Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 18
(1969)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 376]
| |
Het ziektebeeldWij zijn aan de depressie toe, die een nieuw geloof is geworden. Als wij onder de paraplu van de atoombom moeten leven, dan hebben wij allesbehalve een kunstnihilisme van doen om ons recht te houden. Ons handschrift is een spiegel van ons karakter, dat is genoegzaam bekend. Dit te ontcijferen is het werk van ingewijden. Hoe staat het nu met het handschrift van de kunstenaar: zijn werk? Zijn werk is eveneens het analyse-instrument waarmee zijn gehele aanleg en gevoelsleven wordt blootgelegd. Het spreekt vanzelf dat ook dit ontcijferen aan vakmensen voorbehouden is. Het komt er namelijk op aan het samenspel te doorgronden van motief, vorm, kleur en tracé. Wat sommige kunstenaars aan goedgelovige kunsthistoriekers vertellen, mist elke overtuigingskracht wanneer de psychoanalist er zich mee gaat bemoeien. Zo ziet hij b.v. in de gruwelijk verwrongen gezichten of lichaamsdelen duidelijk de uiting van accidentele haat, of minder- of meerderwaardigheidscomplexen.
In onze tijd bestaan vele tendenzen, zowel in de plastische kunsten als in alle takken van de literatuur, die alleen bij schizofrenen thuishoren. Wij moeten duidelijk verschil beginnen te maken tussen modernistische technieken en het werk van geestesgestoorden. Wanneer iemand steeds één enkele mondspier laat werken zegt men: hij heeft een tic. Wanneer een zogezegde kunstenaar alléén maar cirkels tekent dan vinden wij dat geniaal of op zijn minst diepzinnig. In feite is dit werk alleen toegankelijk voor hemzelf, zijn lotgenoten of zijn dokter. Wij hebben standaardwerken vol van deze werken, zij zouden een catalogus kunnen vormen van alle ziektegevallen, die zich in de kunst voordoen. De grootste psychiatrische klinieken beschikken nu over schilderateliers, die even noodzakelijk geworden zijn als operatiezalen. Sommige zieken zijn toevallig beroepsschilders, bij wie men het vaste metier kan herkennen en bij wie de techniek verandert naarmate hun toestand verergert. De anderen zijn soms analfabeten die nooit hebben geschilderd en in wier werk de kunstcritici ontegensprekelijk de hand zien van een Chirico, Max Ernst, Chagall of Salvador Dali. Er bestaat in vele gevallen verband met werken van kinderen. Uit dit kan men de nodige gevolgtrekkingen maken.
Ziehier wat Norhaus over de gedegenereerde kunstenaar zegt: Zijn zelfzucht: hij sluit zich van de maatschappij af en kent alleen zichzelf. Overdreven gemoedsemoties: bij een gewoon vers of een lijn proza of een nietszeggend beeld, geraakt hij over zijn toeren. Zijn opwinding voelt hij als superieur aan en denkt dat dit hem van de anderen onderscheidt. Een kritikus, die ervoor beducht is om als niet-begrijpend door te gaan, zal zich licht de moeite getroosten om zich in de gemoedstoestand van deze gedegenereerde te verplaatsen om zo klakkeloos na te kakelen wat de maker daarin beweert te zien. Zijn ziekelijk pessimisme: hij wijst alles af en doet aan zelfaftakeling. Gebrek aan zin voor recht en zeden: door filosofisch klinkende woordkramerij wil hij bewijzen dat goed of slecht alleen maar toevallige nuances zijn. Zijn mysticisme: ieder woord dat hij verneemt schijnt iets te verbergen; in gewone bewegingen ziet hij veelzeggende gebaren; elk ding werpt een schaduw op het hiernamaals en vandaaruit komen wortels naar hem toe. Ieder beeld dat in zijn geest opduikt wijst hem de weg naar andere schaduwbeelden en noopt hem voorstellingen met elkaar te verbinden waartussen anderen geen enkel verband kunnen ontdekken. Zijn zucht naar primitiviteit: tegenover het kinderlijke stelt hij het kindse.
