Mijn ontmoetingen met Nest Claes
Fred Germonprez
Claes met Jef Bruynincks, de vertolker van De Witte in de eerste grote Witte-film.
Het is met een gevoel van weemoed dat ik over mijn ontmoetingen met Nest Claes iets wil vertellen. Mijn contacten met hem dateren vooral van na de bevrijding, die voor de ene wat langer dan voor de andere duurde. Claes was een der lectoren van ‘De Clauwaert’ en mijn ‘Iseland, Iseland’ die door Filip De Pillecyn, ook lector van deze uitgeverij, was aanvaard, wachtte slechts op de zegen van Nest.
- Dit boek mag er zijn..., zei hij.
Het werk verscheen in het uitgavenprogramma 1949-1950 met ‘De Grote Hemme’ van Duribreux, ‘Daar is een mens verdronken’ van Ern. Claes, ‘De veerman en de jonkvrouw’ van F. De Pillecyn en ‘Johanna-Maria’ van P. Lebeau. Dat ik me gevleid voelde in zo'n literair gezelschap te verkeren, hoef ik niet te zeggen. Wat Claes het meest getroffen had, was mijn wijze van vertellen.
Hij volgde met belangstelling de kritiek en viel zelfs scherp uit tegen een recensent, die zowat uit de hoogte, maar met mildheid, had geschreven over een goede volksroman.
- Stoor je nooit aan de kritiek, jongen. Ik weet dat men eerder smalend cordeelt over de ‘vertellers’ in de literatuur... maar ze zullen vele GROTE literatoren begraven. Ze beweren van mij ook dat ik ‘maar’ een verteller ben, doch dat ze het mij nadoen, want een goed verhaal kunnen schrijven is een moeilijke kunst, hoe eenvoudig het ook schijnt.
Ik wens onmiddellijk te onderstrepen dat ik me nimmer gekrenkt voel omdat ik word geëtiketteerd als een volksschrijver. Enige maanden later moest ik te Brugge een gevaarlijke longoperatie doorstaan en onder de bezoekers was er ook de trouwe vriend Nest Claes, die een half uur aan mijn ziekbed bleef en sprak over mijn volgend boek, reeds gecontracteerd nog vóór het geschreven was. Ik zie nog de gezichten van mijn zaalgenoten naar die ‘vreemde’ man kijken met zijn St.-Niklaasbaard maar toen iemand hem had herkend was het of de sfeer in de ziekenzaal was gewijzigd en na het heengaan van ‘de Nest’ keek men me met andere ogen aan en vond men dat ik toch wel een bijzonder iemand was om zo'n eervol bezoek te ontvangen.
- Was dat de echte Nest Claes?, vroeg een naïef verpleegstertje (toen was de naïveteit een deugd).
- Ik ken geen andere dan de echte!
Een paar jaar later werd ik in de letterkundige commissie van de Sabam gekozen, die nu voorgezeten is door de goede vriend Albe. Mijn plaats was naast Nest en ik herinner me hoe hij vaak een vurig pleidooi hield voor de literaire debutanten, dit dan meer in verband met het type-contract met de uitgever... Hij rekende de uitgevers tot de gevaarlijke individuen van de samenleving, al klaagde hij niet over hen.
Toch dateert mijn eerste kennismaking met het werk van Claes van in mijn Vijfde Latijnse in het St.-Bernarduscollege te Nieuwpoort. Van mijn peter - een zeer achtenswaardig man - had ik ‘De Witte’ ten geschenke gekregen en, zoals het schoolreglement dit eiste, mocht men slechts een boek lezen - tenminste in de studie - na schriftelijke toelating. Mijn leraar, die een innemend mens was, weigerde de toelating, wat mij onthutste, vooral omdat hij de zaterdagnamiddag uit ‘Zichemse Novellen’ van dezelfde auteur voorlas.
Dit verbod had als enig resultaat, dat ik zo vlug mogelijk kennis met ‘De Witte’ maakte en ik Claes' andere werken ging lezen.
Mijn eerste ontmoeting met de auteur was eerder toevallig. Gezien mijn zieke longen, had de dokter mij voor herstel naar de bossen van Averbode gestuurd en daar in het pension Adriaens zag ik Nest Claes, in gezelschap van Veremans en Timmermans zitten voor een abt... (bier natuurlijk) of een driedubbele trappist...
Ik had een diep ontzag voor een schrijver, die ik (wie jong is maakt zich illusies) als een buitengewoon iemand beschouwde - en dit driemanschap daar zo gewoon te zien drinken, het te horen lachen en praten was als een ontluistering van het ideale beeld dat ik me van kunstenaars had voorgesteld.
De pensionhouder stelde me aan dit hoog gezelschap voor en Claes vroeg me wat ik wenste te worden...
- Schrijver, klonk het spontaan.
- Een moeilijk beroep, zei hij...
Toch is het in Averbode, dat mijn eerste pennevrucht werd gepubliceerd in 1935 nl. een Vlaams filmpje over een missionaris, die ergens aan de Noordpool in een