| |
Bibliotheek
Nieuw
Pas verschenen werken van leden
Dr. Jozef Weyns: Bokrijk, zin en zijn, 21 × 25 cm. Foto's: Willy Minders. Tekeningen: Herman Verbaere. 68 + 68 pag., geb., uitg. Lannoo Tielt/Den Haag, 1970, 295 fr.
Bokrijk - de tuin van de Vlaamse volkscultuur, zoals Dr. Jozef Weyns zegt - is bij honderdduizenden binnen en buiten onze grenzen een begrip: niet alleen een oord, waar de dorstige en hongerige zondagstripper gezellig terechtkan, maar een plaats, waar wij a.h.w. onze voorouders nog kunnen ontmoeten. Naar Gouverneur Roppe in zijn voorwoord tot dit boek zegt, zou jaarlijks het aantal bezoekers om en bij het miljoen liggen! En dan valt het licht te begrijpen, dat er wél vraag is naar een bijblijvende herinnering aan het Domein Bokrijk. Dus gaf de Bestendige Deputatie van Limburg opdracht om een mooi boek over Bokrijk uit te geven - viertalig én van niveau.
Het spreekt vanzelf, dat Dr. Jozef Weyns, dé grote bezieler van het openluchtmuseum, de aangewezen man was om de teksten te schrijven. Hij deed het op zijn manier: met hart en ziel, met een nooit in te dijken geestdrift, met bewonderenswaardige eruditie en een pen, die velen hem mogen benijden.
Het fotomateriaal lijkt ons goed gekozen en toont de meest pittoreske hoekjes uit Bokrijk. Vergeten wij ook niet de acht mooie tekeningen van Herman Verbaere; vooral in dergelijke onderwerpen weet deze grafische kunstenaar als geen ander de juiste atmosfeer op te roepen. Lannoo drukte en bond en dat is prima vakwerk.
Mooie aanwinst voor de eigen bibliotheek, maar evenzeer aangewezen als geschenkboek voor een of andere buitenlandse vriend.
Onze leden zijn de jongste tijd ook zeer bedrijvig in de jeugdboekenschrijverij en de actuele oogst leverde opnieuw drie nieuwverschijningen op:
Gaston Van Camp: Nico van het Eiland, 16 × 23 cm., 118 pag., uitg. ‘Het Fonteintje’ (Heideland-Orbis). Hasselt, 1970, gen.
We hebben hier ooit al eens gezegd, dat één van onze vruchtbaarste jeugdschrijvers thans Gaston Van Camp is. Met de regelmaat van de klok komen zijn boeken op de markt, maar dit belet niet, dat deze werken telkens zeer waardevol zijn. ‘Nico van het eiland’ speelt zich af op een zonnig, maar arm Grieks eiland en verhaalt de avonturen van een vissersjongen, die in zich de drang voelt groeien om van zijn leven iets te maken, wat aan de hele gemeenschap ten goede kan komen, die vooreerst de middelen niet ziet - het gezin waartoe hij behoort, is een arm vissersgezin - maar ter oorzake van een aardbeving en dankzij een rijk man, die zich over de getroffenen ontfermt, bestaat er kans op een heerlijke toekomst. Tussendoor verweeft Van Camp, als rasverteller, zijn niet geringe historische kennis en hij heeft er het handje van weg om de zaak spannend te houden! Wat vooral treft in dit verhaal, is de sociale bewogenheid, waarmee de auteur bezield is en verder de waarachtigheid van mensen en handelingen, vooral dan de ontluikende, prille liefde tussen Polinea en Nico. Puik uitgegeven, goed geïllustreerd, een boek, geknipt voor jongens en meisjes van 12 tot 16!
Christina Guirlande: Juana, een Aymara-kind, 17 × 22 cm., 96 pag., uitg. Saeftinge, Blankenberge, 1969, gen.
Christina Guirlande schrijft sprookjes, verzen, jeugdverhalen en hoorspelen. Inzake jeugdlectuur verdient zij alvast een vermelding. ‘Juana’ speelt zich af in Zuid-Amerika, in het Andesgebergte en verhaalt de lotgevallen van een Indianenkind, dat a.h.w. bestendig bedreigd wordt door de hongerdood, maar dat tenslotte, door de menselijke goedheid, toch mag hopen op een betere toekomst.
Guirlande vertelt zeer eenvoudig en gevoelig. Zij schijnt de toestand in Zuid-Amerika wel te kennen en bedeelt de ‘rijke’ blanken, die in het verhaal voorkomen, nu eens niet met een uitdrukkelijk paternalistische rol. Wat een pluspunt te meer kan genoemd worden.
Wij geloven dat meisjes vooral zullen meeleven met het verhaal, dat in een goede taal verwoord werd. Alleen zou de schrijfster zich moeten onthouden van het maken van omslagtekeningen. Het uitzicht van het boek zou stukken aantrekkelijker worden mits een ‘vakman’ aan het werk kan gezet. De auteur mag ons niet euvel duiden, dat wij dit hier zeggen: het is in haar eigen belang.
Tjarda: Ontvoering, ja of nee?, 18 × 23 cm., 118 pag., uitg. Van In, Lier, (Beifortreeks), 1969, geb.
Dit werkje is het debuutboek van Tjarda (ps. van mevrouw De Brabandere-Van Acker) en, hoewel het blijkbaar met enthousiasme en met de beste bedoelingen geschreven werd, toch moeten wij enig voorbehoud maken: in eerste instantie omwille van de taal, die zeker kan uitgezuiverd, en ten tweede omwille van sommige onwaarschijnlijke situaties en de soms al té geforceerde humor.
Het boek verhaalt de lotgevallen van een weeskind, dat in een (overigens uitstekend) kindertehuis terechtkomt, daar een vriendinnetje vindt, dat blijkbaar al té veel fantasie heeft en zo in een ontvoeringskwestie gewikkeld wordt. Op zichzelf wél stof voor een heerlijk, spannend meisjesverhaal, maar Tjarda moet zich meer inspannen om het verhaal beter te construeren, want het jeugdig lezerspubliek néémt de dingen zo maar niet.
Wij geloven dat de auteur er kan komen, maar een schrijver moet - net als elke vakman - nu eenmaal ook zijn ‘stiel’ leren. Kan men onmogelijk buiten...
Nog een debuutboek - maar dan voor volwassenen - is: Herman Leys: Iets van warmte, 14 × 22 cm., 179 pag., co-editie Standaard-Uitgeverij, Antwerpen (Literatuur vandaag) en Davidsfonds, Leuven 1970, ledenprijs (DF): 70 fr. ing./95 fr. geb. - handelsprijs: respect. 110 en 150 fr.
De literaire bedrijvigheid van Leys beperkte zich vooralsnog tot gedichten en kortverhalen, maar ‘Iets van warmte’ bewijst meteen, dat hij ook werk van langere adem aankan. Van een haast banaal gegeven - een uittredend aspirant-kloosterling, die na zes jaar kloosterleven met het grootstadsleven geconfronteerd wordt en meteen met een vrouw (en haar dochter) - heeft de auteur een verhaal gemaakt, dat zó diep menselijk is en zo verrassend mooi geschreven, dat wij maar dadelijk zeer hoge verwachtingen zijn gaan koesteren i.v.m. de nog komende literaire produktie van Leys. In ‘Iets van warmte’ troffen wij maar dan ook nergens iets aan, dat zweemde naar het geforceerde, dat de literaire produkten van de jongste generatie doorgaans kenmerkt. En hoewel ook de erotiek hier een niet geringe rol speelt, toch staat deze nergens buiten het leven: ze is functioneel aangewend en is dus echt en verrijkend. Taal en stijl kunnen uitmuntend geheten worden, zodat heel deze voorstelling a.h.w. één groot wierookvat wordt. Maar wij lezen niet om de twee maanden een boek, dat zo mooi en zo deugddoend is: écht ‘iets van warmte’!
j.v.r.
| |
| |
André Gailliaerde en Jos Van Rooy: Onze torens getuigen, Kempische Boekhandel, Retie, 1970, 320 blz., formaat 21 × 30, meer dan 150 reprodukties, 675 fr.
Het landschap waarin wij Vlaming zijn, is ons door de jaren heen dermate vertrouwd geworden, dat wij er tenslotte volkomen van vervreemden. Onze alledaagsheid verhult de zachte romantiek, die ervan uitgaat en verloochent het karakter, dat er eigen aan is.
Nog maar zelden brengen wij voldoende aandacht op voor de historische waarde van torens en raadhuizen, tanden waarop het raderwerk van de Dietse gemeenschap door de eeuwen heen gelopen heeft. Bijna nooit meer ontwaren onze mensen de estetiek van deze schrijnen uit vervlogen decennia, die hen als een rode draad doorheen de Vlaamse geschiedenis leiden.