Ziehier enkele tot nadenken stemmende aspecten van ‘de schilderkunst’ bij geesteszieken: De schizofrenen hebben steeds dezelfde evolutie. In het begin van hun ziekte, waarin hun persoonlijkheid zich ontbindt, beelden zij rampen en monsters uit en naarmate de ziekte verergert overheersen stereotiepe lijnen en koude kleuren. Winkler zegt daarover: de schizofrene stijl beweegt zich tussen twee tegenstellingen: het fijnste, discreetste stijlgevoel aan de ene zijde, de smerigste nonchalance, de brutaalste oneerlijkheid, het cynische vertrappelen en afbreken van alle vorm en wellevendheidsgevoel aan de andere zijde. De bewuste vernieling van de kausale samenhang voert met sprongen naar een verbreken van de gehele bouw. In de schizofrenie heeft dit een pathologische verwoesting tengevolge. Zij besmeren inpakpapier of sigarettenblaadjes met hun vingeren, | |
[pagina 377]
| |
of schrijven op muren met stenen of krijt. Hun werk is zo typisch dat de ene zieke gewoon de krabbels van de andere kan lezen. De paranoïkers schilderen erop los om hun delirium te rechtvaardigen. Velen van hen maken plantekeningen van machines, industriële tekeningen of geometrische composities. De maniakken daarentegen maken gedurende hun opwinding gecompliceerde krabbels in felle kleuren. De melancholieker schildert in sombere tonen scènes van zelfvernietiging, galgen enz.
De schilderkunst brengt voor deze mensen een voorlopige verbetering in hun toestand, soms zelfs een genezing omdat zij zich zodoende kunnen bevrijden van hun agressiviteit, hun erotisme. Schilderen komt voor sommige mensen neer op het afreageren van instincten. Zo kan ook een kunstenaar zijn opkomende gruwelijke neigingen botvieren zonder ernstige sociale gevolgen voor hem. In plaats van misdadiger wordt hij schilder. De neurose is afgewenteld en daarmee is een nieuw facet van de kunst geschapen. Waarom reppen onze kunstinterprèten niet over de pathologische oorsprong van vele van onze vooraanstaande kunstwerken? Wel, om reden dat zij, op zijn zachtst uitgedrukt, er niet toe bekwaam zijn, er de morele moed niet toe hebben of er gewoon teveel in geïnteresseerd zijn. Waarom moet tenslotte het hele mensdom tegenwoordig zijn bij het exhibitionisme van sommige zieken? Gek zijn is misschien wel een gemakkelijk excuus. De Zwitserse dokter Hugo Solms had er een vermoeden van dat de vlucht in het abstracte in de meeste gevallen dan optreedt, wanneer iemand de moeilijkheden van het leven niet meer aankan. Om dit te bewijzen spoot hij kleine hoeveelheden chemischebestanddelen, die de eigenschap hebben hallucinaties te verwekken, in bij een normale kunstenaar. Het werk van deze laatste ging over van concreet naar abstract, en naarmate de chemicaliën uit zijn organisme verdwenen, kwam hij terug naar zijn gewone werkmethode. Dr. Bonzalakis beweert, en dat op grond van een twaalf jaar beslaande studie, dat op vier abstracte schilders er drie aan zware zenuwziekten, overspanning of verhoogde bloeddruk lijden. Hopen wij tenslotte maar dat iemand uit het jaar 2500, die iets over het jaar 1969 wil te weten komen, geen catalogus van een triënnale in handen krijgt! Hebben wij onze latere generaties niets anders te bieden dan het werk van gekken, abnormalen, robots en geilaards? Hebben wij dan geen echte humor meer, geen goedheid, heldhaftigheid, levensmoed, levenslust? Waarom krijsende hoeren, bezopen slachters, gebrekkige grijsaards, rottende ingewandboorlingen? Wat doen wij, normaal denkenden, daartegen? Wij laten de zondvloed van rotzooi en bedrog over ons heengaan en rekenen erop dat het publiek het wel zal merken. Waarom tenslotte dit protest? Uit het besef dat het kwart voor twaalf is voor de bonafide kunstenaar, dat het tijd wordt dat hij, uit eigen kracht desnoods, uit deze duivelskring zou breken en uit zijn isolement met opgeheven hoofd terug onder de hoopvolle schare zou treden. Albert Setola | |
