Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 18
(1969)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
Van zelfbewustzijn naar waanzinIs de kunst soms zo iets als de kerselaar in je tuin? Bloeide ze nog in al haar roze pracht twee of drie lentes geleden en gaat ze nu dood? Indien onze kunst ziek is, dan zijn wij met zijn allen ziek. Kunst is geen toevallig produkt, geen willekeurig, geïsoleerd verschijnsel. Ze is het zichtbaar geworden beeld van de menselijke geestesgesteltenis. Waarmede we niet zozeer bedoelen de persoonlijke belevenis van vervoering en haat, verzuchting en vertwijfeling, extase en misère, geluk en vernedering. Het gehele klavier van de menselijke individuele ervaring is, sinds de Renaissance, in de West-Europese kunst in alle toonaarden bespeeld, maar onder deze individuele trilling is een begeleiding hoorbaar, zo iets als een basso continuo: de tijdsgeest. De tijdsgeest is iets wat niet af te meten noch af te wegen is. Bovendien wisselt het beeld met het standpunt, dat men als waarnemer inneemt. De 19de eeuw zag de Middeleeuwen anders dan wij diezelfde Middeleeuwen zien. Wij bekijken een Vlaamse Primitief anders dan onze voorouders zeventig jaar geleden deden. Hebben we het over hedendaagse kunst en kultuur, dan kunnen we elkander te lijf gaan met argumenten, die stuk voor stuk gegrond zijn. Van de keus die we in de aangevoerde argumenten doen, hangt het af of we onze eigen tijd ervaren als een adembenemende zonsopgang of als een Götterdämmerung. Onze tijd vertoont inderdaad machtige positieve elementen die laten vermoeden dat we eindelijk op het punt staan definitief uit de Middeleeuwen te geraken, maar men moet wel erg onbezonnen zijn om niet te zien dat zich meteen ontzettend veel negatieve faktoren aandienen. Al het positieve zou wel eens onvoldoende kunnen blijken om de balans gunstig te doen doorslaan. Levend in de eigen tijd hebben we uiteraard onvoldoende perspektief op de eigen tijd. Maar het is toch wel duidelijk dat we een krisis - een kultuurkrisis - doormaken. Er is niet alleen het onthutsende spektakel van de kunst. Ook in tal van andere gebieden zijn de spanningen overduidelijk. Denken we aan de kerk, de moraal, de politiek. Laten we alle details en alles wat als uitzondering uit de band springt achterwege om, zoals de kunstenaars wel eens doen, de dingen door de wimpers te bekijken, dan verschijnt ons de evolutie van de Westerse kunst sinds de Renaissance als een steeds steiler klimmende curve van het individualisme. Ontwaakt uit zijn mystieke droom, ontdekt de mens zichzelf. Zijn zelfbewustzijn werd eigendunk, zijn eigendunk verwaandheid en zijn verwaandheid waanzin. Tot in het absurde doorgetrokken moest het individualisme noodzakelijkerwijs een spits overschrijden en terugvallen. Is het niet dit terugvallen wat we thans beleven? Hoe lang we ook om het probleem van de hedendaagse kunst mogen heendraaien, uiteindelijk moet men terugkeren naar de periode 1907-1920. In die jaren is onze kunst - in de traditionele zin van het woord - afgetakeld geworden. Dada was de algehele negatie. Marcel Duchamp heeft (wellicht voor een goed deel onbewust) de bikkelharde, logische konklusies getrokken. Deze konklusies waren zó onthutsend dat we ze a.h.w. niet konden geloven en nà W.O. I hebben we de hele redenering nog eens overgedaan, maar dan op een veel grotere schaal. Het levert stof tot nadenken wanneer we de huidige prestaties van de wetenschap even konfronteren met de huidige avant-garde in de kunst. Op het