André Gailliaerde en Jos van Rooy hebben die draad weergevonden en hem zorgvuldig koesterend aan hun artistiek enthousiasme, herweefden zij er het vorstelijk gewaad van torens, kerken, en kathedralen mee, met hetwelk Vlaanderen zich voor altijd getooid heeft.
‘Onze torens getuigen...’: onze torens getuigen inderdaad, maar eerst en vooral getuigen zij voor het oprechte kunstenaarschap van hun scheppers. André Gailliaerde heeft in het tekenen nooit het ‘teken’ veronachtzaamd. De nauwelijks merkbare wenk, de verholen boodschap, die achter een levenloze steenmassa schuilgaat, komt in zijn ongecompliceerde schetsen bijzonder scherp op het voorplan, wordt bewust geaccentueerd, en groeit uit tot een manifest, waarin een volk niet alleen zijn noden en behoeften, maar ook zijn vreugden en dankbetuigingen uitschreeuwt.
Bijzonder sterk heeft Gailliaerde aangevoeld, hoe die torens effectief gegroeid zijn uit een gemeenschap, hoe zij een gemeenschappelijke idee verwerkelijkten en belichaamden en hoe ze tenslotte uitingen en uitdragers werden van een collectief eerlijk streven.
In zijn realisaties doorgrondt de kunstenaar deze essentie. Spontaan bevroedde hij dat onze torens de afstanden tussen de vele Vlaamse dorpen niet enkel meten, maar ze meteen ook weer uitvlakken. Elke toren slaat immers een unieke baken, al is hij dan principieel universeel. In dit opzicht verwijst dit boek o.i. beslist naar de oorspronkelijke bedoeling van de architekt; de na-schepping blijft nochtans authentiek.
Doelbewust tast Gailliaerde naar de hand van de historische torenbouwer en drukt er de zijne stevig in.
Het was voor Jos Van Rooy hoegenaamd geen gemakkelijke opdracht om de dialoog tussen architekt en tekenaar te verduidelijken, aan te vullen en zo mogelijk nog te verrijken met passende begeleidende teksten.
Ongetwijfeld heeft hij in dat perspectief geen volledigheid willen nastreven. Verre van de kunstgenieter met een foldereske overvloed aan details te overstelpen, laat hij de tekeningen van Gailliaerde hoofdzakelijk voor zichzelf getuigen. Hijzelf heeft gepoogd de geest en de ziel van de torens te benaderen en de vinger te leggen op het fundamentele en sublieme in elk van de scheppingen. De waarlijk poëtische vormgeving van dit onvolprezen monnikenwerk, verraadt zowel de lyricus als de prozaïst Van Rooy van weleer.
Ergens doet schets en tekst denken aan een synthese en een analyse van ons Vlaamse volk zelf, maar dan met het diepe respect dat elke rasartiest voor het schone in de mens en zijn omgeving moet kunnen opbrengen. Een heerlijk boek!
Luc Daems
Bamboebloemen en Weemoedig verloren
(10 jaar Muzenberg in ‘Hernieuwen’ en ‘Vandaag’)
Uitg. Vandaag - Brussel; samensteller: A. de Longie.
‘Deze bamboebloemen willen een jonge stem uit deze tijd laten horen’, schrijft Piet Jaspaert in zijn ‘Voorwoord’.
‘Wanneer er slechts elk jaar een paar recht op de driemaal heilige berg blijven mogen we heel tevreden zijn. Authentieke dichters worden zo maar niet om de haverklap geboren’, meent Albert de Longie in zijn ‘Inleiding’.
In een periode van bloemlezingen aan de lopende meter heeft deze antologie beslist niet de bedoeling origineel te zijn. Origineel zijn slechts een paar dichters uit deze verzameling. Sommige verzen druipen van gevoelerigheid (Simon, blz. 10; Gazella, blz. 19 etc.) anderen maken er geslaagde ‘kleengedichten’ van (Haeske, blz. 11), nog anderen verdwalen in hun eigen ik-problematiek. Een persoonlijke toets vind je sporadisch bij R.M. Berlez, M. Verdin, Desmadryl, Abeele, maar dat zijn dan namen die je ook elders kan terugvinden.
De twee bekroonden van 1970, Guido Logie en Mark Debuysere, namen hun bekroning te baat om meteen een duo-bundeltje op de markt te brengen. Dat is beslist niet slecht bekeken. Waren de bekroonde gedichten op zichzelf helemaal niet onverdienstelijk, in hun bundeltje tonen de dichters zich minder autokritisch. Het aldus ontstane totaal-beeld laat ons gemakkelijker toe een beeld te vormen van hun jong dichterschap. Overheersend romantisch, sterk egocentrisch (vooral geo), terwijl de ‘vurige vogel’ zichzelf als studieobjekt heeft genomen en dat ook poëtisch tracht waar te maken. En ei zo na slagen de jongens in hun opzet, maar zoals het ook waar is voor sommige andere ‘bamboebloemen’ wordt het vooralsnog: werken en afzien.
En in die zin onderschrijf ik volledig wat A. de Longie in zijn inleiding (zie boven) schreef. Want het vraagt dedju heel wat moeite en inspanning om 10 jaar lang steeds maar in de bres te springen voor beginnende dichters.
Het weze een gelukwens voor de samensteller.
Frans Van Isacker: Posthume Wandeling, DDB-Korenarenreeks, tweede druk.
Het is bemoedigend te zien dat een boek als ‘Posthume Wandeling’ werd herdrukt. Ik bedoel maar dat de rasechte verteller, de auteur die iets te zeggen heeft, steeds aan zijn trekken zal komen in om het even welk menselijk klimaat, in om het even welke stroming.
De wijze van mededelen, de manier waarop Van Isacker de grootmenselijke figuur van zijn vader, of algemener de vaderfiguur, weet uit te tekenen, getuigt van een wijsheid, een doordringen tot de kern, welke elke oppervlakkigheid of mediokriteit schuwt. Van Isacker had makkelijk een konfliktroman kunnen schrijven of een bepaald facet kunnen belichten. Hij schreef over de mens die zijn vader was. Hij deed dit in de hem eigen, gepolijste, en toch gevoelvolle taal. Het is soms verbazend, hoe dit ‘academische proza’ dingen in de lezer losmaakt die hem aan het denken zetten, een spiegel voor hem plaatsen.
Dit piëteitsvolle proza (nergens verloor de auteur de greep op de stof) bereikt op sommige bladzijden een werkelijk beklemmende kracht.
In deze roman zit een ouder wordend echtpaar bij het haardvuur. Terwijl de man een sigaartje opsteekt, naar de vlammen kijkt, meent hij zijn vrouw slapend te zien. Langzaam maken de herinneringen zich los, de herinneringen aan de dood van zijn vader, hoe deze stierf en hoe hij het geweten had, de dingen om en rond de begrafenis, de smart van zijn moeder. En plots gaat die vader a.h.w. opnieuw leven. Ziet de dromende man bij het vuur, zichzelf als jong beginnend advokaat a.h.w. de figuur van zijn vader als een troef achter de hand houdend, in zijn strijd om zich een plaats in de gemeenschap te veroveren. Hoe die vader hem zacht maar beslissend in de goede richting duwt, tot de zoon plots beseft wat hij kan en wie hij is. Net op dat ogenblik sterft zijn vader. En de mijmerende man bij het vuur ziet zijn eigen kinderen opgroeien... worstelend met schier dezelfde problemen. Hoe hij dan ten slotte de vader zal zijn, zoals hijzelf er een had omdat ‘zijn gedenken hem
| |
| |
een lichte wolk behoedt’.
Samen met ‘De reis naar Ispahan’ is dit één der sterkste werken van Frans Van Isacker, een werk dat een klassieker zal worden, indien dit nu reeds niet het geval is.
Fernand Handtpoorter: De Kleine God, Korenarenreeks - DDB.
Dit is de roman van de kleine man, de twijfelende leraar Klaarhout, die in de enge beslotenheid van zijn milieu - thuis-school - revolteert tegen de gevestigde machten, die hem a.h.w. beperken, zoals ze destijds zijn vader langzaam maar zeker aftakelden tot de man slechts een illusie restte van hetgeen had kunnen zijn.
Klaarhout is in feite een archetype, de twijfelaar, de onzekere. De man die weet dat hij zal mislukken, maar terzelfdertijd niets onderneemt om te slagen. De idylle die hij beleeft met het meisje Diana, vindt meer zijn oorzaak in Klaarhouts romantisch karakter dan wel in zijn genegenheid voor het meisje. Want in feite is Klaarhout een Don Quichotte, een aftandse ridder die het opneemt voor de minder bedeelde en net door dat dromerige idealisme ten onder gaat, mede in de hand gewerkt door de gevestigde machten. Klaarhout klampt zich voortdurend vast aan de figuur van zijn vader, omdat deze voor hem de enige duidelijke en duidende waarde is. Zoals hij het wil zijn voor Diana. Een onmiddellijke tegenspeler van Klaarhout is de direkteur, die de zogenaamde almacht verpersoonlijkt, de man die het allemaal pedagogisch aan de man weet te brengen of wil brengen, die tucht en orde à la wiskundeleraar Brijs, boven menselijkheid wil stellen, die Klaarhout net daar weet te treffen waar hij het gevoeligst is: zijn vader. Deze mag nl. het schoolfeest niet bijwonen wegens zijn ‘duister’ verleden.
