62
Herman Van Fraechem
65
Hij is priester en leraar. Een stille werker, zoals het een priester past. Hij kent geen pretentie. Hij vraagt aan een student nooit meer dan wat hijzelf kan. Wat een gezond principe... Hij is flamingant. Reeds vroeg was hij studentenleider te Mechelen, toen er nog Vlaamse Studentenbonden bestonden. En toen hij te Leuven klassieke filologie mocht gaan studeren - een tijd toen de eerste Vlaamse leergangen nog in barensweeën verkeerden - vroeg hij aan een zekere monseigneur om zijn studies in het Nederlands te mogen doen. Dat was toen nog een dolle flamingantische streek. ‘Neen’, antwoordde men, ‘er
zijn er al te veel voor de Vlaamse sectie’. Hoeveel waren er dan wel ingeschreven?... Op dat ogenblik nog niemand. Zulke dingen waren natuurlijk alleen koren op de molen van onze flamingant. Inmiddels pakte hij ook nog maar de Germaanse filologie aan. Hoe heeft hij toen moeten schipperen om aan iedere cursus en aan iedere professor het zijne te geven! Daarbij bleef hij te Mechelen en te Leuven steeds zulk een combattief Vlaams element, dat hij bij het gerecht op een steekkaart als ‘flamingant outré’ vermeld stond en dat hij na het verlaten van het seminarie, helaas, zijn studies te Leuven moest opgeven.
Jawel, die zogenoemde romantische tijd van het flamingantisme vroeg pijnlijke offers en vernederingen! Ouderen onder ons zullen zich b.v. nog herinneren hoe een bedevaart van katholieke Vlaamse studenten bij de Paus te Rome aan de deur werd gezet, en dat de H. Vader sprak: ‘Leer eerst aan uw bisschoppen gehoorzamen en kom dan terug’. Het was een vreselijke slag voor deze jonge idealisten, waarbij ook Herman behoorde. Doch in die tijd mocht men nog niet ‘contesteren’.
Voor het ogenblik is hij leraar aan en directeur van het Ursula-Instituut te Lier. En als men hem vraagt waarmee hij zich bezig houdt, dan spreekt hij niet eerst en vooral over zijn leraarschap, doch antwoordt ‘dat hij zich vooral met de poëzie onledig houdt. Hij is zelf poëet, doch zijn gedichten blijven meestal in de lade liggen. Sporadisch vindt men er soms een in een of ander tijdschrift. Doch hij zoekt vooral naar jong poëtisch talent, en het destijds ontdekken van Bert Decorte - het eerste wonderkind sedert van Ostayen, volgens M. Gijsen - is ‘zijn’ werk. Te Antwerpen, na Hoogstraten, werd hij daarna de bezieler van de Uitgeverij Van Maerlant, die o.a. na de oorlog het tijdschrift ‘Golfslag’ lanceerde, waarbij de ‘Golfslagkring’ literaire avonden belegde, toen het nog volstond Vlaams schrijver te zijn, om voor staatsgevaarlijk gedoodverfd te worden. Later heeft Herman de uitgave hernomen van de vóór de oorlog door René Verbeeck opgerichte ‘Bladen voor de Poëzie’. Hier komt om de maand, in een fijn gepresenteerde bundel, een debutant aan de beurt. Ten slotte geeft hij sedert twee jaar ‘De Bladen voor de Grafiek’ uit, waar in vier afleveringen per jaar, telkens een Vlaams kunstenaar aan bod komt. Ad multos annos voor zulk een flamingant!
Jos Van Rooy