eerstingeschrevenen van de pas tot dagschool uitgebreide Sint-Lucas te Gent. Hij behaalde er in 1910 de grote prijs Meubelkunst en in 1911 de eerste prijs Beeldhouwkunst. Boezemvriend van Broeder Alfred, had hij zijn leven lang connectie met de Broeders van de Christelijke Scholen. Van 1932 tot '52 was hij lesgever in meubelkunst aan het Saint-Luc te Doornik en op het einde van zijn leven luistervinkte hij nog in het St.-Jozefsinstituut van dezelfde Broeders, dat paalt aan zijn Empirewoning op het Plein, naar audio-visuele lessen in vreemde talen. Gehuwd met Marguerite Croquison, vestigde hij zich in 1912 te Kortrijk. Tijdens de oorlog 14-18 verbleef hij in Engeland en in Frankrijk. Hij werd gemobiliseerd als ontwerper in een Constructie-atelier te Vitry-sur-Seine. In 1919 terug te Kortrijk, nam hij de antiekhandel Croquison over en vestigde zich op het Plein. In 1928 werd hij lid van het Bestuurscomité van de Kortrijkse Academie en van 1946 tot 1955 was hij er de directeur van. Een directeur voor wie het grote doelwit was de leerlingen technisch te onderleggen en een verfijnder smaak mee te geven. Dit kon hij omdat hij, door veel lectuur en door letterlijke behandeling, een kenner was uit de hand, die kon spreken ‘à vue’.
De heer of dame met een kwestieus voorwerp in de hand was slechts gerust wanneer antiquair Pauwels zegde dat het een echt stuk was en niet behoorde tot een ‘stillekens-aan’-stijl. Ingevolge zijn onderlegdheid was hij ook een gewaardeerd lid van de provinciale Commissie voor Schone Kunsten en van het Provinciale comité van Kunstambachten en Kunstnijverheid in West-Vlaanderen. Daar ondervond men dat de scherp, dus gevoelig ziende man diep teleurgesteld kon zijn om zoveel blindheid bij de mensen. Met een Gents sarcasme siffleerde hij op het pseudoschone van lantarens en wagenwielen, die de geestelijke armoede van de materiële rijkdom langs de wegen etaleren. Wanneer zijn oog beledigd was, kon hij niet zwijgen. Eén verkeerde letter op een uithangbord bracht hem uit zijn humeur. De letter koesterde hij als zinsnedig ornament. Op het stuk van het letterrafinement was hij een Anglofiel. Pierre Pauwels was niet alleen een erkend antiquair, hij was ook een kunstkenner met een nimmer aflatende curiositeit voor oude én voor jonge kunst. Toegegeven dat hij moderne kunst met een wantrouwig oog bekeek - oude kunst bekeek hij ook wantrouwig - maar zijn nieuwsgierigheid leidde hem niet alleen naar antiekbeurzen, maar ook naar de retrospectieve van Picasso. De gestrenge heer Pauwels, die zelf getuigde dat nooit iets goed genoeg was, bezat, voor wie hem kende, niet alleen een gevoelig oog, maar meteen een gevoelig hart. Hij was een trouwhartig man die niet vergat zieken te bezoeken. Uit zijn kleine vinnige gestalte straalde een wekroep om moed te scheppen. Levend op basis van het verleden, had hij open oog voor het nieuwe en zijn doodsbeeldeke tekent hem tenvoeten uit: