72
Yvonne Waegemans
driemaal twintig lentes.
Ze mag gerust zijn: we vinden haar een blijvend jonge verschijning, deze sprookjesdichteres, deze sprookjesprinses. De realiteit van het leven heeft haar droom nog niet kunnen aantasten. Vol verlangen herbegint zij nog steeds aan het leven, dat telkens voor haar openplooit in de herschepping van ‘het’ sprookje, één van wezen, doch duizendvoudig in vernieuwde openbaringen. Ze schrijft voor de jeugd, doch ze schrijft ‘van’ zichzelf. ‘Bosmoedertje’, ‘De wondere parel’, ‘Windewiekje en Flieflodderke’, ‘Piroen Harlekijntje’, ‘De Fluwelen Melodie’, ‘Ten, het Bloemenvadertje’, enz. Ja, een toverachtige sprookjestuin, die zij aan Vlaanderens jeugd cadeau heeft gedaan, door haar verhalen en haar toneel. Bij de lijst van al haar uitgaven zou men kunnen spreken van een rijkgevulde loopbaan. Ziedaar een gemeenplaats, die zij prompt doodverft, door te beweren dat zij inderdaad nog moet beginnen. Ze gelooft niet dat ze eigenlijk al iets heeft gepresteerd, zomin als ze kan geloven, ja, dat van die zestig jaar... Ze twijfelt er precies aan of ze wel echt gelééfd heeft. Alles schijnt haar onwezenlijk, als een vaag voorspel tot het échte. Humoristisch noemt ze zichzelf ‘een expert in het beginnen’. Dat waarin ze wel gelooft is (neem me niet kwalijk dat ik het verraad, Yvonne) haar horoskoop. Ze gelooft in de mysterieuze invloeden van de sterrenbeelden.
Zij is een ‘ram’. En rammen zijn geestdriftige beginners, zegt ze, doch geen volhouders. Ze springen dadelijk en heftig weer op het nieuwe af, hoopvol en vertrouwend. Dan moeten alle artisten wel rammen zijn, want scheppen is toch steeds herbeginnen en hopen op het welslagen. Het steeds herbeginnen van Yvonne leverde ons inmiddels toch een indrukwekkend oeuvre op, een reeks verhalen en toneelwerken, die in Vlaanderen duizenden lezers of opvoeringen hebben gekend. Voor de Vlaamse jeugd, en ook voor de vaders en moeders, is zij een begrip geworden, zoals men er zich geen tweede kan indenken.
Ze is van een ontroerende spontaneïteit. Ze durft, als vrouw, zelf bekennen dat ze zichzelf niet kent. Ze is een mysterie voor zichzelf. Als vrouw is ze veranderlijk, en toch weer vreselijk trouw, aan wie ze eenmaal haar hart geschonken heeft. Laten we hier wel voornamelijk aan de kinderen denken. Maar ze is geen sloor. Ze klampt zich met overtuiging aan haar persoonlijke vrijheid vast. Het is vanop een zekere afstand dat ze wil goeddoen en gelukkig maken.
Ze noemt de loop van haar leven een ‘spel’. Maar dan speelt ze het wel met talent en vol goede wil en liefde. Ze blijft met haar gevoelig hart bij de eenvoudigen en bij de onbedorvenen. En dan schijnt haar literaire arbeid en succes nog geen hoofdzaak (o, ondoorgrondelijk hart van een vrouw!) ‘Weet ge, schrijft ze aan haar vrienden, wat me het meest gelukkig maakt?... Niet dat ik de meest gespeelde ben, maar dat ge van me houdt. Weet dat de bank van mijn hart met grote intrest terugbetaalt’. Moge dit vurige hart nog lang kloppen voor haar vrienden en voor de jeugd.
Jos Van Rooy