannelore verwachten, ook in deze Bergmannetjesserie. Hoewel ‘Miranda’ knap geschreven werd, toch is het o.i. niet zozeer een kinderboekje; daarvoor hield de auteur het té allegorisch; lezertjes van 10, voor wie het bedoeld schijnt, zullen de diepere zin van het sprookje niet snappen en met de namen van de landen, die Miranda achtereenvolgens bezoekt, zullen ze heelwat last hebben. Indien Hannelore erin slaagt wat meer echt te spelen (om het spel zelf) dan wordt hij vast een aanwinst voor de kinderliteratuur.
Brito geeft ook een Ukkepukreeks uit, lees- en voorleesboekjes voor peuters, kleuters en kinderen tot 8 jaar. Wij maakten kennis met een paar titels eruit:
Gilberte Deroo: Vertelselmolentje, 16,5 × 22 cm, 29 pag., geb., omslag en illustraties van André Deroo, 1969, 48 fr.
Acht leuke verhaaltjes van de bekende Westvlaamse jeugdschrijfster. Tafereeltjes uit het leven van alledag, gesteld in een eenvoudige, verzorgde taal en sprankelend van dat voor kinderboeken onmisbare ingrediënt: humor. De illustraties van André Deroo zijn voortreffelijk.
| |
| |
Yvonne Waegemans, Luk Van Nerum. Maria Heylen, Jan Berghmans, Jan Melis: Een sprookje voor het slapen gaan, 16,5 × 22 cm, 39 pag., geb., omslag en illustraties van Maria Heylen, 1969, 48 fr. De namen van de auteurs staan er borg voor, dat in dit bundeltje kinderlectuur gebracht wordt van hoog niveau. De vijf sprookjes kunnen dus als model gelden. De illustraties van Maria Heylen zijn niet slecht, maar als zij kabouters tekent, moet zij beslist Lie vergeten....
Even aandacht ten slotte voor de reeks ‘Wij spelen poppenkast thuis en op school’, die bij Brito van de pers komt. Als voorbeeld diende:
Olga De Wit: Ukkepuk vliegt naar de maan, 16,5 × 21,5 cm, 31 pag., in ringband, omslag en illustraties van André Deroo, 1969, 55 fr.
Dit is een voortreffelijk poppenkastspel, waarin voldoende ruimte gelaten wordt voor de eigen fantasie van de kinderen, en dat tevens aansluit bij een gebeuren, dat zelfs onze jongste spruiten heeft geboeid: de eerste maanlanding. Decors en rekwisieten werden zo eenvoudig mogelijk gehouden, zodat het stukje speelbaar wordt voor alle poppenkastbezitters.
Uit het grote jeugdboekenfonds van Altiora, Averbode, hebben een zevental titels onze bijzondere aandacht weerhouden.
Emiel van Hemeldonck: Het Spookschip, 15 × 21,5 cm, 87 pag., gen., omslag en illustraties van Mon Van Dijck, 1970 (2e druk).
Dit boek - in 1969 bekroond door de Provincie Antwerpen - is het geschenk van de auteur, bij zijn zeventigste verjaardag, aan de Vlaamse jeugd. Dat hij kàn vertellen, weten wij al decennia lang, maar in dit ‘Spookschip’ heeft van Hemeldonck zichzelf overtroffen en zelden hebben wij een jeugdboek gelezen, waarin de vertelkunst en de eruditie elkaar harmonisch doorkruisen en aanvullen. Het verhaalt de avonturen van een ‘scheepslading’ negerslaven, weggeroofd uit Afrika en bestemd voor de markten van Amerika. Hoofdpersoon is de koningszoon Cinquez, verteerd door het verlangen naar vrijheid en rechtvaardigheid: als geboren leider slaagt hij er bijna in zijn broeders te bevrijden, maar moet buigen voor de overmacht. Zijn morele overwinning staat echter boven alles verheven.
Een boek, dat een bekroning méér dan waard was en dat geschreven werd, recht naar het hart van onze 12- à 14-jarigen.
Wij hebben hier ooit al geschreven, dat Gaston van Camp momenteel één van onze bedrijvigste jeugdschrijvers is en dat bewijst hij eens te meer bij Altiora: in 1970 verschenen daar niet minder dan drie nieuwe titels van zijn hand.
Vooreerst twee nieuwe delen in de Sven-reeks:
Sven en het zilvergrijze paardje / Sven en de verdwenen ridder, 15 × 21,5 cm, resp. 94 en 86 pag., gen., omslag en illustratie Lode Mols.
Wat wij voorheen reeds vertelden over het eerste deel, ‘Sven, de jonge Viking’, kan hier herhaald worden. Gaston is een rasschrijver, laat zich in zijn boeken met geschiedkundige inslag nooit verleiden tot slordigheden (wanneer de man het allemaal doét, is haast niet voor te stellen!) en bouwt zich aldus in bliksemtempo een produktie op, die velen hem kunnen benijden.
Dat Sven - en zijn vriend Roald - het zullen doen bij de jeugd, staat o.i. boven alle twijfel. Vikings waren nu eenmaal moedige, dappere avonturiers - haast symbolen van een onbeperkte, tevens ridderlijk opgevatte, vrijheid.