Is kunst van geesteszieken kunst?Konrad Fiedler heeft overwogen, hoezeer de mens erop aangewezen is, dat de zichtbare wereld op enigerlei wijze in zijn bewustzijn gestalte krijgt. Ditbewustzijn kan niet verbonden blijven aan de wereld der gedachten, maar manifesteert zich vanzelfsprekend in wat wij de buitenwereld plegen te noemen. Pas op die wijze wordt het begrip ex-pressie zinvol en wordt duidelijk, dat de mens in een symbolische wereld leeft en niet in een natuurlijke. Dit inzicht wordt klemmender en waardevoller naarmate men zich méér in de grenszones van het menselijk bestaan begeeft. De noodzaak tot vormgeving van de zichtbare wereld in het menselijk bewustzijn blijkt namelijk voor gezonden en zieken van geest, voor kinderen en volwassenen, voor zogenaamde primitieven en hoogontwikkelden in gelijke mate aanwezig te zijn. In alle deze gevallen ontmoet men vormen van expressie waarop men geneigd zou zijn het begrip ‘kunst’ van toepassing te achten. Dat inzicht vormt de bron van de sedert A. Tardieu (1872) en M. Simon (1876) tot een breed veld van onderzoek uitgegroeide bemoeienis met de beeldende expressie van geesteszieken. Van uitzonderlijk belang voor de psychopathologie en de psychiatrie, maar ook voor de esthetica, is daarbij het werk van Hanz Prinzhorn (1886-1933). In zijn hoofdwerk ‘Bildnerei der Geisteskranken’, 1922, werd reeds duidelijk zichtbaar hoe hij geboeid is door het esthetische van deze expressieve produkten. In dit zoeken naar het algemeen-geldige der humane expressiviteit in grenszones van het bestaan provoceert Prinzhorn niet alleen de psychiatrie en de esthetica, die respectievelijk de begrippen gezondheid en ziekte en schoonheid voor vaststaande pijlers hielden, maar ook het burgerlijk wereldbeeld van zijn tijd en de daarin heersende normen en waarden op een wijze die aan Freud herinnert. Zonder dit was nooit de rond vijfduizend exemplaren omvattende verzameling van expressieve documenten van geesteszieken uit de | |
[pagina 378]
| |
periode 1890-1920 ontstaan, die Prinzhorn in Heidelberg aanlegde: spontaan gevormde expressies zonder inwerking van de heden ten dage de persoonlijkheidsstructuur omvormende psychopharmaca. De geesteszieke is minder geremd in zijn uitdrukkingswijze door culturele en sociale normeringen en doet het universum der menselijke expressie zuiverder te voorschijn komen. Wat ziek is of gezond kan en mag niet in de weg staan bij een beoordeling van het probleem der menselijke expressie. Maar datzelfde geldt voor het begrip ‘kunst’. Wat kunst is en wat niet wordt meestal binnen beperkte, extra-esthetische, waarden-categorieën vastgelegd. Daarvan dient men zich los te maken wanneer men streeft naar een integrale theorie der menselijke creativiteit. In de verschillende moderne tentoonstellingen die van expressieve produkten van geesteszieken werden gehouden, komt het woord kunst niet meer voor. Er werd reeds van Documenta psychopathologica gesproken (Freudenstadt 1965, Utrecht 1966), en wel op dezelfde wijze waarop bv. in Kassel in de jaren 1955, 1959 en 1964 omvangrijke tentoonstellingen van moderne kunst werden gepresenteerd onder de naam Documenta. Als zodanig is het kunstwerk een bouwsel van elementaire eenheden, die als elementen van onze waarneming fungeren. De vraag naar de structuur van het kunstwerk is zodoende herleid tot de vraag naar de ordening der elementen waaruit het kunstwerk is opgebouwd. Deze vraag is precies zo zinvol met betrekking tot werken der moderne kunst als tot expressieve produkten van geesteszieken. Prinzhorn, Volmat, Navratil en vele anderen hebben dit in hun beschouwingen voortdurend bewezen. Zo ziet bv. Kretschmer ook bij schizofrene patiëntende tendens tot extreme stilisering en geometrisering. De psychische dynamiek van de creativiteit is op zichzelf en als principe genomen voor gezonden en zieken gelijk. Slechts de uitkomst van de strijd om een ordening tot stand te brengen (tussen het rationele en het emotionele, het driftmatige en het geestelijke, de verinnerlijking en de veruiterlijking, kortom alle elementen van het ordeningsproces) is verschillend. Op grond hiervan is ook elke raadselachtigheid omtrent de diep gewortelde relatie tussen de moderne kunst en die der geesteszieken weggenomen.
