56
Luc van Brabant
60
Op 10 oktober 1909 noteren we de geboortedatum van Luc van Brabant in de bevolkingsregisters van Lokeren. Sinds 1935 woont de dichter aan de zeekant van de Westhoek te Koksijde. Luc van Brabant behoort niet tot de luidruchtige literatoren. Wel vinden we hem bij de gestadige werkers en kennen hem als dichter van een frisse waaier gedichtenbundels en als vertaler en essayist met degelijk werk.
‘Op de hielen van mijn leven’ (1934) is de eerste gedichtenbundel, waarin de jonge dichter zoekt hoe hij vorm en inhoud kon vernieuwen. M. Rutten noemde dit een ‘prozaïseren van de poëzie’. ‘Verzen van tussen de dagen’ (1935) gaan recht op de lezer af. De dichter spreekt raak en zacht de dingen uit. Zoals vele kunstenaars tekent Luc ook een zelfportret. In ‘Brieven zonder zegel’ (1936), zegt Vic. Uyttebroeck, krijgen we een ‘meedogenloos zelfportret’ van de dichter. Dit werk komt snijdend en scherp. Het verheft zich meteen boven
de twee voorgaande bundels. Zelfspot en zelfironie zijn schering en inslag. En ook hier weer kenschetst M. Rutten het als ‘een vers dat haast geen vers meer is, doch evenmin proza, maar dat toch vers blijft en zelfs muziek’. In 1937 sticht Luc van Brabant, samen met M. Coole en J. Daisne het tijdschrift ‘klaverendrie’.
De liefde en de vrouw bezingt hij in ‘Zeven ellen liefde’ (1940). Weerom verrukkingen, trillingen van hart en geest, maar ook de desillusies en ontgoochelingen, die tot nuchterheid stemmen. Het leven is rijp. ‘Het Boek Analene’ (1941) vertelt over het jong meisje. Een fijn en psychologisch werk. Over ‘Klein Viaticum’ (1945) zegt Marcel Coole dat de auteur ‘het wonder verwezenlijkt een lichte snaar diep te doen zingen’.
Onmiddellijk na de oorlog (1946) vangt hij zijn merkwaardige studie aan over Louïze Labé, de zestiende-eeuwse dichteres. Hij wordt bekroond met de Koopalprijs voor zijn uitstekende vertaling ‘De vijfentwintig sonnetten van Louïze Labé’, als de beste vertaling in het Nederlands in 1960-1961.
Hierop volgen zijn verzorgde essays over het leven van Louïze Labé. Deze studie bevat drie delen, en getuigt van een jarenlang filologisch en historisch onderzoek. Met deze werken ontpopt Luc van Brabant zich tot een belangrijk essayist.
‘Het Hart van Buskruit’ (1952) is een verzamelbundel gedichten waarin tevens onuitgegeven poëzie - ‘Alles is niets’ - voorkomt. In 1961 geeft hij ‘Verzen bij moeders dood’ uit. Verder werden nog gedichten vertaald in het Frans, het Spaans en het Duits. Binnenkort publiceert hij een essay over Villon en de gedichtenbundel ‘Nog eenmaal lente’ ligt persklaar. Wanneer we ‘Het Hart van Buskruit’ openslaan, lezen we in het ‘Gebed van de Dichter’:
‘Aarde! ik wil u lang omarmen
U dragen als mijn rijpe bruid...’.
Het weze hem nog lange jaren gegund!
Fernand Florizoone