Wat de verhalen van van Camp zo fris maakt, zijn de sprankelende dialogen en de rake sfeerschepping. Laat hem dus maar ‘veel’ schrijven: het ligt in zijn temperament, een natuurlijke frisheid behoedt hem voor uitputting en zijn belangstelling gaat heel veel kanten uit. Dit laatste bewijst hij dan weer met:
Het mysterie van de onderzeese grot, 15 × 21.5 cm. 111 pag., gen., omslag en ill. Lode Mols, 1970.
Hier begeeft Gaston zich op het science fiction-pad, een genre dat meer en meer veld wint, maar dat - en dat vergeet men wel eens - aan de auteur grotere eisen stelt, dan men soms vermoedt. Zo volstaat het niet een hoeveelheid technische kennis te verwerken in een spannend verhaal. Het komt vooral op de originaliteit aan: het onwaarschijnlijke waarschijnlijk maken, maar dan op een zó persoonlijke wijze, dat de lezer ervan opkijkt. In ‘Het mysterie van de onderzeese grot’ vertelt van Camp boeiende dingen over een atoomduikboot (de echt bestaande Amerikaanse duikboot ‘Nautilus’ stond daarvoor model) het verhaal is spannend men-kan-niet-meer, maar ergens schiet de intrige te kort; zij mist dátgene, dat ondefinieerbare, wat bloedechte science fiction nu eenmaal kenmerkt. Wat hoegenaamd niet wil zeggen, dat het boek uit de toon valt of minderwaardig zou zijn. Het tegendeel is waar!
Komen wij dan, in Altiora, terecht bij die andere vruchtbare jeugdauteur: Gerda van Cleemput. Zij gaf er twee van haar allerbeste meisjesverhalen uit:
Het meisje dat de zon niet zag / Maruja van de Zonnekust, 15 × 21,5 cm, resp. 85 en 79 pag., gen., omslag en ill. Mon Van Dijck. Het eerste speelt zich af in Vlaanderen, het tweede in het zonnige Spanje. Twee heel verschillende gegevens, maar ergens doorkruisen zij elkaar en brengen zij, op heel natuurlijke wijze, een mooie, gelukkigmakende boodschap: dat de mensen elkaar kunnen en moeten helpen en dat het gezinsverband, het familieverband, de plaats is, waar alles terechtkomt, een vluchtheuvel, een oord van veiligheid en warmte.
‘Het meisje dat de zon niet zag’ is Greet, een blind meisje, dat uiteindelijk het geluk vindt bij haar vriendin Annemie en in het gezin van Annemie. ‘Maruja’ is het dochtertje van een toreador, een volbloed Spaanse, die o.m. dol is op stierengevechten; als tegenpool treedt haar broer Mateo op, maar ook hier komt alles tot een gelukkige oplossing.
Twee heel mooie, ontroerende verhalen - geen tranerig gedoe evenwel, noch voorbijgestreefd gemoraliseer - gesteld in een puike taal en stijl en prettig uitgegeven.
Wij verlaten Altiora met een spannend, leerrijk boek van René Struelens: De Vloek van Themosis, 15 × 21,5 cm, 104 pag., gen., omslag en ill. Mon Van Dijck.
Zoals de titel het laat vermoeden, voert Struelens zijn lezers mee naar Egypte, op zoek naar een koningsgraf. Heel handig weeft hij doorheen het boeiend verhaal een massa wetenswaardigheden over het oude Egypte, maar nergens hindert het didactische de normale loop van het boek, zodat het door jongens van omstreeks 12 zal verslonden worden in één adem. Puike taal en mooie illustraties; de omslag lijkt ons niet honderd procent geslaagd.
Pol Vanhaverbeke: De Klaverliefde van Zus, 13 × 19 cm, 95 pag., gen., 1970, 80 fr.
Was ‘Zus had geen geluk. Ze zat juist in bed met Sinterklaas’ een succes en een Vlaamse bestseller in de volste zin van het woord (25.000 exemplaren in elf maanden tijd!) dan is deze ‘Klaverliefde van Zus’ aardig op weg om alle records te staan: in tien dagen ging Zus II zomaar achtduizend maal de deur uit.
Met een eenvoudig lachertje kan men er zich niet van af maken. Er moet ergens iets leven onder het volk, dat door Vanhaverbekes kinderkolder precies op de gevoelige snaar getroffen wordt; misschien kunnen wij het een onbewust verlangen naar de eenvoud en het ongecompliceerde en het ongecomplexeerde noemen. Want Pols honderden voorbeelden uit kinderopstellen, examens en spreekbeurten hebben wel dit duidelijk gemaakt: dat wij aan onze kinderen dérgelijke barbaarse dingen te slikken geven in het onderwijs, dat de onverteerbare resten ergens gesublimeerd moeten worden, teruggebracht tot pure, eenvoudige vormen. En dat geeft dan inderdaad aanleiding tot woordverdraaiingen en hotsebotsende zinsconstructies, die je reinste kolder zijn en waartoe wij, volwassenen, nooit meer in staat zullen zijn.
| |
| |
Wij schateren om een uitschieter en grinniken-op-het-randje, maar soms ligt er op de bodem van onze pret een restantje van heimwee naar een verloren paradijs. Dát is dan wat kenners de puurste humor noemen.
j.v.r.
| |
Boeken over kunst
Roger Avermaete: Permeke. Uitg. Arcade, Brussel. 1970, 334 blz., 29,5 × 26,5 cm., 87 illustraties in zwart-wit, 123 illustraties in kleur, 6 buitentekstillustraties in kleur, in linnen gebonden, in cassette. Clichés Fotogravure De Schutter, Antwerpen; druk Leemans en Loiseau. Lay-out May Néama (gelijktijdig ook franstalige editie), 2.500 fr.