Na een voorval met sekretaris Van de Wynckel komt Klaarhout in een slecht daglicht te staan bij de direkteur, wat meteen het einde zal zijn.
Een onrijpe Klaarhout moet deze roman schragen. Hij doet dat behoorlijk aannemelijk. Maar de andere figuren, die lijnrecht tegenover Klaarhout staan of hem gewoon laten voor wat hij is, komen m.i. niet voldoende uit de verf. Ze zijn op zichzelf te exemplarisch, zodat het de lezer op de duur voorkomt dat Klaarhout tegen schimmen vecht.
De idylle met Diana staat enigszins buiten het verhaal of is het omgekeerd?
De sfeer waarin deze liefdesgeschiedenis, deze vlucht uit de harde werkelijkheid, evolueert is één van de mooie dingen uit deze roman. Poëtisch en irreeël. Met ‘De kleine God’ heeft Handtpoorter een behoorlijk werkstuk naar voren gebracht.
Prometheus geboeid, Samensteller: Neer Vantina, Uitg. De Roerdomp, Brecht.
In ‘Prometheus geboeid’, een huldeboek door jongeren (door buitenstaanders beschouwd als ‘daar is daar weer zo'n bende die samenkoekt rond le Roy’) aan Pol le Roy aangeboden ter gelegenheid van zijn 65e verjaardag, werden een aantal sterk wisselvallige bijdragen gebundeld. Van onverholen bewondering, tot meer kritische beschouwingen die echter telkens resulteren onder een positieve noemer: hulde brengen aan een groot dichter.
Want le Roy, door de ‘officiële kritiek’ beslist niet in de watten gelegd, is door zijn vele publikaties ook in het buitenland geen onbekende meer. Het is beslist niet via de officiële instanties dat le Roy vertaald werd.
‘Prometheus geboeid’, naar het stuk van Depeuter, bevat belangrijke bijdragen, o.a. een indringend stukje van W. Spillebeen, vertalingen in het Frans (Fagne, Vantina, Van Wassenhove) en het Duits (Hermanowski), een uitgebreid vraaggesprek n.a.v. ‘Spel en Spiegel’, een stevige brok van Ivo Wuyts (Maar als de vrouw haar schaduw opent, n.a.v. ‘Tellurisch’); Réflexions autour de ‘meteorologiques’ van P. Bourgeois en een nanalyse van datzelfde ‘meteorologiques’ door N. Vantina.
De gedichten en situatietekeningen staan op behoorlijk peil.
Poëzie als prinselijk woordspel, bij ‘Weergalm’ van Pol le Roy, uitg. De Roerdomp, Brecht.
Woord, wees mijn spiegel grondeloos
mijn eindloos mij weergalmend beeld
wees mij d'ontloken stralenroos
waaruit mijn hart de vlammen teelt
die 'k uitzet in der nachten ruisend woud
dat, waar de dood ook naderspeelt
onsterfelijk op de grenzen openblauwt (blz. 43)
Mede onder impuls van Erik Van Ruysbeek liet Pol le Roy, dank zij de goede zorgen van de Roerdomp, nu ‘Weergalm’ verschijnen. Bundel welke ter gelegenheid van de 65e verjaardag van de dichter, door het aktiekomitee le Roy en een heleboel intekenaren als liber amicorum werd uitgegeven.
Oospronkelijk zou de bundel ‘Etappes’ heten, duidend op de weg welke de dichter in het magistrale ‘Spel en Spiegel’ heeft doorgetrokken. ‘Weergalm’ nu, impliceert een reprise dd. 1943 (Modulaties) en de recente ‘Bergwand’, ‘Eruptief’, ‘Gesluierd’ en een ‘Tekst’. Waar we in ‘Modulaties’ en, ja ook, in ‘Vuurvlinder’ nog de klassieke Baudelairiaanse beelden herkennen, fungeert ‘Bergwand’ (aforismen over de vrouw, poëzie, liefde...) als scharnierstuk.
Grosso modo herkennen we verder de voortzetting van ‘Antaïnos’ (sleutelgedichten van le Roy's oeuvre) qua vorm en stijl, vooral in 'n niet betogende voortzetting, uitdeinend in woord, beschrijvend, afwisselend, stijgend in zijn antwoord a.h.w. de tweede etappe van ‘Spel en Spiegel’, vandaar de oorspronkelijke titel ‘Etappes’.
De nacht (voornacht blz. 35) als weergalm. Het laatste weergalmt op ‘Bergwand’ m.a.w. in het eerste gedeelte ervaren we de zin (God) die stijgend in zijn vraag, een wezenlijk klankbord vindt bij de laatste gedichten, de voortzetting van Antaïnos dus, stijgend in zijn antwoord, naar eenheid en beleven.
Dit is een vrij algemene, rudimentaire schets van de struktuur van ‘Weergalm’, immers bij le Roy is de struktuur belangrijk. Zijn esoterische geheimtaal zal niet onmiddellijk iedereen aanspreken. Maar lezer, gij zijt verwittigd: le Roy leest men niet onbeloond of ongestraft.
Eindeloos zou ik moeten citeren om van ‘Weergalm’ één facet op te hangen. Daarom, en mede uit hoofde van plaatsgebrek, wil ik mij beperken tot een paar ‘algemeenheden’. Zoals ook in ‘Spel en Spiegel’ doorvoert ook hier de krachtige duiding le Roy's poëzie:
Zo 't kenterend glanzen van besterde handen
zingt door uw donkerst woord het licht
dat God ontvlood toen hem het Woord vermande
‘Modulaties’ is één voortdurend stijgen (het licht, de sterren, de duiding van de mens-wording op zijn sterkst), de God (zin-gever) als enige levensweg.
‘Voornacht’, een kerngedicht uit ‘Weergalm’:
Ligt reeds de avond aan uw mond gemeerd
ziet gij uzelf nog één stond in de tijd
van God de sneeuwen beeldensnijder
en dooft dan al de fakkels zonder spijt
in 't glanzend schild van uw bevrijder (blz. 35)
is kenschetsend voor de ziener le Roy, die met een paar trefwoorden, geladen met symboliek, de uiterste zijnskonsekwenties verantwoordt. En net dat is een faktor die le Roy's onbegrepen-worden in de hand werkt. Hij schrijft zijn gedichten, zoals ze de eeuwigheid in zich dragen: tijdloos, uniek in de ruimte, niet meer taalgebonden maar wezenlijk kern van het woord: het zindragende licht. Dus beslist niet onbegrijpelijk wanneer ik aanstip dat de oorspronkelijke bundel ‘Modulaties’ door de kritiek in 1943 werd afgekamd. Het was een teken aan de wand.
| |
| |
De vrouw is een sluitstuk in le Roy's oeuvre:
Om beurt heb ik bezongen en geschonden
God en mijzelf, het leven en de vrouw (blz. 59)
of:
maar 't vlees werd rens en zuur
't gebit der wellust roos (...)
had een zich uit graniet gehouwen
tot in haar godontruimd gewelf
en somber zat ik bij de vrouwen (blz. 61)
Ik meen dat deze twee gedichten, eventjes uit hun kontekst gelicht en overbelicht voor zichzelf spreken. En op die manier zou 'k moeten voortgaan, citeren en losrukken, losmaken uit hun bestel, bewust de struktuur negerend, maar aantonend en aanvoelend le Roy's poëtisch mastership bewijzend.
Uit ‘Elegie achter de tralies’ (blz. 65) puur ik het volgende, voor zichzelf sprekende vers. De kosmische eenzaamheid van de dichter, de gelouterde menselijkheid, de weifelende en onthullende stem, de zoeker en later... de vinder. Hij die het wist.
Om alles wat uw schoonheid schiep
in geestesnevelverre landen
en zingen liet en openriep
en heiligde in mijn duistere handen
om alles vloek ik waarheidswaan
en mag de deugdzaamheid verzanden
zolang w'in dees verdoemde kuisheid staan
waarin wij 't godlijk vuur verloren branden
Dit navrante menselijke wordt in zijn totaal bestel verder uit de doeken gedaan (blz. 67) met als slotsom: ‘En dat de stenen der rechtvaardigen zwijgen’.
Tuurlijk is de onderhuidse aanwijzing opvallend met als enige bedoeling niet naast de letters te lezen. Het verleden is grijs en wie moet niet, zoals hij, verklaren:
‘ik weet, ik heb om veel beschaamd te staan’ (blz. 70)
in welk gedicht hij zich de werkelijke strijder toont die zegt:
‘en toch kreeg mij geen smart of wroeging klein.’