ogenblik dat de mens op de maan geland is, prezenteert de vooruitstrevende kunst een klomp vet in een kartonnen doos, graaft een greppel in de tuin of ploegt een akker om. Een criticus schreef in dit verband dat een Rodin het op het maanoppervlak niet zou ‘doen’. Dat is inderdaad zo. Maar het is meteen praat tegen de vaak. Wat de kunst van morgen worden zal? Wie zal het voorspellen? Vele mogelijkheden liggen open, inclusief de mogelijkheid van een lange slaap. Indien de kunstenaar van zijn hyperindividualisme terugkeert en zich opnieuw integreert in de maatschappij, het peil van de toekomstige kunst wordt niettemin bepaald door de kwaliteiten van het individu. Een maanraket is slechts mogelijk door de rationele samenwerking van hoogwaardige vaklui. Indien de kunstenaars zich hiervan niet bewust zijn, valt het te vrezen dat de kunst voor een zeer lange periode afzakt naar het niveau van een nutteloos anachronisme, of, in | |
[pagina 370]
| |
het beste geval, naar het niveau van een spel zonder zin of betekenis. R.H. Marijnissen | |
Ziekte heeft een oorzaakIs de hedendaagse kunst ziek? Ziekte heeft een oorzaak. Kunst is uitdrukking van tijd en maatschappij. Is de kunst ziek, dan is dit een symptoom, een teken aan de wand van een zieke maatschappij. Een etterbuil reveleert een ziek-zijn van het organisme, is niet het organisme zelf. Velen ergeren zich over kunstuitingen die wantoestanden in het maatschappelijk organisme reveleren. Maar hun ergernis schiet haar doel voorbij wanneer deze zich op het symptoom en niet op de oorzaak ervan toespitst. Een etterbuil is allerminst iets aangenaams of hartverheffends, maar zonder dit symptoom zou men zich van de ziektetoestand niet bewust worden, waarbij dan het organisme kon ten onder gaan. - Zo gezien, als alarmklok, heeft die kunst een betekenis... De houding van de marchands, van de critici, van de politieke cultuurinstanties, van de geldmachten, ten overstaan van dit verschijnsel is, evenzeer als de kunst zelf, symptoom. In een maatschappij, waarin het eigenbelang en het winstbejag primair staan, waar het recht van de sterkste prevaleert en enig middel is om zich te handhaven, kunnen ze niet anders handelen dan ze doen. Indien ze zelf zouden waar maken wat ze preken, zouden ze de zijde van de ‘zwakken’ kiezen en meteen aan macht inboeten. Zij die critisch, uit drang naar authenticiteit, die dubbele moraal afwijzen, creatief naar vernieuwing streven, vormen vanzelfsprekend een potentieel gevaar voor de behoudsgezinden. Het is begrijpelijk dat deze laatsten alle krachten samenbundelen om mensen - vooral kunstenaars - die zo een houding aannemen, binnen het vigerend sisteem op te vangen, teneinde hun noodkreet of wekroep inefficiënt te maken. Machiavelli's opvatting dat de machthebber zijn macht slechts kan behouden mits uitschakeling van de tegenstander, en dat dit efficiënter door vleien, veinzen en bedriegen kan geschieden dan door geweld, geldt nog steeds. Wat gebeurt er immers? Door een opgeschroefde propaganda voor die kunst, sensationele aanbiedingen door collectioneurs en museaverantwoordelijken, gunstige ‘kritieken’ e.d.m. wordt het ‘verwijzend’ karakter ervan zodanig afgezwakt dat het niet meer ‘gezien’ wordt, dat het geen teken aan de wand meer is. Welke kracht kan er nog uitgaan van een werk als bv. dat van Ensor, die ‘Vive la Sociale’ en ‘Mort aux vaches’ poneerde, wanneer diegenen, die daarin aangeklaagd worden, ervoor applaudiseren en het werk lauweren. Geworden tot een object met geldwaarde