52
Stijn Streuvels
ter gedachtenis
Sedert de stichting van het C.V.K.V. is Streuvels eredeken van onze vereniging geweest en het eerste nummer van ons tijdschrift ‘West-Vlaanderen’ was aan hem gewijd. Tot op het einde van zijn leven heeft hij belangstellend gevolgd wat er door het verbond gedaan en in zijn blad gepubliceerd werd. Met een ritme waarvan wij hoopten dat het niet voor 3 oktober 1971 zou afgebroken worden, werd hij om de vijf jaar met onverstoorbare standvastigheid gevierd en hoewel dat meestendeels in zijn afwezigheid moest gebeuren, is het hem niettemin een vreugde geweest dat zijn volk hem niet vergeten wilde en niet vergeten kon. Het heeft hem, die in zijn testament gevraagd had dat het zonder praal zou gebeuren, een uitvaart bezorgd die enig is. Eens te meer heeft dit bewezen dat onze mensen weten wat zij doen, waar zij getuigen van hun vriendschap en waardering. Dan kiezen zij voor de grootheid die zonder berekening wààr is en echt, tegen de opgeblazenheid uit berekening van de nulliteiten.
Wat is het dat zij in Streuvels bewonderd hebben? Degenen die hem uit de verte kenden als een mythische figuur: zijn onafhankelijkheid van optreden en geest. Als er iemand was in ons land die als geen ander de populariteit heeft geschuwd, wel hij dan die verdween als men hem in de openbaarheid zocht te bewieroken. Als er iemand was die mocht spreken, vrij en onverveerd, zoals het gebeurde toen hij met Herman Teirlinck tegen de zoveelste aanslag op de rechten van zijn volk waarschuwde, was hij het die niets te winnen of te verliezen had, omdat hij nooit als een smekeling naar de ogen van een voorbijgaande macht had opgekeken. Niet in 1963 en ook niet in 1907, toen hij in het ‘Vlaanderen’ uit die tijd onbewimpeld protesteerde tegen kardinaal en bisschoppen, die verklaarden dat er in België niet aan een Nederlandse universiteit gedacht kon worden. Zijn uitspraak had des te meer waarde, omdat hij, bevriend met de koning, niet van onvaderlandse gevoelens verdacht kon worden en als praktiserend katholiek uitkwam voor een godsdienstige overtuiging die hij eenvoudig en trouw heeft beleden, tot in de laatste geschreven zelfbekentenis die hij voor zijn doodsprentje had bestemd.
Nog inniger is de bewondering geweest van de lezers voor zijn werk, van degenen die een schifting hadden gemaakt en datgene overgehouden dat hen het sterkst had aangesproken en meteen door zijn onvervangbare persoonlijkheid het oorspronkelijkste en schoonste was dat nu tot zijn nalatenschap behoort. Het begon in 1899 met ‘Lente’ en werd voltooid in 1960 met ‘Kroniek van de Familie Gezelle’. Daartussen liggen enige romans en verhalen, zoals ‘In 't Water’ en ‘Langs de Wegen’, als ‘De Vlaschaard’ en ‘Het Leven en de Dood in den Ast’, hoogtepunten die in onze prozaliteratuur misschien geëvenaard maar niet overtroffen werden. De waarde van dat werk berust op zijn waarachtigheid en eenheid. Inhoud en stijl vertonen een gave harmonie, kunst en schepper zijn één, schrijver en volk hebben zich in elkander herkend, zoals een man in zijn spiegelbeeld.
De knapste sociografische studie over het volksleven tussen Leie en Schelde, zoals het tussen 1850 en 1940 verliep, zal het moeilijk kunnen halen tegen de uitbeelding die Streuvels ervan getoond heeft. Die tijd is voorgoed voorbij, de taal die er toen gesproken werd sterft uit. Maar dat enige ogenblik ligt vastgelegd in Streuvels' kunst, zo bekeken en afgeluisterd, als het zou gedaan worden door een toeschouwer die zich volledig vereenzelvigd heeft met de mensen die hij waarneemt. Een toeschouwer die eigenlijk het volk zelf is geworden. Van Horieneke tot Lieveke Glabeke, van Jan Vindeveughel tot Deken Broeke en Blomme, zijn het gezichten uit en van ons volk die wij zien en ze gelijken allemaal op Streuvels, zoals hij op hen geleek.
André Demedts