| |
Bibliotheek
Catalogen
CATALOGEN UITGEGEVEN DOOR DE PROVINCIALE CULTUURDIENST VAN LIMBURG, Dr. Willemsstraat, Hasselt, giro 52.69.93.
Retrospectieve Prosper De Troyer. Vijfenzeventig werken, ontstaan tussen 1908 en 1960 en waardoor al de verschillende periodes van schilders ontwikkeling gelijkmatig vertegenwoordigd zijn, gaven aan deze tentoonstelling de echte betekenis van een retrospectieve (Provinciaal Begijnhof, 8/11 - 7/12). De meeste werken behoren tot de verzameling van mevr. De Troyer. Men vindt er de bevestiging in van het oordeel van Jan Boon, die in 1959 schreef dat, bij een latere herziening van het oordeel over onze hedendaagse schilderkunst, Prosper De Troyer meer en meer op de voorgrond zal treden. De cataloog brengt twintig reprodukties en evenveel bondige beoordelingen door voorname critici, gespreid over de jaren 1924 tot 1963. Men heeft het niet nodig geacht een biografische nota en een karakterisering van de mens De Troyer op te nemen, die nochtans voor het begrip van het werk zeer nuttig zijn. Lay-out: Urbain Mulkers.
Retrospectieve Jan Vaerten. Een twintigtal reprodukties, aansluitend bij de vijfentachtig geëxposeerde werken, maken van deze cataloog, die de provinciale cultuurdienst van Limburg heeft samengesteld, eens te meer een waardevol bezit, én als typografisch geheel én als kunsthistorisch document (14/12/69 - 11/1/70). De verklarende tekst vormt een eenheid, die het werk en zijn evolutie plaatst in het raam van het leven en de geestelijke groei van de schilder; de gedachte speelt inderdaad een belangrijke rol in het werk van deze schilder. De commentaar is van Bob De Nijs, J. Theuwissen en de schilder zelf.
Retrospectieve Jozef Vinck. De toekenning van de Rembrandtprijs aan ons medelid heeft zijn werk, dat niet valt te rangschikken onder de tijdsgebonden modeverschijnselen en daarom door vele critici verwaarloosd werd, op gelukkige wijze opnieuw op het voorplan gebracht. Dat was de aanleiding voor een huldetentoonstelling, niet alleen te Antwerpen, maar ook te Hasselt, waar de provinciale cultuurdienst o.l.v. Albert Dusar het leven van de kunst op de voet volgt (Begijnhof, 18/1 - 8/2). De rijk geïllustreerde cataloog zet in met een dankwoord van Jozef Vinck en bevat een bijzonder degelijke en met diep gemeende waardering geschreven voorstelling van de schilder door Dr. Walther Vanbeselaere. Het grootste deel van de tentoongestelde werken dateert van de laatste tien jaar.
Facetten van Jonge Limburgse kunst. Men vergeet het werk van de eigen kunstenaars niet in Limburg. Van 14/2 tot 8/3 verzamelde de
| |
| |
culturele dienst, in het prachtige kader van het provinciaal cultuurcentrum, werk van een dertigtal jonge Limburgers: Lowie Beets, Rob Brouwers, S. Ceyssens, Rik Coolen, Thea Cuppens, Alb. Daniëls, Ida De Roy, Ter. Dumont, M. Francis, B. Hermens, Lidy Hoewaer, J. Jacobs, Hèl. Keil, M. Kumpen, A. Mathys, J. Mommen, U. Mulkers, B. Pottharst, F. Ramman, G. Segers, P. Stockmans, G. Swartenbroeckx, T. Van den Broeck, C. Vanoverbeke, E. Van Straelen, S. Van Vinckenroye, M.-R. Wyckmans, J. Withofs, P. Wauters en L. Zeegers. Een rijke verscheidenheid met veel belofte voor de toekomst; alles behalve provinciaal.
Retrospectieve Victor Servranckx (14/3 - 12/4). Jan Hoet stelde een degelijke cataloog samen, met een zeer gedetailleerde bio- en bibliografie, een duidelijke evolutieschets, een reeks kritische beoordelingen en een rijke keus reprodukties. De lay-out is van U. Mulkers. De werken zelf zijn evenwichtig verdeeld over de periode van 1913 tot 1955. Cataloog en tentoonstelling waren ongetwijfeld de beste van het verlopen jaar te Hasselt.
Erasmus en Leuven. Catalogus van de tentoonstelling in het raam van de Ned. Universitaire Week. Uit. K.U.L., Leuven, 1969 (456 blz., geïllustreerd).
De Leuvense Universiteit was het zich verplicht n.a.v. het Erasmusjaar een plechtige huldiging van Erasmus, medestichter van het Collegium Trilingue, te organiseren. Deze huldiging nam o.m. de vorm aan van een tentoonstelling, waaraan een groots opgevatte catalogus werd gewijd. Initiatiefnemer was Prof. O. De Raeymaeker. Het eerste deel evokeert het oude Leuven uit Erasmus' tijd. Daarop volgt een voorstelling van de Universiteit, zoals hij haar heeft gekend. De kern van de tentoonstelling illustreert Erasmus en zijn betrekkingen met Leuven, waar hij tweemaal tamelijk lang heeft verbleven en o.m. de ‘Lof der zotheid’, zo niet zijn voornaamste dan toch zijn beroemdste boek, heeft afgewerkt. Figuren als Morus, Vivès, Dirk Martens e.a. worden hierbij herdacht, evenals het opkomende Lutheranisme en het Humanisme in het algemeen; ook de tussenkomsten van de Spaanse censuur tegenover Erasmus worden met documenten gestaafd.
De tentoonstelling ‘Erasmus in België’ van de Koninklijke Biblioteek vormde enigszins de kern van de Leuvense tentoonstelling, die niet over de subsidies kon beschikken om alles wat gepland was samen te brengen. De bijdragen van de K.U.L. voor Erasmusstudie - voornamelijk deze van Prof. De Vocht, een der grootste Erasmuskenners uit de geschiedenis - werden eveneens in het licht gesteld.