De Uitgeverij Arcade voegt hiermede een prachtboek bij de reeds indrukwekkende reeks grandioze kunstuitgaven, die zij op de markt bracht, tot glorie van onze Vlaamse kunst in binnen- en buitenland. Roger Avermaete, die reeds een ‘Rik Wouters’ voor de Arcade tot stand bracht, werd aangeduid om ook deze uitgave te verzorgen: in vele opzichten een goede keus. Hij is zeer vertrouwd met het Vlaamse Expressionisme, kent er goed de ‘petite histoire’ van en heeft vele jaren vriendschappelijke betrekkingen gehad met Permeke. Hij kent vooral uitstekend de woorden en zinnen, die het doen in de gesofistikeerde wereld van het internationale kunstgedoe. Hij weet welke fioritures en clichès, welke verwijzingen en vergelijkingen, welke citaten en zelfs sofismen men gebruiken moet om gehoor te vinden in het bizarre fauna van de kunstcritici en -amateurs, die het voor het zeggen hebben op de internationale kunstmarkt. Hij is op dat gebied misschien enigszins de mindere van de briljantere woordengoochelaar, die Paul Haesaerts is.
De bedoeling van een dergelijke uitgave is ongetwijfeld de plaats van Permeke in het kader van het wereldkunstgebeuren eens en voorgoed vast te leggen en zijn betekenis als Vlaams artiest van universele waarde en klasse te confirmeren. Men weet dat vooralsnog alleen Ensor hiervoor op onbetwiste wijze in aanmerking kwam en dat Permekes reputatie en marktwaarde zelfs lager ligt - internationaal bekeken - dan die van de Walen Delvaux en Magrite: niemand kan dat rechtvaardig heten, maar het is nu eenmaal zo en de reden is niet moeilijk om vatten. De ‘Permeke’ van de Arcade heeft bijgevolg een grote, een onschatbare dienst bewezen aan het prestige van de Vlaamse kunst. Wij kunnen het slechts betreuren dat naast de Franse editie er geen Engelse en vooral Duitse uitgave is verschenen, omdat o.i. Frankrijk nooit volledig een figuur als Permeke zal kunnen begrijpen.
Op het begrijpen komt het aan. Een mens als Avermaete is door zijn oorsprong, zijn vorming, zijn mentaliteit, zeer ver verwijderd van iemand als Permeke. Wij zijn overtuigd dat wijlen Ach. Stubbe en Urbain Van de Voorde, of een Vanbeselaere, een Gaby Gyselen, een Hilaire Gellynck, een boek zouden hebben kunnen schrijven, dat heel wat dieper doordringt in het werk van Permeke, dan de Antwerpenaar Avermaete, voor wie de pittoreske kant van de figuur Permeke een te groot belang heeft. Maar beschouwd binnen het kader van het opzet dezer uitgave - kunstpropaganda op internationale schaal - kan dit tekort aan diepte niet ten kwade geduid worden... integendeel.
Wij waarderen het vanwege de auteur dat de keuze der reprodukties heel wat minder bekende werken bevat; de volledige of bijna volledige afwezigheid van bepaalde verzamelingen heeft ons toch wat bevreemd, evenals de zeer grote ruimte geschonken aan de collectie Devos van Oudenaarde. Men zal de catalogus van de Permeke-tentoonstelling van 1959 te Antwerpen steeds ter aanvulling van het nochtans rijke beeldmateriaal ter hand moeten nemen. Vanzelfsprekend is het wel goed te keuren dat zekere verzamelingen, waar vroeger misschien wat al te veel gerucht rond is gemaakt geworden om commerciële redenen, bij Avermaete meer in de schaduw gesteld worden.
Het is ook lofwaardig dat Avermaete niet heeft nagelaten enkele minder stichtende dingen uit de geschiedenis van ons kunstleven ten berde te brengen; wij denken o.m. aan de treurige intriges van Camille Huysmans tegen Permeke; of aan het feit dat enkele der voornaamste herauten van de ‘school’ van Latem zoals P.-G. Van Hecke, André De Ridder en Paul Haesaerts, persoonlijk financieel belang hadden in de verkoop van vele artiesten voor wie zij het opnamen als critici. De eerlijkheid van Avermaete ten overstaan van de religieuze overtuiging van Permeke moet eveneens onderstreept worden. Wel vinden wij het spijtig dat hij de betekenis van Servaes in het ontstaan van het Vlaams Expressionisme in het algemeen en bij Permeke in het bijzonder verzwijgt.
De Uitgeverij Arcade en de auteur Roger Avermaete kunnen echter niet genoeg geloofd worden voor het prachtig werk dat is verwezenlijkt geworden. Deze lof geldt eveneens het fotomateriaal, de documenten, de druk, de fotogravure, de lay-out, de papierkeus, de inbinding; alles is volmaakt en draagt ertoe bij om van het boek een waardevol bezit te maken, dat zowel door bibliofielen als door kunstminnaars ten zeerste zal geapprecieerd worden. De hoge prijs is volledig gerechtvaardigd; zelfs voor het dubbele van de tegenwoordige prijs zou men er nog een goede zaak aan doen.
Rolf-Gunter Dienst: Deutsche Kunst: eine neue Generation; Reeks Dumont Aktuell, uitg. M. DuMont-Schauberg, Keulen 1970.