J. Broekman (naar aanleiding der tentoonst. van een deel der collectie Prinzhorn te Amsterdam) | |
Neurotic distortionAls er iets ziek kan zijn in de kunst, dan is het de mens i.c. de kunstenaar. Dat het scheppingsproces zijn diepste wortelen zou vinden in het neurotische of pathologische van de kunstenaarspsyche is wel de oudste opvatting. Zij bepaalt nog voor een groot deel het beeld, dat de maatschappij zich van de kunstenaar heeft gevormd: de stotterende, getekende profeet, de hysterische pythia, de zonderlinge dorpsdichter. De kunstenaar zou via de chaos van zijn vertroebelde ziel inspraken ontvangen van de godheid. Het kultureel respect dat de gemeenschap voor hem opbrengt - het is beter dat één mens sterft voor het volk - staat in balans met de glimlach waarmee men zijn eigenaardig gedrag en werken beoordeelt. Hij is de geroepene. Deze roeping geeft hem een zekere arrogantie, waardoor hij zich zelfs onwetendheid kan permitterenop het vlak van de alledaagse werkelijkheid. Het al te bewuste leven zou de vulkanische erupties van zijn onderbewustzijn onmogelijk maken. Democritos, Euripides, Aristoteles en Seneca hebben allen enig verband tussen waanzin en kunst toegegeven. In de romantische 19de eeuw is er Lombroso die de titel ‘genie’ slechts toekent aan kunstenaars die dit trekje waanzin vertonen. Het is de verdienste geweest van een Amerikaanse psychiater, Lawrence S. Kubie in zijn boek ‘Neurotic Distortion of the Creative Process’, duidelijk te stellen dat psychisch gestoord-zijn helemaal geen voorwaarde is om te komen tot creatieve prestaties. Vele kunstenaars vertonen nog een duidelijke argwaan tegenover de psychoanalyse. alsof deze de bronnen van inspiratie zou uitdrogen. Kubie wijst er verder op hoe men de droomsymboliek van een verziekt onderbewustzijn te zeer als openbarend gezien heeft: het onderbewustzijn als de levende bron vanwaaruit het bewuste leven zich steeds weer moest vernieuwen en in beweging gehouden worden. In dit onderbewuste waren ook de grenzen van het menselijke voorgegeven, waarbuiten geen vernieuwing mogelijk was. De fantastische symboliek van verdrongen ervaringen versterkte het geloof aan een verband tussen creativiteit en neurose. Bij nadere studie echter bleek dat deze symboliek sterk verhullend en verbergend is. Zij verbergt niet een levende maar een verstarde wereld. Zij kan dus niets werkelijk creatiefs aanbrengen. De frustratie die de kunstenaar ondervindt voor het nog witte doek waarop het kunstwerk moet ontstaan, levert hem gemakkelijk uit aan de verhullende symboliek van zijn eigen verdrongen complexen. Deze symboliek is geen volwaardig werkinstrument bij het zoeken van het kunstwerk. Zij vervalt in een | |
[pagina 379]
| |
Werken van geestelijk gestoorden
eindeloze herhaling van onvruchtbare thema's. Daarom zocht Kubie het domein van het creatieve in wat hij het voorbewuste noemt. Het is het domein van de niet verdrongen ervaringen die op de achtergrond van het bewustzijn vrij creatief associërend in een zeer flexibele symboliek werkelijke ontdekkingen mogelijk maken, en dit zowel op het gebied van de wetenschap als van de kunst. Esthetisch betekent dit dat de kunst tot het domein van het onderzoek, de bewustwording en het weten behoort en niet tot een onbewuste zelfprojectie. De kunstenaar die voortdurend zichzelf kwijt wil in het werk, is daarom misschien wel de minst creatieve. In het voorbewuste staat hij voor een geweldig arsenaal van nog niet gecodeerde ervaringen. Het is een laboratorium waarin, door het vrije spel van een niet geïnhibeerde metaforische verbeelding, naar alternatieven gezocht kan worden voor de verstarde symboliek van de alledaagse werkelijkheid en het bewustzijn.