De catalogus is uitgegroeid tot een wetenschappelijk monument, dat onontbeerlijk zal zijn voor de latere Erasmusvorsers. Een register van persoonsnamen heeft de bruikbaarheid ervan verzekerd.
Schilderkunst in België ten tijde van Henri Leys (1815-1869). Koninklijke Museum van Schone Kunsten, 28 september - 16 november 1969, Antwerpen.
Men heeft er terecht op gewezen dat, zo het publiek aan deze tentoonstelling zeer veel aandacht heeft geschonken, dit niet het geval was wat betreft de kritiek en de pers in het algemeen. Dit houdt, zoals iedereen weet, verband met het feit dat het nog steeds doorgaat voor gemis aan goede smaak zich voor Leys en zijn tijdgenoten te interesseren. Deze jubileumtentoonstelling heeft althans uitgemaakt, voor wie niet ziende blind is, dat deze vooroordelen in vele gevallen alle grond missen.
De zeventig kunstenaars, waarvan werk in de tentoonstelling aanwezig was, geven alles samen een zeer aantrekkelijk beeld, zoals ook blijkt uit de mooie catalogus, die ligt in de traditie van wat het Museum van Antwerpen reeds herhaaldelijk onder de leiding van Dr. W. Vanbeselaere heeft gepresteerd op dit gebied. J.P. Buyck en A.A. Moerman schreven de inleidende artikels. De verzorgde nomenclatuur wordt gevolgd door een honderdtal illustraties, waarvan de meeste op groot formaat en enkele in een verzorgde vierkleurdruk. De streng-wetenschappelijk opgemaakte biografische notities over de aanwezige kunstenaars zijn vergezeld van kostbare bibliografische aanduidingen, die de documentaire waarde van de catalogus vergroten. Behalve genoemde experten heeft ook Mej. Schoonbaert hieraan medegewerkt. Het was een waagstuk vanwege Dr. Vanbeselaere en zijn medewerkers deze tentoonstelling tot stand te brengen, maar wij geloven vast dat zij het pleit gewonnen hebben.
| |
Paleis voor schone kunsten te brussel.
Gaan en keren van het beeld: Amerikaanse kunst na 1945 (22/10 - 16/11). Over deze tentoonstelling werd reeds uitgebreid gehandeld in dit blad. De cataloog bevat een uitvoerige documentatie over de voornaamste schilders van de periode 1945-65. Voor de laatste periode is de erbij aansluitende cataloog Nieuwe Amerikaanse figuratie nog uitgebreider. Dit is gewettigd doordat Amerika inderdaad sedert 1965 beslist de leiding genomen heeft van de internationale kunstbeweging. Over de intrinsieke waarde van deze kunst is reeds en zal nog veel getwist worden. Het feit kan men niet uit de weg gaan; men moet er zich dus over buigen, omdat niemand beletten kan dat, ten gevolge van de economische en politieke macht van de USA, de weg thans door New York en San Francisco wordt bepaald. Het is op zichzelf reeds verbazend dat West-Europa tot twintig jaar na de W.O. II de illusie heeft kunnen laten bestaan het intellectueel centrum van de wereld te zijn. Aan deze illusie moet thans iedereen verzaken; het is de wet van de geschiedenis, waar niet valt aan te tornen. De rest is ijle romantiek.
| |
St.-Pietersabdij te Gent.
Forumprijs voor grafiek 1969. Van de 82 deelnemers werden er 37 geselekteerd met in totaal 85 werken; van sommigen werd de gehele inzending geselekteerd, zoals Etienne Elias, Renaat Ivens en Jan Van den Abbeel. Op een na was dit ook het geval voor o.a. Martin Baeyens en André Rubens. ‘Hommage aan Jan Dibbets’, een zeefdruk van Et. Elias, kreeg de prijs. De catalogus, zoals de tentoonstelling, bracht ook een aantal buitenlandse werken van kunstenaars, die actueel zijn. Nuttiger dan de inventaris van het grafisch werk van een aantal Belgische hors concours-geplaatste kunstenaars, is ongetwijfeld de bespreking van de voornaamste grafische technieken, door A.L.J. van de Walle. Voor wat de illustraties betreft, had men zich o.i. moeten beperken tot de jonge generatie, deze der mededingende kunstenaars; dit had een beter inzicht gegeven in de respectieve hoedanigheden en tekorten; men had dan bovendien alle geselekteerden één reproduktie kunnen geven: de discriminatie, die nu gebeurd is, blijft zonder verantwoording. Het geheel is als geheel niet erg overtuigend.
| |
Rijksmuseum te Amsterdam
Rembrandttentoonstelling (13/9-9/12). Men weet welk succes deze expositie, die doorging n.a.v. de driehonderdste verjaardag van Rembrandts afsterven, heeft gekend: niet minder dan 300.000 bezoekers. Ook de cataloog kreeg een buitengewone afname, vermits meer dan 50.000 exx. van de hand gingen. Beide cijfers zijn recordcijfers, die zelfs niet door de tentoonstelling van '58 te Brussel werden geëvenaard. De cataloog biedt een reproduktie van elk der tentoongestelde werken, in vele gevallen in quadrichromie; van elk werk wordt tevens een wetenschappelijke nota opgenomen. De werken van Rembrandt uit de eigen collectie van het Rijksmuseum werden niet uit hun gewone standplaats gehaald om in de Rembrandttentoonstelling te worden opgenomen; evenmin komen zij in de cataloog voor. Het ene en het andere kan zijn reden hebben gehad, maar is tenslotte voor de bezoeker betreurenswaardig; de cataloog - overigens een lijvig boekdeel van 270 blz. - heeft er ook wel iets aan belangrijkheid door verloren. Het
| |
| |
wetenschappelijk team, dat voor deze uitzonderlijke prestatie verantwoordelijk is, heeft recht op onze erkentelijkheid.
