55
Gaston Theunynck
70
Toen ik, in het begin van achtenveertig, de bijna-vijftiger Gaston Theunynck leerde kennen (op zijn bikhof, te Esen-Diksmuide), stond hij als kunstenaar nog nergens. Zijn twaalfde kind (het elfde in leven) heb ik weten geboren worden; het is nu gehuwd - en voor de gezegende ouders (uiteindelijk gezegend!) zou de verdiende rust aangebroken zijn, indien de mens-en-schilder al rusten kon!
Onverschrokken (overwegen en handelen steeds bijeen) ging hij het leven in, álle leven. Het kwam op hem toe als een openbaring; hij verwerkte het tot een boodschap: zijn creatief-profetisch temperament bracht hem waar hij nu staat... Alles begon met een verbannen jeugd in Frankrijk, tijdens de eerste wereldoorlog en tot 1920; het werd daarna een gelukkig huwelijk, landbouw en een groeiend gezin, met het toenemend besef van zijn vaderplicht. Maar de tweede wereldoorlog zette de sluis open: de oorlogsburgemeester die zijn dorpsgenoten peilde en de verantwoordelijkheid droeg; - de miskende en vervolgde, die met een diepgaand godsvertrouwen de onvermijdelijke bitterheid te beheersen wist; - de zoekende en reeds-scheppende, die eerst zijn boodschap wilde uitschrijven en daarna pas (op raad van een wijze en trouwe vriend) tot het tekenen kwam; - de hunkerende naar vriendschap en saamhorigheid, onder wiens getrouwen, van het begin en van later, Adelson Vermeulen en Medard Verleye (beiden overleden) niet onvermeld mogen blijven... Toen leerde ik hem kennen. Ik ontmoette de boer, voor wie alle leven (dieren, planten, mensen) een verlokkend mysterie was, de godsdienstige zoeker, die Berdjajew las en die pijn gevoelde bij het statisch en besloten katholieke clericalisme, de tekenaar die ook aan boetseren dacht (die overigens zijn handen wist te gebruiken), met een opmerkelijke zin voor plastische symboliek en lijnencompositie, de ongedurige-geweldige, door het creëren overspoeld als een lage vlakte bij dijkbreuk!... Het wonder kon beginnen; neen! het was begonnen.
Met een ongemeen-avontuurlijke creativiteit en werkkracht, met een nog meer verbazend godsvertrouwen en gebedsgeest daaronder, is Theunynck de landschapschilder geworden die we nu kennen. We kennen zijn panoramische landschappen, zee en land, sneeuw en oogst, zijn hemels met fantastische wolken- en zonnekleuren, zijn veelvuldig uitgebouwde composities met harmonie en diepte en eindeloosheid.
We kennen de ongemene kracht van zijn kleuren en licht, zijn aan-de-grens-staan tussen waarneming en droom, dicht bij het nonfiguratieve. We kennen zijn grotere en kleinere taferelen, maar ook de kleinere verruimen de kaders van elk schilderij, en door alles heen stroomt en zweeft en leeft één licht, iets als de glorie van de verrezen Christus. Theunynck ziet en droomt en schildert een allerruimste aarde, nog dramatisch en soms gedrochtelijk, doch reeds getekend met Gods overwinning... En dat is, van die twintig jaar, de wonderbare uitkomst geworden. Of is het nog de uitkomst niet?
Toen Theunynck begon, had hij veel