61
Paul Vanderschaeghe
prijs West-Vlaanderen voor novelle en kort verhaal
De dichter Paul Vanderschaeghe (1930) heeft, als zoveel anderen, naar het medium van het proza gegrepen, naar hij zelf beweert: omdat poëzie een zaak is van enkelen tot enkelen, ook omdat er met de bundels een koehandel wordt gedreven. Hij is een man die in de poëzie, thans ook in het proza, zijn eigen weg gaat, die flink op de hoogte is van ‘traditioneel’ en ‘modernistisch’ proza, maar zich toch niet door een of andere ‘stroom’ laat vangen. Aandacht brengt
hij wel op voor, met zijn woorden, ‘de naaicursussen in het hedendaags proza’, maar hij weet dat een cursus uiteindelijk voor beginnelingen is bedoeld.
Poëzie en proza bestaan bij hem verweven. Men kan geen proza van hem lezen zonder dat men weet heeft van de gedichten. Misschien is het zo, dat de gedichten de kernen van een evolutie hebben vastgelegd terwijl het proza op die kernen kan bloeien. Wie zijn verzen en proza las, moet opmerken dat er een gestadige ontwikkeling gaande is. Naar de inhoud is het althans een langzaam zich vrij maken van verleden, een onderzoek naar de mogelijkheden menselijk vrij te zijn. Dit laat zich dan gelden in de vormgeving van zijn gedichten, die apart staan in onze letteren en ook van zijn proza, waarvan slechts weinig critici tot op heden het aparte hebben ingezien. Terwijl men denkt hem om de oren te slaan met het zogezegde verwijt ‘er is te veel poëzie in je proza’, ziet hij dit juist als een bevestiging van datgene, wat hij werkelijk is en ook van het feit dat hij inderdaad geen anderen napraat maar zichzelf blijft. Kunst is voor hem het scheppen van een werkelijkheid in deze zin, dat de werkelijkheid door middel van de ver-