Om een totaalbeeld van deze hoorn des overvloeds op te hangen stuit men op een haast onoverkomelijke hinderpaal. Daarom aforismen uit ‘Bergwand’:
Leven? Afrekenen met uzelf tot ook de dood
Het bittere verwijt dat gij uw liefde met de dood
bekoopt, treft slechts uw liefdeloosheid.
De zwakkeling put zich uit in de kracht
Maar in het liefdeverval wordt de mens de larve
Doordenkertjes die het mijmeren waard zijn.
Uit ‘Cruciaal’ het volgende:
Het is maar al te duidelijk dat in deze tijd van hoogtechnische beschaving het kommunikatiemiddel taal van louter kommunikatief belang naar hoger moet worden gebracht. Maar waar is de duiding, de zin van onze taal? De esoterische taal van aarde-water-vuur. Wordt de taal niet eerder herleid tot een makkelijk beperkt woordenaantal, tot tastbare reële beschrijving, resultaat van audio-visuele indrukken?
Waar de mens in ‘Spel en Spiegel’ ‘een wandelende vraag’ wordt genoemd, heet het nu:
mens & stijgend in zijn vraag
als in de stilten zijner wijding
stijgt hij in 't antwoord
eenheidsbevrucht (blz. 166)
Dat is de mens die van de huidige, dreigende ondergang moet gered worden (‘Prometheus geboeid’, blz. 40)
Ik breng u een grote geruststelling
de god der schriftgeleerden
Zo leidt le Roy zijn ‘tekst’ in. Een tekst die ik als een kredo wou takseren. Want hier spreekt de dichter zich uit voor een ongekende zuiverheid in Mens en God - eksistentie, met het daaruit voortvloeiende ogenbliksbewustzijn.
‘Weergalm’ een bundel die zich door geen beschouwingen laat vangen.
‘Weergalm’ een ongekende bundel, een brok heilige verdoemnis.
Neer Vantina: Het Zoenoffer Dier, N-Z Vesten 6, 1880 Merchtem.
Met deze bundel heeft Neer Vantina zich definitief bevestigd als een spiritualistisch dichter. Zijn detailpoëzie, architektonisch en krachtig gestruktureerd (bundel telt 7 cycli) behoort tot de gaafste in zijn soort.
Zoals ik ook reeds elders schreef (Kruispunt-Sumier nr. 34) in een meer uitgebreide beschouwing, heeft Vantina zich losgerukt van wat hem hindert. Baldadig maar menselijk, ontroerend en kwetsend. Liefde, heidense begeerte, onmacht en pijn, vragen over het zijn, de reële waarde van zijn existentie, zijn relatie t.o.v. de andere, de andere sekse, onuitgesproken verlangen, sublimatie van levenshonger en daad, gerelativeerd tot ‘nabegeerte van een oude daad’ strijdend tegen de ‘machten, die een mens bevelen of onwetend richten’ (de kolrijdster aan de hanebalk), het inertie-element in ‘het zoenoffer dier’ (elke daad, analoog zijn ingesteldheid, verheft hij tot een geestelijk paren, sindroom dat hem ‘in koele bloede de hals doet wurgen, zodat deze veredeling geen zin heeft: m.a.w. tot zoenoffer wordt’ het zoenoffer dier).
Ontelbaar zijn de facetten van Vantina's poëzie, zijn esoterische simboliek, zijn originele techniek (in mekaar vlechten van 2 vertikalismen), zonder daarom de seksuele onderstroom te verwaarlozen, die echter niet, zoals in andere interpretaties onderstreept werd, het geheel overkoepelen.
Uit ‘Het Zoenoffer Dier’ is een sensibel mens ontstaan, soms destruktivistisch, tot zelfvernietigend toe, soms sober en teder, maar altijd mannelijk hard, die zijn woorden de zo broodnodige poëtische draagkracht weet mee te geven, die niet altijd even gemakkelijk tot de lezer komt, maar absoluut tot een noodzakelijke tweede lezing stimuleren.
Fred de Swert
Frans Van Giel en de Kempen, privé-uitgave, 1500 fr. Bij Frans Van Giel, Herentalsebaan, 45, Wechelderzande.
De 78-jarige schilder koos zelf een paar honderd reprodukties van zijn werken uit, om er een ‘boek’ mee te maken. En wát een boek. Heeft Frans zich nu plots het ‘non omnis moriar’ van Horatius herinnerd, of hebben zijn kinderen hun vader het geweldig genoegen willen bezorgen met hem dit feestelijk werk cadeau te doen? In elk geval, ook zonder dit monument van wonderbare typografische realisatie, zal onze Wechelse kunstenaar in zijn werk aan het nageslacht een ‘momentum perenne’ nalaten. Hij zal nooit gans van ons heengaan, hij, die omzeggens de heerlijkheid van de Kempen voor de tweede maal geschapen heeft. Van zijn plastisch werk, uiting van een uitzonderlijke kunst en kunstvaardigheid, brengt dit album, met zijn meer dan dertig kleurplaten, een waardig compendium. We ontmoeten er zijn portretten, zijn stillevens, zijn mystieke
| |
| |
‘parabels’, zijn boerderijen, zijn processies, gans de verscheidenheid van zijn oeuvre. Want Van Giel kan toveren met enkelingen zowel als met massa's, zowel met benepen als met eindeloze ruimten. Steeds ontdekt men de hand van de meester. Al wat men in dit album ontmoet, kan alleen van hem zijn. Van Giel blijft steeds zichzelf: de Kempenaar, levend voor zijn volk, doordrijvend, eerlijk, kristelijk, en door zijn kunst er dan weer boven uitgroeiend, van het kleine naar het grote toe, van het algemene naar het metafysische. De Antwerpse drukkerij Plantijn maakte, met de medewerking van de Firma De Schutter, van dit compendium van Van Giels kunst een boek van groot formaat. Het is àf, zoals het werk van de meester van Wechelderzande steeds àf is. Voegen we er aan toe dat een ander schilder van de Kempense ziel, de romanschrijver Emiel Van Hemeldonck himself, de begeleidende teksten schreef, waarin voortdurend zijn geestelijke verwantschap met Van Giel in lyrische bladzijden tot uiting komt en die ons, in elk geval, telkens nader brengen tot het begrijpen van Van Giels bewonderenswaardige kunst.
Jos Van Rooy
| |
Boeken over kunst
Mens en kunst in de samenleving, 25,5 × 31,5 cm., 176 pag., 325 foto's, waaronder verscheidene in kleur, geb. met stofwikkel en opbergdoos, uitg. Gaade n.v., Den Haag (ten bate van Unesco) - voor België: N.V. Belgische Uitgeversmij. Kluwer, Berchem-Antw., 1970, 765,- fr.
Eén van de artikels uit de Verklaring van de Rechten van de Mens zegt dat elke mens het recht heeft om vrijelijk deel te nemen aan het culturele leven van de gemeenschap, zowel actief als passief. Dit houdt in, dat de aangeboren kunstneigingen van de mens zich moeten kunnen ontwikkelen en de kans krijgen te groeien door aanmoediging en opvoeding.
De ervaring waardoor men betrokken wordt bij de kunst kan dus het zij actief (als kunstenaar, handswerkman...) het zij passief zijn (toeschouwer, lezer, in het algemeen: als gebruiker van een kunstwerk).
Dit is dan ongeveer het thema, dat aan de basis lag van dit heerlijke boek, dat vooral kijkboek is, maar waarin tevens ook zeer waardevolle opstellen over kunst werden opgenomen. Wij citeren: Kunst en maatschappij (Herbert Read), Het ambacht als belichaming van de grote volkstraditie (K. Chattopadhyay), De architectuur en de eisen die de mens van onze tijd eraan stelt (P.L. Nervi), De bijdrage van de industriële vormgeving tot de 20e-eeuwse esthetica (B. Uribe), De kunstenaar-wetenschapsmens-uitvinder (R.B. Fuller), Literatuur beschouwd als middel tot expressie (A. Maurois), Het toneel en zijn blijvende maatschappelijke functie (W.W. Melnitz), De film in onze tijd (G. Kozintsev) en Muziek en de aard van haar bijdrage aan de mensheid (Y. Menuhin).
Dit boeiend geheel werd overvloedig geïllustreerd met 325 foto's uit 85 landen, speciaal voor Unesco gemaakt door befaamde fotografen. Er zijn prachtbeelden bij, bijzonder dan in het hoofdstuk dat handelt over architectuur.
Kortom: een boek dat de bezitter ervan verrijkt en dat heelwat dor getheoretiseer en gezeur over wat nou wel kunst kan zijn of niet volkomen in de schaduw stelt, omdat het zó uit het volle leven van de mens - waar ook ter wereld - gegrepen is.
A. Ampe: De metamorfozen van het authentieke Jan-Van-Eyck-kwatrijn op het Lam Gods, Overdruk uit het Jaarboek van het Museum voor Schone Kunsten, Antwerpen, 1969, 54 pag., geïll., gen., 75 fr. (verkrijgbaar bij de auteur, Prinsstr., 17, Antwerpen).