Dit boek verschijnt helemaal in de geest van de actueelste stroming, die voorhoudt dat men de kunst moet ontmythologiseren en desakraliseren: in een primitieve inbinding, gedrukt met kleine lettertekens op grauw en gemeen editiepapier, ongepagineerd (er zullen wel dicht bij de 500 blz. zijn), voorzien van meer dan 400 zwart-wit Illustraties, die echter alles behalve mooi zijn wegens het gebruikte papier (om niet te spreken van wat zij moeten voorstellen, dat alles behalve mooi pretendeert te zijn). Formaat 31 × 23 cm.
Het eerste deel van het boek bestaat uit een vijftiental paragrafen, waarin een zekere groepering der artiesten gepoogd wordt, in functie van de verschillende artistieke fenomenen, die zich in Duitsland sedert 1960 hebben voorgedaan. Naar ons oordeel is dit het belangwekkendste en origineelste deel van dit boek. Reprodukties ter illustratie.
Het tweede deel wil intensief het werk zelf van 122 afzonderlijke artiesten penetreren; dit gebeurt uitsluitend door de reproduktie van talrijke werken, met zakelijke ondertiteling en zonder enig commentaar. Veel erg ludieke en geestige dingen.
Het derde deel brengt een korte bio-bibliografie van elk der 122 uitverkorenen, telkens met portret (als men de serie overziet dan begrijpt men de wanhoop van eenieder, die zoekt zich op een tot nu toe nog ongebruikte manier te laten fotograferen). Bovendien mocht elk artiest een ‘Statement’, een zelf geschreven tekst naar aanleiding van zijn werk, bij zijn foto laten publiceren: die werd onverkort, ongecensureerd en ongecorrigeerd opgenomen. Wij verzekeren U dat het gemiddeld I.Q. nogal laag zou liggen als men die teksten als intelligentietest zou gebruiken.
Het boek is als documentatiebron zeer boeiend, als inspiratiebron voor popartiesten goed bruikbaar, als recreatiemiddel voor doorsnee-bourgeois echt geschikt, als voer voor cultuurfilosofen vast en zeker genietbaar. Wie echter de tentoonstellingen van verleden zomer te Keulen en te Aken (‘Jetzt’ en ‘Klischee + Antiklischee’) heeft gezien zal weinig nieuws ontdekken: hij zal de spijkers van Uecker terugvinden en de met chocolade gevulde kachel van Diter Rot, de schrijfmachines van Klapheck en de muurafval van Vostell, enz. enz. Na de oorlog hinkten de Duitsers de Ecole de Paris achterna, nu zitten zij de Amerikanen op de hielen. Wanneer zullen zij eindelijk weer zichzelf durven zijn?
Jürgen Becker u. Wolf Vostell: Happenings. Fluxus, Pop art, Nouveau réalisme. Uitg. Rowohlt Taschenbuch Verlag, Reinbek bel Hamburg, 19683 (1965).
| |
| |
De auteurs kondigen dit werk aan als ‘Eine Dokumentation’. In feite is het noch een standaardwerk, noch een reportage, noch een catalogus. Het is eenvoudig een opstapeling van gegevens, foto's, citaten, afdrukken uit bladen en tijdschriften, fotokopieën, kunst-object-reprodukties. Orde of rede dient u er niet in te zoeken; dat kan slechts voor gevolg hebben dat u zich zoudt dood ergeren. Maar plezant is het in elk geval, wat te verwachten is van de plezante dikkerd, die Vostell is; een grappenmaker, naar wie reeds enkele jaren heel artistiek Duitsland gaapt omdat hij steeds nieuwe fratsen uithaalt. Zo heel nieuw zijn ze dikwijls niet, want hij beperkt er zich vaak toe demonstraties te geven van Amerikaanse formules, na het eerst met Franse te hebben gedaan; hij is trouwens een tijdlang in Parijs vrije leerling geweest aan de Beaux-Arts. Persoonlijk hebben we liever met Vostell te doen dan bv. met Beuys (U weet wel, de man met het lijkbiddersallure en met het gelaat van een triestige klown, die zich amuseert door piano's met smout in te smeren, die piano's welke onze Gentils liever kapot slaat om er de brokken van aaneen te plakken en aan hoge sommen te verkopen).
Het boek van Vostell en Becker bedoelde Duitsland uit zijn ‘achterlijkheid’ te bevrijden. Zij zijn erin geslaagd, wat o.m. voor de lezer van vorige recensie duidelijk is. Indien u evenwel zelf nog wat achterlijk zou zijn - of zelfs als ge u eenvoudig en gezond wenst te vermaken - dan kunnen we u de 470 bladzijden nonsens aanbevelen die Rowohit vijf jaar geleden op de markt bracht en die nog altijd succes hebben. U betaalt er maar 14.80 DM voor, B.T.W. inbegrepen.
A.S.
Spectrum van de Nederlandse Letterkunde, 10,5 × 18 cm., gen., uitg. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 76 fr./deel; bij intekening op heel de reeks (25 delen): 66 fr./deel.
In ons nr. 101, sept.-okt. 1968, hebben wij al de aandacht gevestigd op de eerstverschenen delen uit dit ‘Spectrum der Nederlandse Letterkunde’. Intussen werden wij verrijkt met tien nieuwe afleveringen, die onze eerste, zeer gunstige indruk nog hebben versterkt.