of herleid tot een estetisch schouwspel, verliest het alle overredingskracht. Wat met Ensor gebeurde, staat nu reeds de Pop-art, de mini-art, de arte Povera, enz. te wachten. Reeds wordt de muurkrantenstijl van de contestatie door de publiciteit opgevangen en voor eigen doeleinden aangewend... Indien de kunst ziek is, dan is ze het maar in zoverre de maatschappij ziek is. Deze laatste is zó ziek, dat ze die ziekteverschijnselen als gezond wil doen doorgaan en vele kunstenaars laten zich zelfs aan dit spel vangen. Spelen de kunstenaars niet het spel mee wanneer ze de macht der marchands, de oneerlijkheid der critici, de slaafsheid van de cultuurinstanties aanklagen? Zeer zeker indien dit gebeurt omdat die macht hen voorlopig nog niet dient, en niet omdat ze dit
Asger Jorn
machtsbegrip afwijzen. Ook zij die happenings, bewustzijnsverruimende middelen, pop-art enz. afwijzen, schijnen te betreuren dat juist die kunst - die ze ziek noemen - gekoesterd en opgenomen wordt door het gevestigd systeem. Het is toch duidelijk dat juist die in het oog springende manifestaties, afwijkend van de gevestigde normen, het eerst in het vizier vallen van de heersende macht. Zij zijn het meest geschikt om als eigenaardigheid, als iets buitenissigs opgenomen en te kijk gesteld te worden; de aandacht is meteen afgeleid. En dan wordt Che Guevara de best verkochte poster. Revoluties worden uitgevoerd door mensen die het vermolmde afbreken en mensen die de nieuwe bouwstenen aanbrengen; door mensen die zich, hoe dan ook, engageren 't zij in haat, 't zij in liefde - en er de consekwenties van willen aanvaarden. Een andere weg is er niet. Jos De Maegd | |
Kunst nieuwe religieGeorges Mathieu: ‘l'artiste est l'élu, pour incarner la souffrance du monde...’ Claude Rivière over Fontana: ‘Ainsi tendu vers l'absolu infini, le monde de Fontana devient la révélation de la Rédemption, celle qui est annoncée par la semaine Pascale...’ Over Yves Klein: ‘Yves Klein concurrence Moïse, il nous propose la cosmogonie des temps modernes.’ Yves Klein: Ik geraakte in de ‘immateriële zone’ waarin ik me bewust werd een Europeeër te zin, een rechtgelovige christen, die aan de opstanding van de lichamen, aan de opstanding van het vlees gelooft... Jean Gimbel: ‘La religion de l'art est une religion de profit... I'homme de la rue est exclu de ce trafic; il n'est ni assez digne pour y participer.’ | |
[pagina 371]
| |
Heinrich Richter
| |
Schematische oprisping‘Het is niet meer mogelijk in de dagelijkse ervaring de rationele schijn der dingen van de irrationele werkelijkheid te onderscheiden...’ Vanop afstand bekeken, evenzeer als dag aan dag geobserveerd van nabij, en met behulp van inside-information, ziet de huidige kunstwereld er wel uit als een huid, geschonden en aangevreten door puisten en rauwe wonden, een huid waarop af en toe, hier of daar, enkele geïsoleerde cellen een nieuw en ademend epiderm schijnen te willen vormen doch schielijk vereelten of worden overwoekerd. Het kwaad, de schurft, zit diep. Elke maatschappij heeft op elk der door haar doorlopen stadia van ontwikkeling, de ‘kunst’ die zij verdient, verwekt, duldt, nodig heeft of ge- en misbruiken kan voor haar consolidatie. Zo zitten ook thans, in deze jaren of decennia van groeiende chaos - ontbinding of barensnood - de uitingen van individuele of collectieve ‘esthetische’ creativiteit hopeloos verstrikt in en gekluisterd aan het heersende (produktie-)systeem. Thans wellicht meer dan ooit, erger en ergerlijker dan ooit, daar de door