Op het benedenraam van de vier onderste buitenpanelen van het ‘Lam Gods’ staat een Latijns kwatrijn, dat in het verleden door verscheidene filologen bestudeerd werd. Sommige gedeelten ervan zijn nog leesbaar, andere minder goed of helemaal niet en dus kunnen de gissingen beginnen. A. Ampe, s.j. schreef er een merkwaardige ‘nieuwe filologische studie’ over, die voornamelijk de kunsthistorici zal boeien en die een belangrijke bijdrage betekent tot de Van Eyck-studie. De auteur verdient onze bewondering voor zijn niet zo eenvoudige wetenschappelijke arbeid; zijn studie getuigt van grote eruditie en taaie volharding.
Dra. B. De Prest: Jan Garemijn, kritische analyse van schilderijen, 15 × 22 cm., 80 pag., geïll., gen., uitg. in eigen beheer, onder de auspiciën van het Stadsbestuur van Brugge, 1970.
Wij hebben zelden een studie over een schilder gelezen, die zo vlot en zo soepel geschreven werd. Dra. De Prest beheerst niet alleen haar stof, maar slaagt erin zeer helder haar bevindingen neer te schrijven, wat lang niet van elke kunsthistoricus kan gezegd worden. Na een bondige biografie over Garemijn, wordt kort zijn werk gesitueerd en volgt dan de hoofdbrok: kritische analyse van een elftal schilderijen van de 18e-eeuwse Brugse schilder: 3 portretten, 2 religieuze taferelen, 2 historische taferelen, een stadsgezicht en 3 genretaferelen. Waarna dan een lijnrecht en klaar geformuleerd besluit volgt: Garemijn was zeker geen eersterangsfiguur en evenmin een baanbreker... Hij heeft recht op een eervolle plaats onder de schilders van zijn tijd. Zonder een grootmeester te zijn, is hij toch de beste van zijn middelmatige tijdgenoten.
Het werk wordt verlucht met 20 zwartwit reprodukties en is het lezen overwaard, omdat het een stuk Brugs verleden opnieuw tot leven wekt en een helder licht werpt op een kunstenaar uit die tijd.
Prof. Dr. Th. Luykx: Overzicht van de ontwikkeling der communicatiemedia, 15,5 × 24 cm., 229 pag., geïll., gen., uitg. N.V. Elsevier, Brussel, 1970, 295 fr.
In dit werk heeft Prof. Dr. Th. Luykx, hoogleraar aan de Gentse universiteit, gepoogd een overzicht te geven van de ontwikkeling van de communicatiemedia; hij heeft zich evenwel niet beperkt tot de huidige bestaande massamedia, maar geeft een beknopte schets van de nieuwsvoorziening of het informatietransport in de samenleving van onze westerse beschavingskring. Een welhaast niet te omvatten stof, ja, maar deze werd zó zorgvuldig ingedeeld en gerubriceerd, dat de lezer zonder moeite de draad kan volgen, ook al vallen sommige gedeelten zeer schematisch uit (hetgeen trouwens niet anders kon in een bestek van iets meer dan 200 pagina's). De auteur heeft zijn stof ingedeeld in vijf hoofdstukken: 1) De communicatiemiddelen vóór het ontstaan van de gedrukte krant; 2) De krant tijdens het Ancien Régime; 3) Ontstaan en opbloei van de politieke pers: 4) De industriële omwenteling in de pers en de opkomst van de massakrant; 5) De moderne communicatiemedia: pers, radio en T.V.
Het boek bevat een schat van gegevens en vergelijkende tabellen, de een al interessanter dan de andere. Een speciale vermelding ook voor de bibliografische aanduidingen: alle geciteerde werken vormen beslist een indrukwekkende bibliotheek over het onderwerp!
Als vanzelf worden wij naar het besluit van de studie gevoerd: de ongelijke verdeling van de massamedia over de wereld. De auteur waarschuwt uitdrukkelijk voor de voor de democratie gevaarlijke concentratie van de pers, die in de geïndustrialiseerde staten - vooral in West-Europa - merkbaar is.
Een uiterst lezenswaardige studie, die een grote verspreiding overwaard is.
Multatuli, Serie ‘Genie en Wereld’ 9, 16 × 25 cm., 324 pag., ca. 200 ill. zwartwit en 6 in kleur, geb. in gewatteerde luxeband, Heideland Uitgaven, Hasselt, 1970, in reeks: 375 fr., los deel: 475 fr.
150 jaar geleden, nl. op 2 maart 1820, werd Multatuli te Amsterdam
| |
| |
geboren en deze gelegenheid heeft Heideland niet laten voorbijgaan om ook de beroemde schrijver op te nemen in de gunstig befaamde reeks ‘Genie en mens’. Want ook Multatuli was een ‘genie’, die met de hem geschonken gaven en middelen, het aanschijn van de wereld zo ingrijpend heeft helpen veranderen, dat daarvan anderhalve eeuw na zijn geboorte de sporen nog duidelijk aanwijsbaar zijn.
Het boek zelf is een Noord-Zuid-produktie geworden en dit verheugt ons bijzonder. Prof. Dr. Garmt Stuiveling had de algemene leiding (is trouwens voorzitter van het Multatuli-genootschap) en schreef het eerste hoofdstuk: ‘Kroniek van een bewogen leven’. Verder werkten mee: Henri E. Ett, Hella S. Haasse, G.W. Huygens, Dr. Marcel Janssens, H.H.J. de Leeuwe, G.J. Resink, Ger Schmook, P. Spigt, Beb Vuyk en W.F. Wertheim. Dit team heeft op deskundige wijze een uitstekende en veelomvattende Multatuli-studie gerealiseerd, die bovendien - zoals alle boeken in ‘Genie en Wereld’ - zeer mooi werd uitgegeven en thuishoort in alle bibliotheken, die naam waardig.
H. van Hoecke: De eerste wereldoorlog als thema in het Vlaams verhalend proza, 16 × 24 cm., 80 pag., gen., Uitg. Centrum voor Militaire Geschiedenis, Brussel, 1969 (niet in de handel).
Deze waardevolle studie staat als énige nederlandstalige uitgave tussen vijf andere (franstalige) publicaties van het Centrum voor Militaire Geschiedenis wat meteen bewijst, dat de Vlamingen ofwel geen militaristen zijn, ofwel geen geschiedenisknobbel bezitten, ofwel ook hier schromelijk geminoriseerd worden. Dit als randnotitie.
De studie van van Hoecke lijkt ons belangrijk: zij is, bij ons weten, een eerste poging tot inventarisatie, voorstelling en kritiek van de oorlogsthematiek (betreffende W.O. I dan) in ons Vlaams proza. Is de auteur bijzonder voorzichtig in het belichten van historische toestanden (denken wij b.v. aan de Vlaamse Beweging) inzake ordening van zijn literaire stof en de verwerking ervan toont hij zich zeer handig en ter zake. De bronvermelding is uitgebreid, de lijst van de Vlaamse prozawerken over of in verband met W.O. I lijkt ons nagenoeg volledig. Nergens ontdekten wij echter de studie van Dirk Vansina ‘1914-1918 in de spiegel van de Vlaamse letterkunde’, die in het nr. 76 van ons tijdschrift verscheen. En nergens maakt hij gewag van het dan toch belangrijke ‘Oorlogsdagboek’ van Cyriel Verschaeve. Of waren de namen Vansina en Verschaeve taboe voor het Centrum, hierboven vernoemd?
In één en dezelfde maand, in Vlaanderen, de aankondiging krijgen van twee encyclopedieën, kan voorzeker wel een record geheten worden. Maar het verheugt ons, dat nu ook de Vlamingen er niet voor terugschrikken dergelijke titanenarbeid aan te vatten. Wij worden inderdaad snel volwassen!
Bij de uitgeverij Lannoo verschijnt binnen afzienbare tijd een tweedelige Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, het eerste wetenschappelijke naslagwerk dat alle mogelijke informatie en achtergrond-artikels over dit onderwerp in encyclopedische vorm brengt. De publicatie zal 1500 grote pagina's omvatten en rijk geillustreerd worden met historische documenten en actuele foto's. De jongste tijd is gebleken. dat betrouwbare informatie over de Vlaamse Beweging meer dan ooit noodzakelijk is. Natuurlijk bestaat er over het fenomeen heel wat literatuur, maar in de actualiteit van elke dag hebben de Vlaamsgezinden zowel als de buitenstaanders een handige, praktische inlichtingsbron nodig die hen vlug en degelijk alles kan geven wat zij nodig hebben om de stand van zaken beter te kennen en de historische ontwikkeling te doorzien. Daarom brengt Lannoo de eerste ‘Encyclopedie van de Vlaamse Beweging’, die werd ontworpen naar een idee van Gaston Durnez. Geschiedenis, oogmerken, figuren en symbolen van de Vlaamse strijd voor ontvoogding zullen worden voorgesteld en belicht.