- | Wie wil horen een goed nieuw lied? (280 pag.) brengt een bloemlezing van liederen en gedichten uit de Middeleeuwen. Teksten van van Veldeke, Hertog Jan I van Brabant, Hadewijch, Een Suverlijc Boecxken, een keuze uit het Antwerps Liedboek en uit de gedichten van Athonis de Roovere, plus van een ‘toegift’ met bekende teksten als ‘Egidius’, ‘Heer Halewijn’, ‘Twee Koningskinderen’ e.d.m. |
- | Die Tyrannie verdrijven (313 pag.) brengt een keuze van teksten uit de 16e en 17e eeuw, toen de godsdienst- en onafhankelijkheidsstrijd volop woedden. Anna Bijns, Willem van Oranje, Jan van Hout, Adriaen Valerius, Jacob Revius. P.C. Hooft en Joost van den Vondel zijn erin vertegenwoordigd, evenals uittreksels uit het Geuzenliedboek. Zeer interessant om na te gaan hoe de troebelen de gematigde en de geëngageerde schrijvers hebben geïnspireerd. |
- | De Wereld is een Speeltoneel (400 pag.) is een bloemlezing van klassieke toneelspelen, geschreven door Hooft en Vondel: ‘Granida’ en ‘Geeraerdt van Velsen’ van de eerstgenoemde, ‘Gijsbreght van Aemstel’ en ‘Joseph in Dothan’ van de laatstvermelde. Deze vier spelen belichten uitstekend de verschillende facetten van het renaissancistische drama in de Nederlanden. |
- | Toneeldicht jokt somtijds (315 pag.) bevat een aantal blijspelen van na 1700, met auteursnamen als Pieter Langendijk, De Schoolmeester en Frederik van Eeden. |
- | Mij dunkt ik zie het nog (320 pag.) houdt ons nogmaals op in de toneelwereld en brengt een keuze uit ernstige toneelstukken van na 1700. Andermaal is Frederik van Eeden vertegenwoordigd (met ‘De heks van Haarlem’), verder Johannes Kinker en vanzelfsprekend kon Multatuli niet ontbreken (met zijn ‘Vorstenschool’). |
- | 'k Wou zo graag verstandig wezen (265 pag.) is een keuze uit de geschriften uit de sfeer der verlichting, dus de 18e eeuw. Justus van Effen, Hieronymus van Alphen, Betje Wolff, Aagje Deken en P.A. de Génestet. Enorm interessant is, dat de kindergedichtjes van van Alplien gedrukt werden naast de oude tekeningen, die opgenomen waren in de oorspronkelijke uitgave. Niet te geloven wat men de kinderen uit de 18e eeuw aandeed... |
- | Dichteren het woord gelaten (311 pag.) bevat gedichten van H.K. Poot, A.C.W. Staring en Guido Gezelle. Van de laatstgenoemde werden opgenomen: Kleengedichtjes en, uit ‘Rijmsnoer’, Zomermaand, Koornemaand en Herfstmaand. Dat deze drie dichters elkaar vinden in eenzelfde bundel, wordt verantwoord door het feit ‘dat zij werkelijk dichter zijn in tijden, die overvloeien van epigonisme’. |
- | Verbeeldingswereld zijn geen grenzen aangewezen (266 pag.) brengt gedichten uit de romantiek. Andermaal Staring en verder nog Piet Paaltjens en Potgieter. |
- | Gevoelige harten (281 pag.) draagt als ondertitel ‘Schetsen en verhalen in de ban der romantiek’, geschreven door Feith, Bellamy, Drost, Potgieter, Hildebrand, Kneppelhout, Multatuli en Bergmann. |
- | Ik wil gelezen worden (313 pag.) slaat vanzelfsprekend op Multatuli. De keuze uit zijn werken is zeer interessant: Geloofsbelijdenis, Max Havelaar aan Multatuli, Het gebed van den onwetende, Japanse gesprekken, Duizend en eenige hoofdstukken over specialiteiten en een keuze uit Ideen. Vermelden wij nog dat de samenstelling, de inleidingen en toelichtingen van Dr. M.C.A. van der Heijden zijn. |
Het Spectrum van de Nederlandse Letterkunde is een uitgave die de grootste aandacht en de ruimste verspreiding verdient.
Martin Davies: Les Primitifs Flamands: The National Gallery London III, 22,5 × 29 cm., 58 pag. tekst plus 50 pag. illustr., geb. in vollinnen band met goudstempel en stofomslag in 4 kleuren, uitg. Centre National de Recherches ‘Primitifs Flamands’, Brussel, 1970.
Dit prachtige kunstboek werd geschreven (in het Engels) door Martin Davies, de directeur van de National Gallery te Londen, en is a.h.w. een supplement bij de in 1953 en 1954 verschenen twee delen, gewijd aan hetzelfde onderwerp, d.w.z. de inventarisering en de wetenschappelijke beschrijving van het werk van Vlaamse Primitieven, in het bezit van de voornoemde Gallery.
De beschrijving betreft hier 7 schilderijen: Portret van een man (Meester van Flémalle); Christus verschijnt aan de Maagd (Juan de Flandes); De ziel van St.-Bertin, opstijgend naar God en Een engelenkoor (fragmenten) (Simon Marmion): De Maagd en het Kind met heiligen en schenker (in de stijl van Marmion); St.-Clement en schenker (in de stijl van Marmion); De Maagd en het Kind met heiligen en schenkers (Hans Memlinc) en Pieta (Rogier van der Weyden).