de verbruiksekonomie en de politiek der kapitalistische monopolies of der totalitaire bureaucratieën ontplooide dominantie, intenser en geraffineerdrepressiever is dan ooit, materieel en geestelijk absorberend en aliënerend waar het kan, politioneel en militair onderdrukkend waar het moet. De hedendaagse kunstvoortbrenging draagt alle sporen van dit verstrikt-zijn, van deze opslorping en inschakeling in het systeem of de systemen, zelfs daar waar zij door het aannemen en luidruchtig tentoonspreiden van desublimerende, demystificerende allures en pretenties ‘oppositie’ voert, cultuurkritiekerig doet en ‘bevrijdertje’ speelt. Een groot gedeelte van de hedendaagse kunstactiviteit, zeker niet meer het betekenisrijkste, produceert, reproduceert of diffuseert nog steeds plastische vormen die, hoe dan ook, desgevallend nog ‘schoonheid’ bezitten als een ‘promesse de bonheur’ voor de gefrustreerde beschouwer, de ‘kunst liefhebber’; d.w.z. een kunst die gelden kan als één der superstructuren van beschavingsvormen, die op wereldplan ‘actualiteit’ verliezen, zoniet feitelijk reeds zijn ‘afgelopen’. De huidige, technologisch gedetermineerde werkelijkheid laat de ‘humanistisch’-geïnspireerde kunst (deze laatste weze neo-conservatief of avant-gardistisch) existentieel resoluut achter zich. Ondanks de rol die deze kunst nog vervult als voortbrenging van objecten voor delectatie en commerciële transactie, eventueel ook nog als terrein van thans retardatair-heetbare individuele scheppende beleving, is zij verouderd. Deze kunst is, na eeuwen lang sociologisch bepaalde adelbrieven te hebben verdiend en na in haar hoogtepunten de sociale werkelijkheid, die haar ontluiken zag, zinvol en contrapuntisch te hebben getranscendeerd, thans vermoedelijk ten dode opgeschreven; tenzij een eventuele posttechnologische ‘neo-humanistische’ (personalistisch-socialistische?) maatschappij haar, getransfigureerd, een ‘Renaissance’ doet beleven, hetgeen evenwel méér dan problematisch moet worden genoemd. Daarnaast is er - steeds schematisch bekeken - wat men zou kunnen noemen de geacademiseerde en mede door een soort (diffuse?) marktstudie prospererende, zegevierende ‘avantgarde’. Het is het tweede omvangrijke gedeelte van de huidige kunstactiviteit, het gedeelte dat wellicht het sterkst het algemene beeld van het kunstleven anno 1969 bepaalt, gedragen als het is door de mercantiele dynamiek van het gevestigde systeem, geschraagd en gesteund door de massa-media en door de diverse, eensdeels door gebrek aan inzicht misleide, andersdeels uit winstbejag of snobisme huichelende intelligentsia-fracties. Afgezien van de hier ondanks alles als op een mestvaalt opbloeiende, veelal toevallige, decoratieve schoonheid (waargenomen dank zij wat naleeft aan reminiscenties van de categorieën waarmee men de humanistische kunst placht te benaderen), is dit gedeelte van het kunstbedrijf het terrein bij uitstek van | |
[pagina 372]
| |
‘ontzieling’ en lucratieve schimmelwoekering. Kunstachtige faecaliën en artistiekerige gadgets, al of niet in duurzaam materiaal, worden ijverig door ‘critici’, vooruit- of gewoon strevende kunstanimatoren en dito museumdirecteuren, in een wikkel van pseudointellectuele exegese en met een strik van mondaniteit en sociale uitwisseling, de kunst-ingewijde en vaak koopkrachtige goegemeente met relatief hoog I.Q., hetzij als belegging, hetzij in het raam der vrijetijdsbesteding voorgeschoteld. Tenslotte is er nog de kleine falanks terroristen die bewust, met pathologische of