Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 18
(1969)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 315]
| |
De figuur van Ernest Claes wordt meestal gezien in een geheel van Vlaamse schrijvers (waarom ook niet Zuidnederlandse?) die hun ‘kleine leefkring’ beschrijven. Zeker niet in werken over de Nederlandse letterkunde. Meesterwerken worden slechts zelden ondekt door de eigen generatie. Ik kende het geluk Ernest Claes van zeer nabij te beleven; niet als de schrijver van heimatverhalen, maar als de man die langs weemoed en begrip de fijnste plooien van het leven ontwaarde. Claes' werk is evenmin streekverhaal! Wie zich de moeite getroost zijn volledig werk te lezen zal ontdekken dat de eenheid merkwaardig is. Een echt boeiende roman wordt dat werk wanneer men weet dat de meeste gegevens persoonlijke belevenissen zijn. Claes is een gevoelsmens die even goed als Gerard Walschap een probleemwerk kon schrijven (Clementine), maar dat niet wenste te doen omdat hij de levensoplossing zag in de goedheid en de liefde voor de evenmens, zonder de nadruk te leggen op de minder mooie kant van elk leven. Gerard Walschap, de beste vriend-schrijver van Claes, schrijft in zijn boek De kunstenaar en zijn volk: ‘... Niemand kan ontkomen aan de toverkracht van deze drie woorden: Er was eens’. Toen ik Ernest Claes de laatste maal voor
Ernest Claes, zijn broer Peer. Mw. Claes en Jan van Hemelryck. Huize Ernest Claes 1967.
zijn heengaan in zijn woning aan de Washingtonstraat te Brussel mocht ontmoeten (30 augustus 1967), wees hij op de nadelige invloed van bepaalde moderne strekkingen (o.a. uit Nederland) die niets meer te maken hebben met letterkunde. Hij geloofde - en terecht - dat drekliteratuur meestal maakwerk is en... dat het gemakkelijker is die kant van de mens te beschrijven dan de rest. Hij las werk van de modernste auteurs maar het liet een wrange nasmaak. Juist dat ontmoedigde hem bij die jonge schrijvers: ‘Ze laten geen plaats, Jan, voor het hart van de mens, alleen de dierlijke drift is er nog’. Toch geloofde Ernest Caes dat ook dit werk een afkeer van een dergelijke levenshouding kon bewerken, want hij zag overal het opbouwend element. Felix Timmermans (1886-1947) en Stijn Streuvels (1871-1969) zijn de twee andere luiken van het beroemde driemanschap. Ook zij werden herleid tot ‘heimatschrijvers’. Blijven we eerlijk, dan kunnen we niet ontkennen dat zij, net als Hendrik Conscience (De Leeuw van Vlaanderen, 1838), een onbeperkte invloed blijven uitoefenen op een groot deel van ons volk. Het is betreurenswaardig dat vele jonge onderwijzers, regenten en zelfs licentiaten de moed niet meer hebben om die voorbereiders van hun wijsheid te erkennen als mijlpalen in de eigen geschiedenis. Het komt me voor als een dwaasheid dat in het schema van ons onderwijs geen tijd wordt vrijgelaten om waardevolle werken eens van nabij te bestuderen. Heeft het zin te spreken over moderne letteren zonder voorgeschiedenis? De intellectuelen - laat me even scherp zijn - getuigen zeer dikwijs van een grenzeloze oppervakkigheid, velen kunnen nog slechts geboeid worden door een woordenvloed van moeilijke begrippen, van verheven woorden, door technische vooruitgang. De kennis van eigen volk is evenwel ook een wetenschap. Een schrijver mag niet voor enkelen geschikt blijken; hij moet bereikbaar zijn voor zijn medemensen. Dat heeft Ernest Claes aangekund en dat is zijn kunst. Ik weet het - in Vlaanderen, arm Vlaanderen zoals Pater Stracke het nog steeds zegt - is nog veel te doen. Ons volk is op weg, maar de reis is die van een stoptrein. De technische beschaving gaat vooruit, maar de echte beschaving, d.i. fijngevoeligheid, schoonheidszin, vriendelijke omgang staat als het ware stil. Er is te weinig ruimte voor belangloze cultuur, dat zoveel misbruikte woord. Mijn vriend Ernest Claes dacht en werkte in die zin; wie zijn werk leest zal trouwens gemakkelijk ontdekken dat de ironie geen vreemd woord voor hem is. Nu betekent dit stuk niet dat alles van een minteken moet worden voorzien! Ernest Claes heeft op mijn leven een stempel gedrukt die ik niet zo maar onder woorden zou kunnen brengen. In mijn vriend leefde de weemoed om het onbereikbare in het leven, het medelijden met alle kleine of grote ‘Wittekes’ zoals hij dat zelf noemde, medelijden met de vele geslagenen van het comfortabele moderne leven. Claes dacht dat alle mensen van hem hielden omdat hijzelf dat deed. Zeer dikwijls was hij hierover ontgoocheld: de eerste wereldoorlog bracht hem in een Duits krijgsgevangenkamp, de tweede wereldoorlog bracht hem in Cel 269 in eigen land. Allerlei onverantwoorde beschuldigingen hebben hem onnoemelijk leed gedaan. Vele letterkundigen en andere vrienden spraken uit vrees voor zichzelf niet meer over Claes. Die ongewettigde wrok heeft Ernest Claes nooit kunnen begrijpen; het was wrok geboren uit afgunst en haat: begrippen die hij niet kende. Toen Nest Claes na de oorlog te Zichem kwam, werd hij zelfs daar door allen gemeden, op weinig uitzonderingen na. Toch bleef hij vergevensgezind, en nooit hoorde ik van hem enig woord van haat. Steeds herhaalde hij me ‘Ze hebben het misschien niet zo bedoeld... Ik kan niet haten, ik geloof in de goedheid van de mens...’ Kan een mens edeler zijn? Dat zijn lichtlijnen, dat is levenswijsheid, die verschillende werken zoals bv. Jeugd, Floere, delen uit De Witte, Pastoor Campens Zaliger... een onvergankelijke plaats geven in onze Nederlandse letterkunde. Nest, ik kan U niet vergeten! ‘Ik zit even stil. Ik blik dromend door het raam naar de zwaar bewolkte hemel, en naar mijn jeugd. Dan neem ik mijn kerkboek. Het is een doodsprentje met de Christus voor een lichtend kruis. Daaronder Via Veritas et Vita.’ (Uit Ik was student, p. 94.) |
|