Van elk schilderij werden opgenomen: classificatie in het Corpus (van de Vlaamse Primitieven), identificatie, fysische karakteristieken, beschrijving en iconografie, oorsprong en verdere geschiedenis, vergelijkingsmaterieel, commentaar van de auteur, bibliografie plus verwijzing naar de platen achteraan in het boek, die samen een schitterende Illustratie vormen (reproduktie van de schilderijen zoals ze zijn, fotografieën in infra-rood en met Röntgenstralen, talrijke details en verso van elk schilderij).
Een monumentaal, subliem werk, dat monnikengeduld moet gekost hebben, maar dat drijft op een enorme wetenschappelijke eruditie.
Alvar Aalto: Synopsis, 29 × 25 cm., 240 pag., waarvan 120 illustr., geb. met stofwikkel, Birkhäuser Verlag, Basel (Zw.), 1970, 85 Zw. fr. De Federale Polytechnische School uit Zürich heeft tot nogtoe reeds zeven G.T.A.-boeken uitgegeven. G.T.A. is de afkorting van Geschichte und Theorie der Architektur. Dit wil dus beduiden, dat de genoemde school flink op weg is om een standaard-bibliotheek te realiseren i.v.m. de bouwkunst. Als achtste G.T.A.-boek verscheen zopas volume nr. 12 (de nrs. 7. 10 en 11 zijn in voor- | |
| |
bereiding) en het werd gewijd aan het werk van de wereldbekende Finse schilder-architect-beeldhouwer Alvar Aalto. Het werk is drietalig: Engels, Duits, Frans. De inhoud ervan kunnen wij samenvatten als volgt: een zevental teksten van Aalto zelf, die oorspronkelijk verschenen in vaktijdschriften en die voor ‘Synopsis’ bewerkt werden, een substantieel iconografisch gedeelte (prachtige reprodukties waarvan 30 in kleur), de volledige inventaris van Aalto's werk van 1918 tot 1970 en tenslotte een bibliografie door Leonardo Mosso, bijgewerkt tot 1970.
De presentatie is vlekkeloos - iedereen weet trouwens, dat de Zwitsers wel weg weten met design - en het boek kan beslist een uitstekend werkinstrument zijn voor al wie met architectuurstudie of -onderwijs te maken heeft. Voor de kunstminnaar in het algemeen en de bibliofiel in het bijzonder betekent ‘Synopsis’ een mooie aanwinst.
Herbert Gerigk: Woordenboek der Muziek, 14 × 22 cm., 200 pag., geïll., geb. met stofwikkel, uitg. A.J.G. Strengholt, A'dam (voor België: De Beukelaer, Grote Molenweg 21, Stabroek), 1970, 395 fr. Dit is, bij ons weten, het eerste echte muziekwoordenboek, dat in de Nederlanden verschijnt, d.w.z. een werk waarin op weloverwogen wijze een groot aantal muziektechnische termen op beknopte en heldere wijze wordt verklaard (uiteraard in alfabetische volgorde). Het is in feite een vertaling van een Duits boek: ‘Fachwörterbuch der Musik’, maar Hennie Schouten, oud-hoofdleraar in de muziek-theoretische vakken aan het Amsterdams Conservatorium heeft zich niet beperkt tot een letterlijke vertaling, maar hij zorgde voor een puike bewerking, wat trouwens onontbeerlijk was. De kwaliteiten van dit woordenboek slaan vooral op de beknoptheid en de helderheid van de termen. De lezer, die de betekenis van een bepaalde muziekterm niet begrijpt, wil in eerste instantie een sluitende omschrijving of definitie en wenst niet gedropt te worden in een uitgebreide uiteenzetting, waarin hij dan toch weer verdoolt. Er werden tevens zowat 225 illustraties opgenomen, waaronder 102 muziekvoorbeelden, hetgeen de bruikbaarheid van het boek nog verhoogt.
Een uitgave, die én de leek én de vakman tal van diensten kan bewijzen.
j.v.r.
G.H. Halsberghe: Standaard Woordenboek van de Klassieke Oudheid, 15 × 22 cm., 554 pag., Standaard Uitgeverij, Antwerpen/Utrecht, geb. met stofwikkel, geïllustreerd, 1970, 800 fr.
De in de jongste paar jaar verschenen naslagwerken - zelfs als wij ons beperken tot het Nederlands taalgebied - vullen een behoorlijk grote boekenplank, Prof. Dr. G.H. Halsberghe en de Standaard Uitgeverij hebben daar nu nog een aan toegevoegd, maar wij kunnen al dadelijk zeggen: een biezonder belangrijk werk, dat in een echte behoefte voorziet. Niet alleen studenten van de Oude Humaniora of zij die de Klassieken bestuderen, plus hun leraars en docenten, worden vaak geconfronteerd met Hellas en Rome, doch evenzeer alle bewonderaars van de antieke cultuur... en wij kunnen hier tevens de duizenden toeristen aan toevoegen, die jaarlijks naar Italië en Griekenland trekken en die, willen zij dan toch iéts opsteken van hun trip, in veel gevallen verplicht worden hun toevlucht te nemen tot onverteerbare en vaak onjuiste folders en alles-over-boekjes. In dit ‘Standaard Woordenboek van de Klassieke Oudheid’ treffen zij een gids, die zijns gelijks niet heeft: Dr. Halsberghe, die een leven lang werkte aan zijn woordenboek, die zich met uiterste zorg aan zijn wetenschap hield en die daarbij de voortreffelijke gave bezit het allemaal helder, bevattelijk en overzichtelijk neer te schrijven.