Het eerste deel zal verschijnen in het voorjaar 1971, het tweede deel zal in het najaar 1971 uitkomen.
Uitgeverij en redactie willen zo zakelijk en zo objectief mogelijk informatie verstrekken aan een breed publiek zowel als aan wetenschappelijk meer geïnteresseerden. De Encyclopedie wordt een standaard-werk dat tegelijkertijd een vraagbaak en leesboek is en dat voldoet aan de strengste normen van betrouwbaarheid, algemene interesse en wetenschappelijke degelijkheid.
Vanzelfsprekend zal zij ook aandacht schenken aan de Groot-Nederlandse Beweging en gedachte en aan alle andere fenomenen waar de Vlaamse strijd mee in contact is gekomen.
De encyclopedie berust op een uitgebreid trefwoordenprogramma. Zij omvat ook een belangrijk aantal grote basisartikels die een helder spectrum zullen geven van de historische en eigentijdse problemen binnen de Vlaamse Beweging. Door een literatuuropgave zal het werk ook een hulpmiddel worden voor verdere studies en onderzoek. Foto's, kaarten, diagrammen en statistieken verhogen de praktische bruikbaarheid.
De redactie wordt waargenomen door historici en publicisten: Jozef Deleu, Gaston Durnez, Prof. Dr. Reginald de Schrijver, Drs. Ludo Simons en Drs. Johan Ducheyne, redactiesecretaris. Deze redactie wordt in haar werk bijgestaan door twee wetenschappelijke adviseurs: de historici Dr. H.J. Elias en Dr. A. Willemsen, beiden auteurs van bekende en belangrijke studies over de Vlaamse Beweging. De fotoredactie staat onder leiding van Drs. Ludo Simons, adjunct-conservator van het Archief en Museum van het Vlaams Cultuurleven. Drs. Hilda van Assche is belast met de eindredactie van de bibliografie. Talrijke deskundigen verlenen hun medewerking.
D.A.P. Reinaert Uitgaven zijn intussen al een stap verder en hielden reeds een eerste deel van de Reinaert Systematische Encyclopedie boven de doopvont. Het is gewijd aan het ‘Dierenrijk’ en uiteraard geeft het, wat uitzicht aangaat, een goed beeld van wat heel de encyclopedie zal worden: formaat 26 × 33 cm., 176 pag., gezet uit de Grotesk, gedrukt in vierkleurenoffset (persen van de N.V. Fabrieken Brepols, Turnhout) gebonden in balacron en met een prachtige stofwikkel.
Als basis van de R.S.E. heeft men de zeer gunstig bekende Bordas-Encyclopedie (Parijs) genomen, maar dan zó, dat de Nederlandse bewerking uiterst ver werd doorgedreven; men heeft niet geaarzeld daartoe de medewerking in te roepen van de beste geleerden uit ons land. Gestreefd werd vooral naar een encyclopedie, die echt van Vlaamse inspiratie is én die daarbij noch ‘goedkoop voer voor onderontwikkelden’, noch ‘voorbehouden jachtgebied voor vakidioten’ is, zoals de redactiesecretaris Albert Van Hoeck zo beeldig vertelde. Daarom blijft de lopende tekst van primordiaal belang: klaar, precies, vlot, zonder overdadig vak-jargon, hoewel zeer streng gewaakt wordt over de wetenschappelijke nauwgezetheid. Kortom, een stoutmoedig project. Het is inderdaad geen sinecure de universele kennis over mens en heelal samen te vatten in zowat 20 banden, in 10.000 illustraties en tien miljoen woorden.
Maar het pasverschenen eerste deel laat het allerbeste vermoeden: nooit voorheen hebben wij een encyclopedie gezien, die zo verrassend mooi werd uitgegeven. Bijna elke bladzijde bevat een of meer uitstekende, kleurige illustraties, die van het boek een keurig album maken; de teksten zijn inderdaad bevattelijk en interessant en ook de specialisten kunnen aan hun trekken komen, dankzij de uitgebreide systematische tabellen, die achteraan werden opgenomen en van hoge wetenschappelijke waarde zijn.
Vermelden wij, dat het jaarprogramma 1970-71 er als volgt uitziet: Het Dierenrijk (sept. '70); Filosofie en Godsdienst (dec. '70); Geschiedenis der Oudheid (maart '71); Geschiedenis van Europa (juni '71). Vanzelfsprekend worden in de toekomst ook delen voorzien over Archeologie, Literatuur, Schone Kunsten e.d.m.
Elk deel kost 600 fr. Wie intekent op een volledige jaargang van 4 delen (men kan zich jaar per jaar verbinden), bekomt niet minder
| |
| |
dan 25% korting, wat wil zeggen dat men in feite slechts 3 delen betaalt en dit kan nog per maandelijkse stortingen van 150 fr. Bereikbaar voor alle beurzen dus en de D.A.P. Reinaert Uitgaven verdienen onze gelukwens en onze erkentelijkheid omdat ze op die wijze ook de talrijke gezinnen - waar een encyclopedie voordien onbereikbaar bleef - in de mogelijkheid stellen een onmiskenbare intellectuele achterstand op te halen. De R.S.E. is een (dan toch geringe) financiële inspanning méér dan waard!
j.v.r.
Peter Poscharsky: Ende des Kirchenbaues. Uitg. Kohlhammer, Reeks ‘Lebendiges Wissen’, Stuttgart, 1969, 80 blz., geïllustreerd.
De auteur begint met vast te stellen dat, spijt de geweldige ontwikkeling van de kerkbouw na 1945, er in Duitsland nog geen kerken genoeg zijn; de nood in de derde wereld verbiedt echter ‘prestigebouw’, die overigens niet meer door de gemeenschap aanvaard of gewenst wordt, Dus: geen ‘Ende’, maar een ‘Wende’ van de kerkbouw. Hoe?
In feite is reeds veel veranderd. Door de liturgische beweging dezer eeuw ontdekten de protestanten het Avondmaal (altaar) en de doop (doopvont); de katholieken ontdekten de gemeenschap, met alle architecturale gevolgen vandien. Bovendien heeft het heersende functionalisme ook de kerkbouw beïnvloed. Voor de toekomst dienen zich vier mogelijkheden aan: kleine kerken of kathedralen, kultusgebouwen of ruimten voor wisselende gebruiksdoeleinden.
Het Skandinaafs idee van kleine kerk (max. 150 pl.) kan aan een noodwendigheid beantwoorden maar is geen absoluut ideaal. Kathedralen worden gevraagd door lieden die de zielloze grootstadarchitectuur willen doorbreken. Kultusruimten eisen gelovigen, die aan het huis van God en van de eredienst een volkomen eigen karakter toeschrijven. De ‘Mehrzweck’-ruimten bevallen voor wie de zaken ekonomisch bekijkt en voor wie er geen onderscheid is of mag zijn tussen het sakrale en het profane. Het gaat niet op een of andere formule wegens theologische gronden op te dringen of gewoon het traditionele te herhalen; evenmin komt het erop aan te allen prijze iets nieuws te zoeken. De kerkbouw moet groeien uit de gemeenschap waarvoor zij bestemd is; de bouw van de kerk moet hand in hand gaan met de bouw van de gelovige gemeenschap zelf. Het kerkgebouw moet dan ook een onderdeel zijn van het gemeenschapscentrum, dat alle andere gemeenschapsdiensten verzorgt, zodat men vanzelf van het warenhuis of het postkantoor de kerk instapt.
Poscharsky, de auteur van deze studie, welke vele bruikbare ideeën bevat, behoort tot de Evangelische kerk, maar is eveneens op de hoogte van wat in katholieke kringen gebeurt. Hij is hoofdredacteur van ‘Kirche + Kunst’.
A.S.
| |
Periodische uitgaven
BIEKORF, Westvlaams archief. Abonnement 150 fr., giro 2335.37 A. Viaene, Annuntiatenstraat, 82, Brugge.
1970, 3-4, Lente- en grasmaand: O.a. Legenden rond aartshertogin Isabella en de kleurnaam (A. Viaene) - Tijl Uilenspiegel te Roeselare (M. Debruyne brengt het eerste deel van een uitvoerige studie over de betekenis van de figuur in het Roeselaarse kultuurleven van 1859 tot 1968) - Strijksters van St.-Gillis-Brugge (M. Cafmeyer vervolgt haar optekeningen uit de volksmond) - De vrije compagnie van Tielt, 1718 (V. Arickx) - Taalaantekeningen, W (K. Debusschere).
5-6, Bloei- en zomermaand. O.a. Het volksboek ‘Wonderlyk leven van de H. Godelieve’ 1780-1840 (A. Viaene schreef een geïllustreerde studie over de voorgeschiedenis, het ontstaan en de verspreiding van dit leerboek van de Vlaamse taal) - Strijksters op St.-Gillis (verv.) - Tijl te Roeselare (verv.) - Dokter Paret van Handzame (L. van Acker bespreekt de in 1843 geboren auteur van Franse toneelwerken in 1877 en 80) - Taalaantekeningen, Z (verv.) - De mei op Brugge's Halletoren (ged. van Lieve Van Damme).