| |
Koninklijke Bibliotheek te Brussel
Beredeneerde catalogus van de prenten naar Pieter Breughel de Oude (6/9-2/1). Ere-conservator van het Brusselse Prentenkabinet Louis Lebeer heeft terecht deze cataloog onder zijn naam laten verschijnen, zij het ook dat het personeel van de Kon. Bibl. o.m. met het vertalen en met het nazicht van bibliografie en drukproeven hulp heeft geboden. De herdenkingstentoonstelling van de prenten uit de Kon. Bibl. was voor hem een aanleiding om een reeds lang gekoesterd plan ten uitvoer te brengen, omdat de commentaren van R. van Bastelaer (1908) uiteraard verouderd zijn. Wij stellen met genoegen vast dat Lebeer zich op de chronologie van R.H. Marijnissen heeft gebaseerd. Mede dank de financiële hulp van de Kredietbank is de cataloog tot een indrukwekkend werk uitgegroeid: 218 pag., bij de honderd illustraties, meestal op de volle bladzijde. Niet alleen brengt de auteur een ikonografische beschrijving, maar hij verwerkt ook de literatuur, die over de prenten is verschenen, om aldus de diverse interpretatiemogelijkheden tot hun recht te laten komen. Zoveel mogelijk is de chronologische orde gebruikt geworden. Een aantal registers werden voor wetenschappelijke doeleinden aan de cataloog gevoegd. - De Kredietbank publiceerde ook een zeer verkorte uitgaaf van de cataloog.
| |
Kunsthalle te Keulen
Jetz, Künste in Deutschland heute (14/2-18/5). Men moet spijtig genoeg bekennen dat de typografisch flink verzorgde, degelijk afgewerkte, prachtig geïllustreerde cataloog van deze expositie er niet in geslaagd is de tot het knotsgekke reikende ludiciteit van deze tentoonstelling zelf te suggereren op een afdoende manier. De plechtig-stijve presentatie van de cataloog beantwoordt niet aan de geest (?) der exposanten. In feite zou een cataloog, bestaande bv. uit grootwarenhuisinpakpapier of uit strookjes WC-papier van diverse kwaliteiten, beter beantwoord hebben aan het opzet der deelnemers. We vinden het ook spijtig dat de nauwgezette samenstellers niet wat meer opgenomen hebben van de ruim voorradige protesten, proclamaties, declamaties en provocaties der aanwezige kunstenaars: dat had ongetwijfeld de ludiciteit van de cataloog toch een beetje vergroot. Of men had er een spijker van Uecker, of een potje smout van Beuys, of wat gekleurde sneeuw van Puyk, of wat chocolade uit Dieter Rods stoof, of enkele vlechten van de door-blaasbalg-bewogen-pruiken-en-vachten van Weseler in een speciaal carton kunnen aan toevoegen als supplement: een beetje zoals de kartonnen zonnebril of papieren das, die je krijgt bij de onlangs verschenen monografie over Baj.
| |
Periodische uitgaven
CULTUREEL JAARBOEK VOOR DE PROVINCIE OOST-VLAANDEREN, Uitgave Commissie van Culturele Aangelegenheden, Bisdomplein 3, Gent. Drukkerij Erasmus, Ledeberg-Gent.
1968 (XXII). Zoals aangekondigd, heeft de culturele dienst de achterstand in de uitgave der jaarboeken in een jaar tijd kunnen inlopen, vermits eind 1969 een derde bundel is kunnen verschijnen. De band 1968 beslaat niet minder dan 300 blz. Hij wordt ingezet met een artikel van Drs. André Buyst over de sociaal-culturele verzorging in de provincie. Deel II brengt de gebruikelijke verslagen over de culturele activiteiten van de provincie. Het derde deel bestaat uit vier artikels: De geschiedenis van de wegverbindingen Gent-Antwerpen (R. Poté en N. Kerckhaert), Bisschop Ph.E. van der Noot (R. Janssens), de almanak (R. Berckmoes), kunstschilder Maurice Dupuis (G. Chabot); daarop volgen een paar vocale werken van Vic Nees en O. van Puyvelde. De studie over M. Dupuis is rijk geïllustreerd. Wederom een degelijke uitgave, die een gunstig beeld geeft van een intense culturele activiteit.
BIEKORF, Westvlaams Archiet, Abonnement 150 fr., giro 2335.37, A. Vlaene, Annuntiatenstr. 82, Brugge.
1969, 9-10, Herfst- en zaaimaand: o.a. Fortuinmakers uit Vlaanderen in Spanje, 1650-1700 (A. Viaene) - Koutend over boerebrood en ovekot (M. Cafmeyer) - Eerste kerstverhaal van Streuvels (St. Streuvels verhaalt hoe hij in het college te Avelgem zijn eerste kerstverhaal schreef in 1886; Arno Brys bezit het Avelgemse schrift, waarin het werd opgenomen) - Taalaantekeningen, V. (K. de Busschere) - Eerste kommunie vóór W.O. I (G.P. Baert) - Moerlemaye en Cokerulle (historische namen uit 1280 te leper en te Brugge; A. Viaene) - Mengelmaren o.m. over een Izegems kapelleversje gesignaleerd door G.G. (A.V.) en over een politiek kwatrijn over Vlaanderen (1578), dat gelukkig niet op ‘Vlaanderen’ toepasselijk is:
Vlaanderen, ghy moet veranderen,
Ghy moet heeten: ‘Vlaet malcanderen’;
Want waer ic comme op eenighen dagh
D'een vlaet den anderen, daer hy can of magh.
11-12, Slacht- en wintermaand. O.a. Volksgeloof in Veurneambacht in 1720 (A. Viaene) - De religieuze overtuiging van rederijker Ed. de Dene (A. Dewitte toont aan dat de dichter een doopsgezinde was) - Dr. Eug. Van Steenkiste (belangrijk Brugs cultuurwerker, †1914; P. Soetaert) - Meisjesdeuntjes (Rosa M.-D) - Inhoudstafel 1969 (de jaargang bedraagt 400 blz.).