Dat de auteur zich uiteraard heeft moeten begrenzen, ligt voor de hand: zijn bedoeling was niet een encyclopedie te schrijven. Deze beperking geeft hij trouwens zelf aan in zijn ‘ter verantwoording’: het woordenboek bevat de realia uit de Griekse en Romeinse wereld en dan voor wat de periode van Homeros tot die van keizer Justinianus betreft (9e-8e eeuw vóór tot begin 6e eeuw na Christus); omwille van hun belang werden evenwel toch enkele belangrijke onderwerpen uit de vroeg-Griekse periode behandeld.
Buitengewoon interessant zijn de literatuuropgaven na elk belangrijk trefwoord plus dan de ‘nawerking’-toevoegingen, d.w.z. de nawerking van thema's, feiten of figuren uit de Klassieke Oudheid, in zover zij moderne, westerse auteurs inspireerden tot historische romans en novellen en voor de belangrijkste componisten sedert de Renaissance de bron waren, waaruit zij hun inspiratie voor de muziek van hun opera's of symfonische gedichten hebben geput. Wijzen wij tenslotte nog op de vele tientallen uitstekende illustraties in kleurendruk (163 in het totaal) alsmede op de perfecte afwerking van het werk.
Globaal dus een topprestaie, die wij zeer hard kunnen aanbevelen.
| |
Periodiek
Stichting Ons Erfdeel
Door het wijdbekende en uitstekende tijdschrift ‘Ons Erfdeel’ (momenteel het kultureel periodiek met de hoogste oplage in het Nederlands taalgebied) werd ons een nota overgemaakt i.v.m. de Stichting Ons Erfdeel. Uit dit geschrift nemen wij graag het essentiële over.
Het tijdschrift ‘Ons Erfdeel’, als particulier initiatief gesticht in 1957, heeft een spectaculair groeiproces doorgemaakt, zodat men hieruit kan besluiten dat het blad door zijn specifieke doelstellingen en door de manier van uitwerking, aan een behoefte blijkt te beantwoorden. Om deze doelstellingen (de culturele integratie tussen alle nederlandstaligen bevorderen en de export van de Nederlandse taal en cultuur) nog beter als voorheen te bevorderen, werd een concreet plan van uitbreiding uitgewerkt, dat uitgaat van de reeds in het periodiek aanwezige elementen.
Buitenlandse instellingen zoals de Alliance française, het British Council en het Goethe-Institut hebben hun nut en hun noodzakelijkheid allang bewezen, maar voor het Nederlandse taalgebied bestaat geen gelijksoortig equivalent. ‘Ons Erfdeel’ bevat nu al jaren de elementen, die tot de oprichting van een dergelijke Nederlandse instelling kunnen bijdragen. Enkele ervan zijn: een grote en dynamische groep Nederlands-cultuurpolitiek bewuste medewerkers met ervaring. een volstrekt pluralistisch en nietpartijpolitieke gebonden ingesteldheid, een voor huidige begrippen grote belangstelling en medewerking uit binnen- en buitenland.
Om die reden werd het particulier initiatief ‘Ons Erfdeel’ omgebouwd en ingepast in een wettelijk erkend organisme, nl. Stichting Ons Erfdeel V.Z.W. (statuten verschenen in het Belgisch Staatsblad, dd. 17.9.70, nr. 5654).
Deze Stichting wil in eerste instantie door duidelijk gerichte publicaties de integratie van het Nederlandse taalgebied bevorderen en het buitenland op internationaal niveau informeren over de Nederlandse cultuur in de breedste zin. Zo zal, als de middelen het toelaten, vanaf 1972 gestart worden met 6 nederlandstalige nummers per jaar (nu: 4) plus een franstalige uitgave; wellicht kunnen dan later nog ook Duits en Engels volgen. Een permanent redactiebureau zou deze verwezenlijkingen op zich nemen.
Daarnaast dient er ook een Dialoogcentrum Ons Erfdeel opgericht, een centrum voor internationaal contact en overleg, steeds de bekendmaking in het buitenland van onze cultuur op het oog hebbend en dan in de breedst mogelijke zin.
Wij willen hier nog eens heel speciaal wijzen op het internationaal karakter van deze onderneming. De Stichting Ons Erfdeel kan hierbij pionierswerk verrichten en het is niet meer dan normaal, dat heel de Nederlandse cultuurgemeenschap eendrachtig achter deze zeer belangrijke verwezenlijking zou staan.
Gezellekroniek 6, Bijdragen en mededelingen van het Guido-Gezellegenootschap, 17,5 × 25 cm., 224 pag., gen., administratie:
| |
| |
Kapelsetraat 198 - 2080 Kapellen, 1970, 320 fr.
Dit zesde deel van de Gezellekroniek kon, wegens niet nader bepaalde omstandigheden, onmogelijk vroeger van de pers, maar alles schijnt nu opnieuw in goede banen, vermits nr. 7 aangekondigd wordt vóór eind januari 1971.