7-8, Hooi- en koornmaand: O.a. Bibliografische nota over Sanderus' Flandria Illustrata en over ‘Verheerlykt Vlaandre’, 1641-1735 (A. Viaene; belangrijke studie) - Viktor Huys als taalparticularist en zijn ‘Legenden van St.-Franciscus van Assizië’, 1861 (A. Demeulemeester over de auteur van ‘Baekeland’) - Een vrijage in de Jakobijnentijd, 1795 (J. Raes) - Inhaling van kunstschilder J.B. De Jonghe te Kortrijk, 1812.
OPEN DEUR, Tijdschrift van het Ministerie van Nederlandse Cultuur. Kortenberglaan 158, 1040 Brussel.
II/1, februari 1970: O.a. Marnix Gijsen, driejaarlijkse staatsprijs voor schijverscarrière (van Geeraerts is er gelukkig maar een kop met triviale achtergrond) - Het Internationaal Cultureel Center Antwerpen - Bibliotheekwezen (Jos Mortelmans) - Dossier over het I.I.C. en statistieken over Nederlandstalig bibliotheekwezen (de geringheid der subsidiëring van de private openbare biblioteken in vergelijking met de officiële komt niet voldoende tot uiting) - Classering van art nouveau en neo-stijlarchitectuur - Spelregels van onze vertaalpolitiek (K. Jonckheere poogt zijn beleid te verdedigen) - Minister van Mechelen over inspraak in schouwburgen en gezelschappen.
II/2: O.a. ‘Van Ensor tot Permeke’ in de Orangerie te Parijs: Verantwoording door Minister Van Mechelen, Paul Haesaerts en Willy Juwet; reacties van de Franse kritiek - Dossier: Subsidiëring van de Vlaamse teaters sedert 1960 (er wordt niet opgegeven hoeveel bezoekers er telkenjare waren, noch hoeveel toneelwerken gespeeld werden; de toelagen aan het amateurstoneel, die schandelijk laag liggen, zijn evenmin aangegeven); Koninklijk Muziekconservatorium Brussel, Bestuur Schone kunsten en letteren, Commissie Opbouwwerk en Buurtleven - Vlaamse volksopleiding (Fr. Danckaert) - Grote of kleine culturele centra (E. Goedleven) - Het plan Raoul Servais voor de animatiefilm (Fr. Danckaert). Aansluitend bij dit nummer verscheen afzonderlijk: ‘21 maanden Nederlands cultuurbeleid voor Brussel-Hoofdstad’: Een beeld van wat gerealiseerd of gepland werd, zoals Commissie van advies, Jeugdagglomeratieraad, Centrum Martelarenplein, Scholen voor muziek en beeldende kunsten, Sport, Wetenschap, Theater. De brochure bevat veel nuttige inlichtingen over realisaties die alle lof verdienen, maar de inkleding ervan en de algemene presentatie doen te zeer denken aan de kiespropagandabrochure van een over middelen beschikkend kandidaat.
DE TIJDSPIEGEL, Cultureel blad voor Limburg. Secretariaat en redactie A. Dusar, Thonissenlaan 17, Hasselt; abonnement 125 fr. (50 fr. per nummer), giro 1120.19, De Tijdspiegel, Hasselt.
XXV/1, 1970. - Het blad zet dit jaar zijn vijfentwintigste jaargang in en verdient onze hartelijkste gelukwensen! Dit jubileumjaar zal een reeks speciale nummers brengen (Limburgs Maasstreek-toerisme, Voerstreek, Research Group) waarvan deze aflevering het eerste is: ‘Beknopte beschrijving van de gerangschikte monumenten en landschappen op het grondgebied van de provincie Limburg’. Het betreft een lijvig, zakelijk opgesteld en flink geïllustreerd nummer, met een biezondere documentaire waarde. Elke jaargang bedraagt voortaan vijf afleveringen, zonder maandaanduiding.
ART D'EGLISE. St.-Andriesabdij, Brugge, viermaandelijks, 250 fr., giro 5543.80.
| |
| |
XXXVIII/150, januari 1970: Eloge de l'incognito (D. Fred. Debuyst onderzoekt de waarde van het onbekend verblijven onder mensen, in gevallen gaande van het Emmaüsverhaal tot het avontuur van de als neger in het diepe zuiden levende blanke katholiek J.H. Griffin) - Peintures récentes de Pierre Pasteels (F.D.) - Chapelle polyvalente Institut St.-Louis, Bruxelles, architectes R. Bastin-V. Kockerols (V.K.) - Aménagement de l'église de la Hulpe, architectes Bastin-Kockerols (V.K.) - Vêtements et objets du culte (R. Gantoy).
151, april: Mosaïques d'Agnès Leplae (D. Fr. Debuyst) - Sculptures de Michel Smolders (F.D.) - Eglise de Neuville-Condroz, architecte J. Cosse (église-maison; F.D.) - Cimetière du Vajont, architecte Gl. Gresleri-S. Varnier (o.m. begraafplaats der 2.000 slachtoffers van de dijkbreuk) - Eglise St. Antoine à Wildegg, architecte Justus Dahinden (tentkerk) - In memoriam Dom Sam. Stehman.
JAARBOEK Koninklijke Vlaamse Academie van Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, Brussel.
1969: Behalve de gewone rubrieken - publicaties, ledenlijsten, reglementen, verslagen van vergaderingen, prijsvragen - vinden wij een aantal In memoriam's o.m. van kunstenaars als architect Dr. G.T. Rietveld (R. Braem), architectuurtheoreticus Prof. S. Giedion (Prof. P. Felix), Kunstschilder Dr. Hendrik Wiegersma (E. Langui), telkens met foto (460 blz.).
JAARVERSLAG Provinciale Dienst voor Cultuur, Zilverstraat, Brugge 1970.
1968: Zeer volledige verslagen over een buitengewoon rijke cultuuractiviteit maken ook van deze bundel een nuttige documentatiebron. Vermelden wij de reprodukties van de kunstwerken, die in 1968 door het Provinciebestuur werden verworven. De aflevering bevat ook een overzicht van de kunstprijzen der provincie sedert 1925, met opgave van alle onderscheidingen en - vanaf 1955 - eveneens de juryleden. Men zal er kunnen nagaan hoezeer de kunstprijzen in aantal en belangrijkheid gegroeid zijn gedurende de ambtsperiode van Bestendig Afgevaardigde J. Storme, verantwoordelijke voor culturele aangelegenheden (236 blz.).
NEDERLANDSE VOLKSKUNDIGE BIBLIOGRAFIE, System. register op Tijdschriften, Reekswerken en gelegenheidsuitgaven. Centrum voor Studie en Documentatie, Antwerpen, 1970.
Deel VIII, Biekorf 1890-1960. - Lic. D. Callewaert heeft in de bij onze lezers reeds zeer bekende en gewaardeerde bibliografie o.l.v. Prof. Dr. K.C. Peeters, het tijdschrift ‘Biekorf’ behandeld. Deze uitgave komt op tijd in het 70e levensjaar van Antoon Viaene, die nu reeds meer dan veertig jaar hoofdredacteur is van wat onder zijn leiding ongetwijfeld het belangwekkendste en degelijkste Vlaams tijdschrift van volkskunde is geworden. Men heeft er goed aan gedaan ook een aantal reprodukties op te nemen van bladzijden uit het rijk verleden van ‘Biekorf’. De bibliografie beperkt zich tot de volkskundige bijdragen. De samensteller heeft zich in betrekking gesteld met levende figuren uit de ‘Biekorf’-wereld, wat hem ongetwijfeld belet heeft vergissingen te begaan, zoals deze welke soms in vorige bundels der bibliografie zijn geslopen. Uiterst belangrijke bundel! (505 blz.)
IX/Zuidnederlandse tijdschriften vóór 1850. Deze bundel is de voorlaatste van de reeks, die uit tien delen bestaat, indexen niet inbegrepen. Lic. H. Noels verzamelde gegevens over volkskundige bijdragen uit 27 tijdschriften, terwijl vier tijdschriften geen dergelijke bijdragen bevatten. Negen tijdschriften kon hij niet bemachtigen, die wij hier vermelden ten gerieve van lezers, die de samensteller zouden kunnen helpen: Brugs magazyn, Maendblad voor onderwijzers, Bundel inhoudende verschillige belangryke onderwerpen, De volksvriend, Pierlala-letterkundig hekelschrift. Bundel inhoudende alle Vlaemsche en Fransche schriften, die ter verdediging der vlaemsche tael versche tael verschenen zyn en nog verschynen zullen, Maendschrift voor Tuinbouw, De Schoolkronyk S.l. Elk der gecollationeerde tijdschriften wordt afzonderlijk besproken. Zeer belangwekkend.