1970, 1-2 Nieuwjaar en schrikkelmaand. O.a. Vl. bedevaarten naar Sente Gillis in Provenchen, 14e E. (A. Viaene) - Strijksters op St.-Gillis-Brugge (M. Cafmeyer) - Werk van beeldhouwer de Wree te Tielt, 1712 (V. Arickx) - De vlucht van Gezelle naar Kortrijk, 1672 (A. Demeulemeester) - Valenschwerc, Hispano-moresk faience te Brugge en Sluis in de 15e E. (A. Viaene) - Koorddansdeuntjes (G. Pottie) - Jan v. Eyck in 1802 (E.N.).
| |
Art D'eglise, St.-Andriesabdij, Brugge (viermaandelijks tijdschrift, 300 fr., giro 5543.80).
N. 148 (juli-september 1969): Recent werk van arch. Roger Bastin (D. Fr. Debuyst over het klein sem. van Floreffe en het groot sem. van Namen, St.-Isidorus te Gènes-Hodister, O.-L.-Vr. te Sart-en-Fagne). Naar aanleiding hiervan wordt ook de glazenier Louis-Marie Londot gepresenteerd. Merkwaardige eigentijdse gebouwen.
N. 149 (oktober-december 1969): Dom Fr. Debuyst zet zijn artikelenreeks verder ‘à la recherche d'une troisième force’, waarin het vooral gaat om de ontwikkeling van de huis-kerken; in dit nummer bespreekt hij enkele aspecten van de architectuur in Denemarken, nl. werken van Arne Jacobsen, Utzon e.a.; vooral het bouwen in functie van stilte en beschouwing interesseert hem, om de aanknopingsmogelijkheden met het religieuze gebouw. Enkele kerken van Patrick Quin in de USA worden eveneens behandeld.
| |
Schwarz auf Weiss, Informationen und Berichte der Künstier-Union-Köln. 5 Köln-Mülheim, Buchheimer Ring 4.
2/ Jan. '70. Dit nummer brengt bijdragen tot de discussie over de hedendaagse kerkelijke kunst, samengebracht door onze Keulse zustervereniging. Wij vermelden artikels van Walter M. Förderer (Gottesdienst und Kirchenbau in der demokratischen Ära), Reinhard Gieselmann (Eine Kirche ist eine Kirche), Prälat Dr. J. Teusch (Uebergabe an Gott der Herrn/seelsorgl. Standp.), Prof. Dr. Fr. Dambeck (Nun auch kein Grabmal mehr/Der ‘Nordische Friedhof’), Lit. u. Kunstkommission Paderborn (Besichtungsfahrt in der Erzdiözese Paderborn), Kultusminister Fr. Holthoff (Für Freiheit und humane Würde des menslichen Lebens).
| |
De bladen voor de grafiek
Uitg. Bladen voor de Poëzie, Lier. Giro 141070, 250 fr. voor 4 nummers. Adm.: Kapucienenvest 4, Lier.
| |
| |
1969, 4, John Dix. 10 originele rechtstreeks van de blokken gedrukte houtsneden van de Leuvense, 34-jarige kunstenaar bieden ons een keur uit de dierenfiguren, die zowel in het grafisch als in het schilderkundig werk van Dix een voorname plaats innemen. Juliaan Haest brengt een korte maar degelijke analyse van dit belangwekkend oeuvre.
1970, 1, Nicky Embrechts. Deze jonge houtsnijdster uit Duffel heeft de mens centraal geplaatst. Zij wordt door de ‘Bladen voor de grafiek’ voor het eerst aan een breder publiek gepresenteerd, overeenkomstig de dienende taak, die deze uitgave ten voordele van onze jonge kunstenaars vervult. Zij beperkt zich niet tot de houtsnede, maar beoefent ook de houtgravure en de linosnijkunst, een waardevolle aanwinst voor onze Vlaamse kunst. De inleider is Leo Arras. De ingeschrevenen op de mooie Lierse reeks, die aan haar derde jaargang is, verwerven zich stilaan een kostbaar persoonlijk prentenkabinet.
A.S.
| |
Segmenten van de beeldende kunst
We waren, wegens plaatsgebrek, nog niet in de gelegenheid hier even een nieuwe uitgave van de Uitgeverij Brem uit Zonhoven voor te stellen, nl. Segmenten van de Beeldende Kunst, kunstmappen met grote reprodukties (28 × 40 cm.) van het werk van vooraanstaande beeldende kunstenaars. Deze mappen verschijnen om de 3 maanden. Totnogtoe kwamen reeds van de pers:
1. | Figuren uit het grafisch werk van Robert Vandereycken. |
2. | Uit het grafisch werk van Humberto Wouters. |
3. | Tekeningen en aquarellen van Edgard Tytgat. |
4. | Grafiek van Ray Remans. |
Inmiddels is map nr. 1 uitverkocht; dit verbaast ons helemaal niet, gezien de kwaliteit van het gebodene en de oplage, die met opzet zeer laag wordt gehouden. Nr. 2 is nog verkrijgbaar aan 230 fr., nr. 3 kost 650 fr. en nr. 4 4.500 fr.
Nr. 3 verscheen op 300 exemplaren, bevat biografische gegevens en een foto van de kunstenaar, een inleiding door Luc Clerinx, 20 reprodukties van een verrassende kwaliteit en elke map werd door Mw. Tytgat genummerd en voorzien van de originele stempel van het atelier Tytgat.
Nr. 4 tenslotte kwam op 200 ex. van de pers, houdt 10 reprodukties in, gedeeltelijk in kleur (én een originele ets naar keuze van de inschrijver; max. oplage van elke ets: 80 ex.), foto's van de artist, flarden recensies en randnotities van Luc Clerinx en Jos Vandeloo. Een uitgave die er mag zijn en die alle bibliofielen en liefhebbers van beeldende kunst zal verrukken.
j.v.r.
| |
Nieuw
Pasverschenen boeken van leden
Maria Rosseels: Wacht niet op de morgen, Uitgeverij De Clauwaert, Leuven, 1969.