In het licht van deze bevindingen kunnen we opnieuw de vraag stellen: is de huidige kunst ziek? Een onderzoek op concrete werken lijkt ons te riskant. Maar symptomatisch vinden we wel het stormlopen tegen het ‘heilige’ beeld van de kunst, het geroep over de dood van de kunst en de radicale zogenaamde democratisering. De roepers meten zich - op grond waarvan weet niemand - daardoor juist weer een ‘heilige’ profetenrol aan. Symptomatisch is ook hoe het werk steeds moeilijker los te maken is van de complexe man die het gemaakt heeft. De lapidaire simplistische eenvoud van een werk daarentegen zegt nog niets, zolang de kunstenaar niet in een voortdurende herhaling vervalt, die ons sterk herinnert aan de onvruchtbare symboliek van verdrongen complexen. In een lovende kritiek komt het er dan op neer dat hij uiteindelijke dingen zegt over de menselijke situatie, waar hij de mens vangt in de onbeweeglijke polen van zijn persoonlijke complexen. Is de kunst ziek? Waarom vraagt men niet: is de wetenschap ziek? Ook hier kan het antwoord zijn: in zoverre de mens erachter ziek is. Of mogen we nog verder doorstoten? Is de wetenschap zelf niet ziek? In hoeverre is de bom bv. een symptoom van die ziekte. En is de mens niet overgeleverd aan een verziekte, alhoewel zeer efficiënte logica, waarvoor we zelfs reële bewondering opbrengen terwijl zij eigenlijk ons noodlot is. Is de kunst ziek? Wij hebben het gevoelen dat we ongemerkt de put van de vraag toch hebben opgevuld met het antwoord dat men verwachtte.
Johan Vanbergen
New York - Salvator Dali schept een kunstwerk met Veruschka. Materiaal: scheerkreem.
ARNOLD HAUSER: Het is dezelfde afgrond die de romantieker en de decadente aantrekt. Voor de decadente echter is alles afgrond, levensangst en onzekerheid. ECKART V. SYDOW: De geblaseerde deelt zijn wereld in twee categorieën in: het interessante en het vervelende. Interessant is alles wat anders is. EICHLER (over Max Ernst): De geschriften van Freud leverden hem de schijnfilosofische en pseudopsychologische achtergrond. Zijn picturale middelen zijn calqueerpapier, schaar en lijmpot. De grafische vormen van de negentiende eeuw worden onder de handen van dit calqueer- en kleefgenie met een ranzige pornografische mayonaise tot de meest onappetijtelijke sla verwerkt. A. ROOMS: Het is de ondervinding met de Rorschach die me een stuk nader heeft gebracht tot de ‘waarde’ van het verhalend proza en tot - vooral - de surrealistische-abstracte poëzie. Ik geloof dat het schrijven van dergelijk proza (of poëzie) inderdaad enige zin of waarde heeft: maar dan uitsluitend een klinische waarde. Het lijkt me nu overduidelijk wat door Freud beweerd werd en zo hardnekkig door opgeschrikte moralisten verworpen wordt: schrijven of schilderen is uitsluitend een vorm van therapie, een sublimatie. Schrijvers en schilders zijn lieden die, naast hun neurosen en complexen, over een zeer groot intelligentiequotiënt beschikken en over een hoge mate van zuiver vakmanschap. Kunst: uitsluitend een ziektebeeld van de door de repressieve schizofrene maatschappij geneurotiseerde sterke persoonlijkheden. | |
[pagina 380]
| |
PABLO CASALS: Naast een groep modernen, die zich vergenoegt reeds voorhanden technieken uit te bouwen, leeft een groep die, daar alle uitersten van helemaal leeg tot helemaal vol reeds zijn doorlopen, alleen nog op schandaal aast om erop over te schakelen. Zij zijn liever schaamteloos dan onbekend. Wij kennen allen de daartoe uitgelokte relletjes die zo graag door pers en televisie opgespoord worden. |
|