Ook het onderhavige boekwerk bevat een schat aan interessante studiën over en omtrent het werk van de persoon van Guido Gezelle. De inhoudsopgave spreekt voor zichzelf: Frank Baur en Guido Gezelle (F. van Vlierden); Anton van Duinkerken en G.G. (J.J.M. Westenbroek); G.G. en de Familie Smith (Luc Schepens); Albumblaren (Karel Meeuwesse); Verwantschap tussen Engelse poëzie en Gezelles poëzie (Christine D'Haen); Mortis Imago: een fundamenteel gedicht (K. De Busschere); Gezelles laatste natuurgedicht: Platanus Orientalis L. (J.J.M. Westenbroek); Het hersftmotief bij Gezelle (A. Demedts); Gezelles Ego Flos (Miel Kersten). Onder het hoofdstuk ‘Archivalia’ treffen we aan: De bisschoppen Malou en Faict tegenover Gezelle (door Anton van Duinkerken, bezorgd door J.J.M. Westenbroek); Archivalische bijdragen (A. Demeulemeester); Gezelle in het S. Daemsarchief te Tongerlo (J. Van Meensel); Archivalia (medegedeeld door L. Devloo); Muziek en muzikanten in Gezelles Roeselaarse periode (J. De Mûelenaere). Tenslotte nog ‘Mengelmaren’, ‘Bibliografie’, ‘Boekbesprekingen’ en ‘Klapper op Gezellekroniek 1 tot en met 5’ (J. Boets).
Verschaeviana, Eerste deel, Aflevering 1, 16 × 25 cm., 114 pag., geïll., gen., uitg. Jozef Lootensfonds, Baron Ruzettelaan, 433 - 8320 Assebroek, 1970, 150 fr.
In zijn ‘Ten geleide’ stelt E. Dekkers duidelijk het doel, dat door de uitgave van ‘Verschaeviana’ wordt beoogd: ‘Twintig jaar na het overlijden van een zo omstreden figuur als Verschaeve’, schrijft hij, ‘is het nog te vroeg voor een volkomen verantwoorde beoordeling van zijn leven en zijn werk; doch het is tijd voor een kritisch verzamelen en verwerken van alle dokumenten en gegevens die nog op te sporen zijn. (...) Dit werk voor de studie van Verschaeve wil nl. aanvankelijk vooral opsporingswerk verrichten en inedita uitgeven, terwijl het welbewust meer synthetische bijdragen naar latere delen wenst verschoven te zien’.
Hoofdredacteur Jaak L. de Meester licht het opzet uitgebreider toe. Zo zal deel I (waarvan dus aflevering I verscheen) ca. 400 pag. tellen en uit meerdere afleveringen bestaan, die aperiodisch, maar toch minstens eenmaal in het jaar zullen verschijnen. Vanzelfsprekend worden de bijdragen in welbepaalde rubrieken ondergebracht. Zo hebben wij voor deze aflevering I: Rubriek ‘Varia’ - In memoriam (redactie); Boodschap (Dirk Vansina); In memoriam Dirk Vansina (Frans Mertens); In memoriam Pater Dr. R.V. vanden Bussche (A.R. van de Walle); In memoriam Maria Lootens (André Demedts).
Rubriek ‘Verhandelingen’: Verschaeves Erbschaft (Albert Mirgelerp); Het drama van Cyriel Verschaeve en Robrecht de Smet (R. Vanlandschoot).
Rubriek ‘Inedita’: Cyriel Verschaeves brieven aan Jozef Lootens, 1909-1914 (J.L. de Meester en Martha J. van de Walle).
Rubriek ‘Bibliographica’: Verschaevebibliografie 1949-1969 (Jaak L. de Meester).
Gezelliana, Mededelingen van het Centrum voor Gezellestudie bij de Universitaire Faculteiten St.-Ignatius, Antwerpen; Redactie: Prof. Dr. R.F. Lissens en Dr. J. Boets; 4 afleveringen per jaar: 180 fr., losse nummers 55 fr. (dubbelnummer 110 fr.), administratie: Uitgeverij De Nederlandsche Boekhandel, Kapelsestraat 222, 2080 Kapellen.
Inhoud: Gezelle en de schoolstrijd te Kortrijk (J. Boets); De briefwisseling Bormans-Gezelle (P. Hessman); Omtrent de eerste publikatie van 't Er viel ne keer... (R.F. Lissens). Deze aflevering is een dubbelnummer (68 pag. - afl. 1-2, jg. 1, 1970); zeer goed verzorgd en interessant voor al wie belang stelt in Gezelle, zijn werk, zijn persoon, zijn tijd.
Wijn en Wijn, tweemaandelijks wijnrevue met gastronomische actualiteiten, uitgave van de V.Z.W. Europese Gastronomische Club, administratie en redactie: Torhoutsteenweg, 12, 8402 Stene-Oostende, abonnement 300 fr., los nummer 75 fr., giro 142670 Kredietbank Oostende, rekening 2258/13/10.606.
Inhoud: Europese wijngaarden; Grasduinen in Europese wijnrevues en gastronomische tijdschriften; Kennis maken met de ‘Vlaamse Wijnproeversgilde’; Wijn uit de Alsace; Die Suid-Afrikaanse Wynbedryf; Wijn en de wijnliefhebber; Wijn en de vakman; Wijn en gastronomie. Een schitterend verzorgd, nieuw periodiek, dat tal van boeiende wetenswaardigheden bevat, gepresenteerd op hoog niveau. Ook dit behoort tot onze cultuur!
j.v.r.
|
|