Meer dan ooit komt men bij het lezen van ‘Wacht niet op de morgen’ onder de indruk van Maria Rosseels' benijdenswaardig talent, dat aan dit nieuwe werk een fascinerende spankracht en een ongemene levensechtheid verleent. Zoals in het verleden wel meer gebeurde, situeert de schrijfster ook nu weer een aantal eigentijdse problemen in een historisch kader.
In het twaalfde eeuwse Jerusalem brengt Gilles de Malle, een Vlaming die voorbestemd was om kloosterling te worden, het tot vriend en vertrouwensman van de melaatse koning Boudewijn IV. Geconfronteerd met de hem verontrustende ‘kristelijke sfeer’, die in Jerusalem heerst, zal Gilles heel spoedig beseffen, dat de in dogmata en overleveringen besloten zekerheden buiten de kloostermuren hun vanzelfsprekendheid verliezen.
Aanvankelijk neemt hij in hoge mate aanstoot aan de andersdenkenden, met wie Boudewijn zich omringt. Zijn verwaande betweterigheid brengt de jonge Vlaming voortdurend in conflict met de moslim Jussuf en de joodse arts Mattai, Weldra wordt het sterke geloofsbastion van Gilles bestormd door twijfels, die hij niet meer kwijtraakt.
Maria Rosseels grijpt deze disputen dankbaar aan, om een aantal religieuze problemen vanuit diverse gezichtshoeken te belichten, en om nadrukkelijk te pleiten voor een rustige verdraagzaamheid, daar elke overtuiging voor haar toch maar een deel van de totale waarheid bevat. Veel later pas wordt het ook voor Gilles duidelijk, dat Mattai en Jussuf weliswaar niet zijn kristelijke overtuiging deelden, maar dat ze de leproze koning vriendschap en trouw schonken, die hij tevergeefs bij de meesten van zijn kristelijke vazallen had gezocht.
En zo leert Gilles niet langer op de morgen te wachten. De nacht kan immers zo lang duren... Hij, die sinds zijn vertrek naar Jerusalem steeds de identiteit van zijn vader zocht te achterhalen, heeft in feite al die tijd de ware Vader willen vinden. Zo verlangde hij in en van Mattai, de Jesus te leren kennen, die op dezelfde plaats, maar ruim duizend jaar vroeger, geleefd had en er gestorven was. Gilles de Malle weet nu dat hij het leven niet louter als een brug naar een ander leven kan en mag beschouwen. Voor hem moet er een herwaardering tot stand komen, maar die is slechts mogelijk door liefdevolle taakvervulling. Mattai die, na de dood van Boudewijn, arts werd in een leprozerij in Damaskus, wijst hem de weg. Op zijn beurt wijdt Gilles al zijn krachten aan een inrichting voor melaatsen te Ain Sha-ir.
Maria Rosseels is er in ‘Wacht niet op de morgen’ in geslaagd, een bijzonder moeilijke thematiek tot een heerlijke, historische roman te verwerken. Het is de zoveelste blijk van haar rasecht kunstenaarschap. De Prijs van de Scriptores Catholica 1969, die haar voor dit boek werd toegekend, is méér dan verdiend.
| |
Gilbert Goos: Goeiemorgen liefste, Uitgeverij Aksent, Antwerpen.
De normen die aangewend werden als maatstaf om een gedicht te waarderen, ondergingen vooral de laatste jaren schokkende veranderingen. Onmiskenbaar bestaat er thans een nadrukkelijk aanleunen bij het woord-an-sich als poëtisch verschijnsel.
Niet vaak echter heeft iemand zo sterk gespeculeerd op de autonome betekenis van het woord, als Gilbert Goos in zijn pas verschenen bundel ‘Goeiemorgen, liefste’. Toch krijgt het woord ook bij hem pas volle betekenis wanneer het associatief met andere op zichzelf staande woorden geconfronteerd wordt.
Elk woord is een toetssteen, die een facet van de hedendaagse wereld resonneert.
Ook de waarde van elk gedicht afzonderlijk wordt bij Goos gerelativeerd en ontleent haar betekenis aan het geheel.
Ongetwijfeld heeft de dichter getracht te reageren tegen een poëzie, die zich enkel uitput in een louter zoeken naar geladenheid en effectjagerij.
| |
Walter Roland: De knik in de kern, Standaard Uitgeverij (Literatuur Vandaag), 1969.
Met ‘De knik in de kern’ heeft Walter Roland een sterk gestructureerd verhaal geschapen, waarin droom en werkelijkheid mekaar afwisselen. Een ragfijne draad van een aantal steeds weerkerende motieven verbindt de zes hoofdstukken van de roman met elkaar. Als uitgangspunt neemt W. Roland een willekeurig weekend in het leven van een jonge vrouw. De korte tijd (een tweetal dagen) gedurende dewelke we Sabine volgen, vergt van de auteur een uiterste en haarfijne detailering, opdat het boek echt waardevol zou zijn en... blijven.
De ontleding van de psyche van Sabine gebeurt hoofdzakelijk in
| |
| |
droomvoorstellingen en in hallucinante waanbeelden, die de hoofdpersoon na het gebruik van verdovende middelen krijgt.
Droombeelden komen zelden of nooit geordend voor. Wanneer een schrijver nu dromen als hoofdzakelijk structuurelement wil gebruiken, staat hij voor een bijzonder moeilijke opdracht. Walter Roland heeft het zich beslist niet gemakkelijk gemaakt. Ofwel moest hij oppervlakkig blijven, en de lezer aldus een voor de hand liggende conclusie opdringen, ofwel diende hij de integrale weergave van een droom na te streven (wat bijzonder gevaarlijk en moeilijk is) waarbij hij de lezer geeft waarop hij recht heeft: de mogelijkheid tot eigen interpretatie.
Zoals Sabine lopen er in elke stad honderden mannen en vrouwen rond, getekend door een meer of minder belangrijk feit uit het verleden. Mensen met ‘een knik in de kern’, mensen waarop het voorbije zijn onuitwisbare sporen heeft nagelaten. Voor Sabine is die ‘knik in de kern’ een abortus; de herinneringen daaraan doorspoken haar leven.