doordebandse oprechtheid, zoniet met verholen motieven, ‘antikunst’ produceert, collectieve ‘participaties’ op touw zet, al of niet masochistische weggooi-evenementen provoceert. Symptomatisch is deze ‘kunstenaars’-groep het interessantst, niet alleen door de aard van haar voortbrengselen, maar ook door de fragiele en mogelijk beangstigende hoop, die zij koesteren doet. Hier zou wel eens de geestelijke subversiviteit kunnen aan het doorbreken zijn, die wellicht het enige is wat in de huidige socioculturele situatie van het ‘Westen’ een zekere authentieke, eventueel uitgesproken destructieve, kracht blijkt te bezitten. Meteen staat men voor de grijnslach van de artistieke zelfmoord van die ‘Westerse mens en wat overblijft van zijn traditionele cultuur’. Mogelijk zal deze zelfmoord, in post-surrealistische zin en in het zicht van het eschatologische, waar het wereldbestel politico-economisch en socio-psychologisch lijkt naartoe te evolueren, als ‘Grand Refus’ de enig nog mogelijke en ultieme poëtische en vrije daad blijken te zijn. En toch! Zelfs hier doet zich absorptie voor. In afwachting van welke nieuwcosmologische irruptie of van welke kwalitatieve evolutie-sprong? André A. Moerman
Picasso
CONSTANT: Ik geloof niet dat men binnen de huidige sociale structuren überhaupt iets oplossen kan. CONSTANT: Ik heb altijd geroepen dat de kunst dood is, dat er geen kunst mogelijk is, dat er ook geen vernieuwing in de kunst mogelijk is, in welke kunst dan ook. Ik geloof dat kunst als typische uitingsvorm van een voorbije periode, het individualisme, het individuele kunstwerk, tot ondergang gedoemd is. Hetgeen niet wegneemt dat ik zo nu en dan nog wel eens een tekening maak. Omdat ik nog altijd leef in deze cultuur en omdat er voor mij geen andere mogelijkheden openstaan. Ik moet óf niks doen, óf mijn protest illustreren. En New-Babylon is een protest. R.H. MARIJNISSEN: De moderne kunst is in haar verschillende expressies ofwel één of ander stadium in het ontzaglijk aftakelingsproces dat reeds lang geleden begon, ofwel een nakaarten over reeds oud geworden verworvenheden. De middeleeuwen kenden een hoogwaardige kunst en daarnaast een minderwaardige wetenschap. Thans lijkt de situatie precies andersom. EEN GEKENDE NEW YORKSE PSYCHIATER: Pop Art is een buitenechtelijk kind van de oude Dada. WERNER HAFTMANN: Er zijn twee symbolische handelingen, voortspruitend uit ironie en vertwijfeling, die een diepe betekenis hebben gekregen in de tijd na de eerste wereldoorlog. De eerste was Duchamps die een ergens opgeraapt voorwerp isoleerde, het in een vreemde omgeving onderbracht en het omgaf met de digniteit van een fetisch (hier is sprake van een flessendroger). WILLEM SANDBERG: Zolang ik hier directeur was, stond er altijd iets te gebeuren, dat is het enige waar het op aan komt. GEORG GROSZ: Jammer genoeg was ik zelf, in plaats van een normale illustrator, ook een van die opgeblazen kikvorsen. Mijn tekeningen en werken waren schuine, pseudowetenschappelijke dwaasheden, bekeken vanuit het marxistische en Freudiaanse standpunt. Deze rommel, meen ik, behoort tot het verleden. J.B. PRIESTLEY: Moderne schilders zouden mij kunnen overtuigen wanneer zij een vrouw, die er zo uitziet als zij ze schilderen, ook zouden huwen. In 1919 moest Duchamp zijn tandarts betalen. Hij had weinig geld. Daarom ontwierp hij in zijn functie van kunstenaar een cheque, die geïnd kon worden bij een niet bestaande bank. De tandarts accepteerde dit kunstvoorwerp als een werkelijke betaling... |
|