5
Alfons Blomme
80
Onlangs exposeerde de Roeselaarse kunstschilder Alfons Blomme (Romeprijs 1920) in Galerij Brittanique te Ieper. In diezelfde periode werd er een avondfeest georganiseerd: ook daar was Alfons Blomme bij. ‘Ik leef als een kerel van 25’, typeert hij zichzelf. ‘Ik dans graag, ik zet graag de begonia's buiten, want ik schilder veel doeken, die geïnspireerd zijn op vieringen en feesten. Zoiets kan men toch niet, wanneer men het zelf niet beleeft!’
Dat Alfons Blomme ‘er graag bij is’ vindt wellicht zijn oorsprong in het feit dat hij zijn jeugd doorbracht in een rasecht stamcafé. Niet aan de toog, maar als kind van den huize. Alfons Blomme werd geboren op 2 februari 1889 in café ‘Ma Campagne’, aan de Jan Mahieustraat te Roeselare. Zijn vader was aannemer
van schilderwerken en in hun herberg traden regelmatig de ‘Leopoldisten’ op, een groep muzikanten, die een veelgevraagd volksorkest vormde.
Levensgenieter, schilder, muzikant: zo is Alfons Blomme. Ildefons Segers, de toenmalige stadsbeiaardier, maakte er een vaardig pianist van. In de stedelijke Academie voor Schone Kunsten leerde hij mes en penseel hanteren, op verrassend kundige wijze. Zes jaar naeen werd Alfons er primus, zodat hij bij het verlaten van de academie zijn studies met het uitmuntendheidsdiploma kon beëindigen, wat in Roeselare de jongste 26 jaar niet meer gebeurd was.
Blomme trok naar Brussel om zich daar te vervolmaken. Hij liet zijn ouders in de waan dat het hem aan niets ontbrak, tenzij aan goed brood. Zodat hij na ieder wekelijks bezoek aan zijn thuis, optrok met drie broden onder de arm. In werkelijkheid zag hij te Brussel ‘veel zwarte sneeuw’: hij leefde er op een groezelig zolderkamertje, speelde piano in een danszaal en in een cinemazaal (er waren nog geen gesproken films en Alfons Blomme moest in het donker de nodige sfeer improviseren op het klavier) en at wanneer er iets te eten viel.
Toen hij twintig was en zijn kunstscholing voorbij, trok Alfons Blomme met een vijftal andere Vlamingen de grens over en vestigde zich te Nuenen (Eindhoven). De uitwijkelingen kregen er het oud atelier van Vincent van Gogh in huur en organiseerden er talrijke avondjes, waarop een select gezelschap werd uitgenodigd. Guido Gezelle en andere grote dichters werden er voorgedragen, levendige besprekingen gehouden. Gesteund door de eerlijke kritiek van en op elkaar, penseelden de jonge Vlaamse schilders er massa's doeken, maar hun financiële mogelijkheden waren zo beknopt, dat zij dikwijls het ene schilderij moesten wegvegen om een ander te kunnen maken. Hun pretentie reikte trouwens niet verder. Alfons Blomme kwam er in contact met de industrieel Begeman, die de straatarme schilder onder de arm nam en portretten liet maken van zijn kinderen. Er volgden meerdere opdrachten tot de groep uiteindelijk de moed vond mee te dingen naar de Romeprijs 1920.
Alfons Blomme zelf waagde het niet. Maar zijn oud-professor Alidor Bouckaert uit Roeselare schreef hem toch in, zodat hij varen moest.
Meteen volgde de doorbraak van Blomme. In de vier opgelegde selektieproeven toonde hij zich telkens veruit de beste, mocht tenslotte met de ‘Gulden Eeuw’ zijn talenten voor de grote prijs bundelen en... won de 20.000 goudfranken.
Sindsdien hebben de geschilderde doeken en panelen van Blomme de wereld veroverd. Nu heeft hij ateliers te Roeselare, Staden, in Duitsland en Hollywood. Hij exposeert jaarlijks tweemaal te Brussel, elke zomer in De Haan, stelde meermaals zijn doeken tentoon in Amerika en Parijs.
Hij is tachtig. Maar, zoals hijzelf het zegt: ‘Dag en nacht schilder ik nog, anders leef ik niet...’. Walter De Taeye