Walter Roland heeft in zijn roman een beeld willen geven van de vereenzaming van de mens, getekend door zichzelf. Of dat beeld echt en reëel is, dienen de lezers voor zichzelf uit te maken.
| |
Ludovic Leysen: De Duivelskuil, 368 pag., Uitg. De Kempische Boekhandel, Retie, 195 fr.
Wanneer we heimatliteratuur willen kenmerken als streekgebonden kunst, rekenen we daar onmiddellijk ‘De Duivelskuil’ bij, de nieuwe roman van Ludovic Leysen. Dat we later omwille van de algemeen menselijke problematiek onze optiek zullen verruimen, doet inderdaad geen afbreuk aan het echt Kempische element in deze ongemeen boeiende roman.
De auteur heeft zich historisch uitvoerig gedocumenteerd. Het resultaat is een fraaie weergave van het Spaanse Vlaanderen uit de 16de eeuw, waar in weerwil van een bloeiende handel en rijkdom, onrust en ontevredenheid heersten, die onder meer een levendige belichaming vonden in de beeldenstorm van 1566.
Dit alles dient tot achtergrond voor een aantal erg verscheidene personages, die door Leysen vlot getekend worden. Zo bijvoorbeeld boswachter Coolbonders, die ons doet denken aan de onvergetelijke figuur van Heathcliff uit Emily Bronté's ‘Wuthering heights’. Is het verwonderlijk dat legende en bijgeloof, zo vaak oorzaak van emotionele excessen, ‘De duivelskuil’ zo scherp typeren? Als spontaan bestanddeel van de primitieve Vlaamse mens, lijken ze ons hier volkomen op hun plaats. Zij verlenen het ganse gebeuren een spookachtige grimmigheid en omhullen het met een mysterieus waas.
De problematiek van ‘De duivelskuil’ overstijgt, zoals hoger reeds aangegeven, de kleine dorpsproblemen van de streekroman. Dat ongebreidelde passies en driften het levenspatroon van de mensen uitstippelen, is van altijd en overal.
‘De duivelskuil’ wordt dooraderd door liefde en haat, al dan niet wortelend in taai bijgeloof. Ze vormen de gesel, waarvan het noodlot zich ongenadig bedient. Ludovic Leysen gaf het noodlot in dit boek een typisch Spaans tintje; het is zijn goed recht.
Luc Daems
| |
Frans Verachtert: Schaduw, Uitgeverij De Kempische Boekhandel, Retie.
Dit is geen poëtische pose, doch de zielsbelijdenis van een dichter, die meer dan wie ook onder de betovering kwam van de vrouw. Ze belichaamt voor hem de schoonheid, doch meer nog: de betovering, de verleiding, het geluk. Helaas, er ligt een droesem op de bodem van die vreugdekelk: kwelling en wroeging. De schoonheid van de vrouw kan voor hem wel eens een afstraling van God zelf zijn, doch dan wordt haar lichaam weer een doem, waardoor hij van de hoogste extase in de diepste morele ellende vervalt. Deze dichter van een liefde, die verlokkelijk doch onmogelijk is en die wel moet eindigen in pijn en teleurstelling, zelfs in wanhoop en vertwijfeling, doch die nooit tot haat wordt, wendt nog de traditionele middelen aan. Hij schiep een sonnettenkrans, zoals vele liefdedichters hem in de loop der tijden voordeden. En hij beheerst deze vorm op merkwaardige wijze. Eigenlijk doet het deugd nog eens gedegen vormen onder ogen te krijgen. De ‘geladenheid’ zit hier vooral in de oprechtheid van dit werk, dat toch ook de zelftucht niet schuwt, en in de diepe menselijkheid, die uit alle verzen spreekt. Eenieder van ons moet daar iets van zichzelf in herkennen... Ontroerend, als na een schuldbelijdenis, eindigt de dichter zijn bundel ‘Schaduw’ dan nog met overwegingen bij de veertien staties van de kruisweg. Zelfs al is hier elk vers niet tot poëzie geworden, ieder van ons heeft een of andere reden om deze kruisweg mee te bidden.
| |
Bert Peleman: De Noordzee van Knokke tot de Panne.
In een reeks platenboeken, uitgegeven door Buschmann te Antwerpen onder de auspiciën van V.Z.W. Mercatoria, verscheen een derde deel onder redactie van Bert Peleman. Het is een respektabel stuk geworden van 180 blz., met een schat van ongeveer 100 foto's, die rechtstreeks of ten minste van dichtbij betrekking hebben met het wezen zelf van onze Noordzee of van de mensen die ervan leven. Neen, het is geen pure propaganda, zelfs kan men het werk niet tot het louter documentaire rekenen, als men weet dat die zeegezichten stuk voor stuk produkten zijn van de kunstfotografie, wit-zwart, met effectvolle belichting, zodat men kan zeggen dat ze léven, en er van elk een poëtisch fluïdum uitgaat, dat ons boeit en treft. Peleman zou nu geen dichter zijn, zo hij niet, naast het merendeel van die zeegezichten, als ‘illustratie’ een of ander gedicht had neergeschreven, hetzij van hemzelf, hetzij van een of ander Vlaams of Belgisch-Frans poëet. We vergeten daarbij niet, dat de bindteksten in vier talen worden weergegeven, een bewijs dat dit mooie boek voor bibliofielen toch ook voor propagandadoeleinden is bestemd.
Jos van Rooy
De Yang Poëzie Reeks ploegt dapper voort. De jongste maanden verschenen niet minder dan zes bundeltjes, telkens gevat in een heerlijke omslag, die ze werkelijk aantrekkelijk (van uitzicht!) maakt. Over de inhoud kunnen wij niet steeds enthousiast zijn. Maar wié bepaalt de norm(en) waaraan de dichtkunst vandaag de dag moet voldoen? Of bestaan er geen normen meer? Jan Vanriet schreef: ‘Met gehavend gemoed’. Het bundeltje bevat teksten uit twee vorige bundels, plus natuurlijk een aantal nieuwe, en mag, volgens de verklaring van de dichter, beschouwd worden als een streep onder de rekening. Geeft hij het dus op? Het is me niet helemaal duidelijk; sommige teksten in aanmerking genomen, is het wellicht wel best.
Marcel van Maele publiceerde ‘De hamster van Hampstead’. M.i. de sterkste bundel uit de zes nieuwverschijningen. Hij bevat 3 cycll gedichten: ‘Ontmanteling’, ‘Flash-back’ en ‘London N.W. 2’. Loont beslist de moeite.
Van Patricia Lasoen is er ‘Een verwarde kalender’ met soms verrassende haikoe's.
Rob Goswin, die bijzonder actief is op het gebied van de poëzie, geeft in deze serie ‘Ik teken ritueel 1’ uit, met doorgaans zeer genietbare gedichten. Hij heeft de bundel zelf geïllustreerd met tekeningen, die het bijzonder goed doen.
Nr. 9 uit de reeks is ‘Seismograaf’ van Renée Curias-Pasture, die zichzelf grotere beperkingen moet opleggen. Niet alles wat gebald gezegd wordt is poëzie.
Daniël Van Ryssel tenslotte publiceert ‘God voor gevorderden’. Hij is de pop-man van de Yang-bent. Wat een ‘serieus’ dichter weggooit, raapt hij op en plaatst het, niet eens afgestoft, in zijn gedichten. Soms kijk je er van op. Maar ik heb de indruk, dat het je maar oppervlakkig raakt. Of was dat nou precies de bedoeling?
| |
| |
| |
Poëzie bij Colibrant
Bij de Colibrant-uitgaven, die dit jaar 20 jaar bestaan, verschenen zopas 7 nieuwe verzenbundels: ‘Ofelia speelt met de maan’ (door Marleen Decree-Roex, met omslagtekening van de auteur), ‘Aards gebonden’ (Lode de Visscher, met 4 gravures van Et. le Compte), ‘Te sterven zonder dees...’ (Fern. Handtpoorter, met 12 onuitgegeven lino's van wijlen Jan Gezel), ‘Intermezzo’ (J. Marijnen, met twee kleurenreprodukties naar schilderijen van A. van Coolen), ‘Fazen’ (Marcel Obiak) en ‘Tussenruimten’ (Annie Reniers). Van de jongste gedichten van Jo Verbrugghen werd een luxe-editie gepubliceerd, op groot formaat, ‘Mazzel en Broeche’, met 8 koperetsen van André Goezu. Onder de publicaties in voorbereiding wordt nieuwe poëzie aangekondigd van Bert Decorte, R. Devos, E. van Ruysbeeck, Chr. D'Haen, Albe, H. van Snick, Clem. Schouwenaerts, Daan Boens, L. Rens, R. van Daele e.a. In april 1970 verschijnt bij Colibrant ‘Cahier van Deurle III’, over het tekenwerk van Albert van Dijck, met begeleidende tekst van Johan Fleerackers en Jos Hendrickx.
Een vermelding waard is het jaarboek 1969 van de Oudleerlingenbond St.-Lodewijkcollege Brugge: Haec Olim. (152 pag.) Naast algemene artikels, die specifiek het collegeleven betreffen, werden ook bijdragen opgenomen, die op kunsthistorisch plan boeiend zijn, zoals ‘De literaire bronnen van E. De Dene’ (door A. Dewitte), ‘Konstantin Stanislawsky’ (door F. Etienne), ‘Antoon Mostaert’ (door J.L. Van Hecken), ‘Lof van Brugge’ (door A. Viaene) e.d.m.
j.v.r.
| |
Boeken over kunst
Constant: Opstand van de homo ludens. Uitg. P. Brandt/J.J. Romen & Zonen, Maaseik, 1969, 148 blz.
Dit bundeltje bevat een reeks opstellen en toespraken van Constant Nieuwenhuys, geschreven van 1964 tot 1967: ‘Opkomst en ondergang van de avant-garde’, ‘Het lied van de arbeid’, ‘Over het reizen’, ‘Traffic in towns’, ‘Over normen in de cultuur’, ‘De dialectiek van het experiment’. De stelling welke de auteur verdedigt, is op dit ogenblik vrij algemeen bekend: verzet tegen de consumptiemaatschappij en tegen de manipulatie van de kunst, verdediging van het ludieke waarmede de toekomstige kunst zich vereenzelvigen zal. De auteur is in zijn betoog eer ludisch dan logisch, maar dat belet het werkje niet zeer lezenswaard te zijn. Een aantal problemen waaraan ‘Vlaanderen’ 108 en 111 gewijd werden, komen hier voortdurend aan bod. Ter documentatie graag aanbevolen.
Robert Croquez: Ensor en son temps. Uitg. Erel, Oostende, 1970, 127 blz., geïllustr.
Dit werkje werd door een vriend en bewonderaar van de meester geschreven, de Frans-Vlaamse advokaat Robert Croquez, die jaarlijks zijn verlof te Oostende doorbracht. Men zoeke hier dus geen wetenschappelijk of kunstkritisch commentaar op Ensors werk. Integendeel veel treffende getuigenissen en uit vriendschap en bewondering gegroeid intuïtief aanvoelen en smaken. Het geheel is natuurlijk door een aantal reprodukties uit Ensors rijke oeuvre gestoffeerd, maar het zijn vooral de foto's en dokumenten, die men in het boek vindt, welke onze belangstelling hebben gehad.
A.S.
Toulouse-Lautrec, 16 × 24 cm., 272 pag., Heideland-Orbis Uitgaven, 1969, geb. in luxeband, geïll. met honderden kleur- en zwartw. reprod., 475 fr. (375 fr. in reeksverband).
