[nummer 109]
Aal + editoriaal + ed
‘Sexus is streven naar lust, eros is de wil tot het scheppen van waarden,’ schreef de filosoof Weininger, maar wij hebben de indruk dat hij een vergeten man is.
Wij stellen inderdaad vast, dat in onze tijd de begrippen ‘eros’ en ‘sexus’ zodanig verwarrend door elkaar werden gehaald, dat de sexus lekker domineert en uitgegroeid is tot een plaag, waarvan wij niet zo vlug zullen genezen. De oorzaken hiervan achterhalen, zou ons in dit bestek te ver voeren, maar dit kan alvast gezegd: dat gehaaide vakmensen het seksuele schip letterlijk door alle watertjes en poelen sturen, met een meesterschap, dat voorwaar een beter doel waard zou zijn. In een harmonieuze samengang van pseudo-volwassenheid, pseudo-menselijke vrijheid, pseudo-liefde en pseudobreeddenkendheid, wordt de sexus op het schild geheven, zó hoog, dat iedereen het wel moét zien, en daarbij omgeven door gewiekste lakeien als literatuur, film, fotografie, toneel en plastische kunst. Maar in de duisternis, ver in de uithoeken van het verblindend tafereel, zit de krachtbron verborgen, die heel het bedrijf op gang brengt en in stand houdt: de vulgaire uitbuiting, die uitsluitend maar financiële winst op het oog heeft, maar die daarbij geen scrupules kent en verdomd goed weet waar de grensgebieden van sexus en eros elkaar raken. Want een grensgebiedenspel is het vooreerst, daarna de wereldberoemde afbraak van heilige huisjes, het doorbreken van taboe-muren, het opengooien van vensters, deuren en ramen. Maar tegelijk is de uitbuiting ook een uitstekend mijnwerker: zij gooit met de éne hand een vermolmd raam open en met de andere ondergraaft ze de bodem, waar je op staat. Terwijl je van put in put trapt, tovert ze om je heen schitterende affiches, verblindt ze je oog met vakkundig gemaakte films, fluistert ze je mooie volzinnen in het oor en rekent er intussen op, dat je je puberteit nog niet honderd procent doorgroeid bent.
Met de niet onaanzienlijke financiële winst wordt gewoekerd en bereidt men de krachttoer voor, waarbij het vulgaire verheven wordt tot kunstwerk en waarbij de knoeier en de smeerlap de status verkrijgen van hoogstaand, gelauwerd, en vereerd artiest.
In dit geraffineerd spel - waarbij, vergeten wij het niet, steeds maar nieuwe en nieuwere en nieuwste behoeften worden gecreëerd - wordt de eros op een volmaakte wijze gedood: dé volmaakte moord. Men zou kunnen vooropstellen, dat alles zich vanzelf zal oplossen, op grond van de wet, dat elke actie een re-actie uitlokt en dat op die wijze tot een evenwicht gekomen wordt. Dit is echter een negatieve houding. Positief is, dat wij een aanvang nemen met gezond te leven, wars van een taboemoraal - die de uitdrukking was van ons ingeboren en ingekweekt jansenisme - maar nóg afkeriger van alles wat ons ontluistert. Wat dan meteen inhoudt, dat wij niet alleen ‘nee’ zeggen aan deze ontluistering, maar dat wij eindelijk eens ‘ja’ zeggen aan allen, die in het verweer gaan tegen alles wat het hart en het gezicht van de mens schendt, en die momenteel een schijnbaar hopeloos gevecht leveren. Het wordt hoogtijd dat wij beletten, dat zij in een museum voor folklore terechtkomen. Oók op het specifieke terrein van de kunst.