SCHWARZ AUF WEISS, Informationen und Berichte der Künstler-Union-Köln. 5 Köln-Mülheim, Mülheimer Ring 4.
3/mei 1970. O.a. Krise im Sakralbau (Dr. Ulr. Conrads auf der Evangelischen Kirchenbautagung, Darmstadt 1969) - Die Gemeinde und ihr Haus (Kritische Überlegungen zum Kirchenbau heute, Georg Gebhardt) - Der Kölner Erzdiözesanbaumeister Dr. W. Schlombs - Keine Kirchen in Fertigbauweise - Hinter den Kulissen neuer Mehrzweckscheinen (E. Schröder; slechte ervaringen met polyvalente schouwburgen kunnen de ogen openen voor onkritische voorstanders van de polyvalente kerk).
4/oogst. O.a. Prinzipielle Vor-überlegungen zum Thema Sakralbau (Dr. Josef Pieper, Kirchbautagung, Münster; verdediging van de sakraliteit van het kerkgebouw en omschrijving ervan) - Wie frei sind Kunst und Künstler im kultischen Raum? Eros und Sexus in der Kirchenkunst (Dr. W. Nyssen, Kirchenbautagung, Münster) - Futurologie (Dr. Ir. Josef Hofmann, Aachen).
SIAC-MITTEILUNGEN. Sekret. für den deutsch-niederl.-skandin. Sprachgebiet, 5 Köln 80, Buchheimer Ring 4.
5/1, maart '70: O.a. over het werk van Wilhelm Geyer, In memoriam Franz Pauli, In Memoriam Dr. R. Hanstein - Kurz notiert.
5/2, oogst '70: O.a. Wird der Computer das Musikinstrument der Zukunft sein? - Der Maler Em. Wachter - Glasmaler Jochem Poensgen - Metalbildhauer Fr. J. Peters - Fotograaf Bernd Kirtz - Kurtz notiert. - Illustratie: werk van Architect Dahinden, Franz Pauli, Eg. Weinert, T. Tünnerhoff.
N.B.: Het SIAC-mededelingenblad neemt in de rubriek ‘Kurz notiert’ informatie op over de kunstactiviteit van de kunstenaarsleden van SIAC. Eveneens worden uitvoeriger artikels over kunstenaars opgenomen. Deze opnamen zijn belangrijk voor het ontwikkelen van betrekkingen met het buitenland. Voor nadere inlichtingen richte me zich tot Architect Driesen die, als vertegenwoordiger voor Vlaanderen van Siac, in de redactie van ‘Vlaanderen’ zetelt (Dorpstraat 108, As).
| |
Catalogen
CATALOGEN UITGEGEVEN DOOR DE PROV. CULTUURDIENST VAN LIMBURG, Dr. Willemsstraat, Hasselt, giro 52.69.93.
Aspecten van de hedendaagse Vlaamse fantastiek. De tentoonstelling verliep in het Hasselts Begijnhof van 10.9 tot 11.10. Inleider was W. Juwet, die teruggrijpt naar een oude Vlaamse traditie gaande van Bruegel en Bosch tot de expressionisten. Eén werk wordt gereproduceerd van elk der aanwezige schilders, beeldhouwers of objectkunstenaars: Annie Debie, Louis Ghysebrechts, Haccuria, Jan Heylen, Octaaf Landuyt, Remo Martini, Yves Rhaye, Cam. van Breedam. De kunstenaars van heden, die in Vlaanderen aan fantastiek doen, voelen zich in de geest van deze tijd verplicht dit op een sterk gesofistikeerde manier te doen. Men kan niet zeggen dat dit hen biezonder goed ligt.
Research Group Hasselt (18.10 tot 8.11). De groep werd opgericht in 1967 en bestaat uit mensen, die op een of andere manier in
| |
| |
verband staan met het Prov. St.-Lukas-Instituut. Zij hebben ideeën en handen samengelegd om zich als groep naar buiten te kunnen uiten, hoewel zij geenszins enige onderlinge overeenkomst schijnen te vertonen, behalve dan het zoekende. Het opzet mag geslaagd heten vermits, spijt de afwezigheid van een gemeenschappelijke deler, de Limburgse vijf van ‘Research’ in Vlaanderen een begrip zijn geworden en het ook in het buitenland meer en meer worden. Het was goed zich eens, na enkele jaren inspanning, samen te Hasselt te laten zien om nu eens na te gaan hoe ver men staat. Fijn geïllustreerd en verzorgde opmaak.
MODERNE DUITSE KUNST, Honderd schilderijen uit het Landesmuseum Münster. Prov. Cult. Dienst, Zilverstraat, Brugge, juli 1970: geïllustreerd.
In 1969 bracht de provincie West-Vlaanderen haar rijke collectie moderne Vlaamse kunst naar Westfalen, waarmede de provincie geregeld culturele uitwisselingen realiseert. Het was dit jaar de beurt aan Westfalen om naar Brugge te komen, met een verzameling, die wel degelijk representatief was voor het kunstgebeuren in Duitsland in de laatste zes decennia met uitzondering van de laatste stijlevolutie, die de pluridimensionaliteit medebracht. De catalogus werd vanzelfsprekend door Westfalers samengesteld, nl. Dr. Klaus Bussman en Dr. Jürgen Wissman, die zich met Duitse degelijkheid van hun werk hebben gekweten, zodat wij een onberispelijke wetenschappelijke cataloog kregen. Bij de zestig reprodukties van belangrijke werken verhogen er de dokumentaire waarde van. Het zal niemand verwonderen dat het Duitse expressionisme het meest overtuigende deel uitmaakt van de collectie.
BEELDHOUWKUNST IN WEST-VLAANDEREN 1970. Provinc. Culturele Dienst, Zilverstraat, Brugge, september 1970; geïllustreerd.
De vierjaarlijkse provinciale wedstrijden voor beeldhouwkunst, die in de naoorlogse tijd plaats grepen, hebben bij herhaling aangetoond dat deze discipline in West-Vlaanderen bloeiend is en er misschien zelfs de interessantste en meest originele vertakking van de plastische kunsten uitmaakt. Aan de reeks der vroegere prijswinnaars (Bonduel, Taeckens, Depuydt, Vandroemme, L. Canestraro) werden thans de namen van Pol Spilliaert en Paul Vanrafelghem toegevoegd, die beiden reeds zeer gunstig bekend stonden, zodat hun bekroning geenszins verwonderlijk is. De tentoonstelling in het prachtige kader van het kasteel Limburg-Stirum te Rumbeke bracht de werken der deelnemers volledig tot hun recht. De catalogus, die de provinciale culturele diensten opmaakten, is eens te meer een juweeltje.
POP ART, Nouveau réalisme/Nieuwe figuratie, Gemeentelijk Casino, Knokke, juni 1970; geïllustreerd.
De jaarlijkse tentoonstelling in het Casino te Knokke bestond dit jaar uit een pop-ensemble, waarvan de verantwoordelijkheid berust bij Emiel Langui, G. en J. Nellens en het Casinopersoneel. Lokaalinrichter was kunstschilder Gilbert Decock, terwijl men aan Cesar een openingsstunt had gevraagd; de gekke coloratie der casinocariatieden nam Felix Labisse voor zijn rekening. Op de samenstelling van de tentoonstelling moeten wij niet terugkeren. Wie de catalogus samenstelde is onduidelijk, spijt het groot aantal namen, die vooraan prijken. Hij biedt in elk geval een goede synthese van de hedendaagse pop art met een rijke keus reprodukties (wel wat duister wegens de aard van het papier, maar het was o.i. misplaatst een weelderiger papier te gebruiken, vermits de pop art zelf een protest tegen alle weelde en kunstvergoding inhoudt). Ook de samengebrachte verklaringen over en rond de pop art hebben wij ten zeerste gewaardeerd.
GOYA. Kon. Kabinet van Schilderijen - Mauritshuis, Den Haag, juli 1970; geïllustreerd.
Deze catalogus brengt ons in een totaal andere wereld, want hij sluit aan bij een tentoonstelling die, meer dan de Biënnale van Venetië, als de voornaamste kunstmanifestatie van het jaar kan doorgaan. Zoals het bezoek van de tentoonstelling een feest was, zo is ook de catalogus een tot in de kleinste details verzorgd geheel geworden. Men vindt er o.m. een zeer goede Goya-bibliografie, een keurige situering van Goya in zijn tijd door José Ant. Maravall (Madrid), een stevig gedocumenteerde en toch goed leesbare noot over elk schilderij, een prachtige reeks reprodukties, waarvan een goed deel in quadrichromie. De catalogus brengt ongetwijfeld de Goya-studie een heel eind vooruit en is een prachtig afscheidsgeschenk van de directeur van het Mauritshuis, Dr. A.B. De Vries, bij het neerleggen van zijn museale functie.
A.S.
|
|