Dit is nr. 8 van de inmiddels zeer geprezen serie ‘Genie en Wereld’. De beroemde schilder Toulouse-Lautrec en zijn werk worden hier vanuit zeer verschillende standpunten benaderd - een leven, dat zó rijk is, dat het wel steeds stof zal opleveren voor nog meer studies. In het 8ste deel van ‘Genie en Wereld’ werd de stof verdeeld over tien medewerkers: Henri Perruchot handelt over ‘Een leven vol vuur’, Gérard Bauër heeft het over ‘Het geheim van zijn hart’, Pierre Mac-Orlan neemt ons mee ‘Van de Moulin Rouge tot Buffalo’, Claude Roger-Marx schrijft ‘Lautrec, ziener van de werkelijkheid’, Jean-Gabriel Domergue heeft het over ‘Lautrec en de vrouwen’, Paul Colin over ‘De schepper van de moderne affiche’, Jean Adhémar behandelt ‘Lautrec en zijn tijd’, Maurice Rheims schrijft veel interessants over ‘De koers van de Lautrecs’, terwijl M.G. Dortu ‘Echte en valse Lautrecs’ onder de loep neemt. Edouard Julien besluit met een synthese ‘Lautrec en wij’.
Een chronologie van het leven van de schilder, een index van afgebeelde of geciteerde werken en van persoonsnamen besluiten dit merkwaardige boek.
Claude Magelhaes: Evolutie van de kreatieve totografie 1820-1880, 12,5 × 20 cm., 148 pag., geïll., Uitg. Manteau, Brussel, 1968, gen., 140 fr.
Dit boek is een bijzonder interessante en zeer intellectueel opgestelde geschiedenis van de fotografie tot het jaar 1880. Vermits de titelpagina ‘deel l’ vermeldt, mag verwacht worden, dat er een vervolg op komt. En dat hopen we vast, hoewel wij enigszins vrezen dat de hoeveelheid stof vanaf de 20ste eeuw welhaast onoverzienbaar zal zijn. Toch zou het uiterst interessant zijn, indien Magelhaes dit werk zou voortzetten, desnoods in zoveel delen als nodig mocht blijken: zijn studie over de creatieve fotografie kon op die wijze een standaardwerk worden, dat onmisbaar zou zijn voor al degenen, die zich met fotografie bezighouden. Maar blijven wij vooralsnog bij dit deel 1, dat twee grote delen inhoudt, nl. ‘Een nieuwe techniek’ en ‘Nieuwe kunstenaars’. Beide delen worden op hun beurt onderverdeeld in vijf hoofdstukken: deel 1 omvat het levenswerk van Niépce, de daguerreotypie, de populariteit van de daguerreotypie, de universele toepassing ervan en de fotogenische tekeningen van William Henry Fox Talbot; deel 2 is zo mogelijk nog interessanter: de eerste kunstenaars in de fotografie, grote portretfotografen in het collodiumtijdperk, fotografen van landschappen, zee- en stadsgezichten, genre- en oorlogstaferelen tijdens het voornoemde tijdperk, goedkopere procédés en bijzondere formaten in de 19de eeuw en tenslotte de kunstfotografie in het collodiumtijdperk.
Een aantal sprekende foto's en tekeningen werden in dit boek opgenomen. Onder alle opzichten aan te bevelen!
Emiel Langui: Frits van den Berghe, 26 × 34 cm., 332 pag., 128 kleur- en 78 zwartwit ill., Uitg. Mercatorfonds, Antwerpen, 1968, gebonden in vollinnen band met goudopdruk, geplast. stofwikkel, opbergdoos.
We zijn in ons land gelukkig een paar uitgeverijen rijk, die zich gespecialiseerd hebben in het op de markt brengen van boeken over kunst, die op zichzelf kunstwerken zijn van drukkersvakmanschap. Zo ook deze ‘Frits van den Berghe’, een boek om te lezen, te bekijken, te bewonderen, een miniatuurmuseum van den Berghe, waarin je kunt wandelen en genieten wanneer en zoveel het je ook maar lust.
Het zet in met een voorwoord van Jean Cassou, ere-hoofdconservator van het Musée National d'Art Moderne te Parijs, waarin deze - met reden - de enorme verbeeldingskracht, gepaard aan groot talent, bij Frits van den Berghe benadrukt. De eigenlijke auteur van het boek, Emiel Langui, behandelt vervolgens, in een reeks korte hoofdstukken, het leven en het werk van de schilder. Wij noteren de titels: De mens; Jeugd, tijd en milieu; Aan de academie; De eerste Latemse Periode; Het Amerikaans avontuur; Eerste Hollandse periode; Het Brussels intermezzo; Tweede Hollandse periode; Verblijf te Oostende; Tweede Latemse periode; Samenwerking met Sélection en Le Centaure; Opgang naar het surrealisme; De won- | |
| |
derjaren; De verzamelaar; De crisisjaren 1931-32; De tekenaar, illustrator en karikaturist; De laatste jaren; Het narcisme bij van den Berghe; Het einde; Discipelen en volgelingen; Opstanding en zege; Tot besluit. Hieruit moge blijken, dat in het boek een zeer uitgebreid en gefundeerd beeld van de kunstenaar en de mens van den Berghe geschetst wordt. Volgen dan 78 reprodukties van tekeningen (en tekenen kón de kunstenaar!), een flink geïllustreerde biografie, een catalogus van de schilderijen, gouaches en aquarellen (niet minder dan 430 nummers), een lijst van de werken na 1966 aan het licht gekomen en een uitgebreide bibliografie.
Dit indrukwekkend boek bevat dus globaal een 200 reprodukties van werken van van den Berghe. De kleurillustraties zijn subliem: je raakt er eenvoudig niet op moe gekeken en vraagt je af hoe het mogelijk is, dat iemand zó door kleuren en vormen kan bezeten zijn. Uit de volgorde waarin de reprodukties bijeengebracht zijn, kun je dan meteen ook de evolutie volgen, die van den Berghe doorliep en die hierboven, in de opsomming van de diverse hoofdstukken, duidelijk wordt.
Bij een dergelijke prestatie past een oververdiende lofbetuiging aan de ploeg mensen, die het boek realiseerden: uitgever, auteur, clicheur, lay-outman, invormer, drukker, binder. Dit is werk waarmee wij ons meteen op internationaal niveau plaatsen en dat ons sterkt in onze overtuiging: geef ons de middelen en wij dóen het, want de mensen hébben we.
j.v.r.
|
|