tafereeltjes, die gemakkelijk op zichzelf in een novellenbundel konden opgenomen worden. Claes treedt er niet als romancier uit te voorschijn, maar andermaal blijkt hier welk groot verteller hij is.
Het tweede deel van Herman Coene is veel sterker dan het eerste, maar eveneens zodanig doorspekt met alleenstaande taferelen, dat het evenmin een roman kan genoemd worden, te meer daar er reeds van bij de aanvang een misverstand bestaat. De twee lijvige boekdelen, die ons onder de titel Het Leven van Herman Coene voorgesteld worden, behandelen veeleer het leven van Peter Coene, zijn vader, met wiens dood het tweede deel trouwens eindigt. En bij dat einde begint toch feitelijk verantwoord is de typering van die ruwe baldadigaard, die onschuldig sterft in de gevangenis, omdat hij, door zichzelf op te offeren, zijn zwangere vrouw voor kerkerstraf wou vrijwaren.
Tot de heimatliteratuur, ofschoon ditmaal op uitgesproken godsdienstig plan, behoren ook het vrijmoedige maar toch onaantastbaarvrome
De Heiligen van Zichem - waarbij de plaatselijk meest vereerde heiligen op een oorspronkelijke manier worden uitgetekend - en
De Wondere Tocht (Toen Onze Lieve Vrouwken heuren Beeweg deed), dit laatste vooral bedoeld als hulde aan Maria, die in Vlaanderen méér dan in welk ander land ook wordt vereerd en in ‘Onze Lieve Vrouw van Scherpenheuvel’ haar
Ernest Claes en zijn vriend ‘Sanderke’ een bedelaar die men elke dag aan de poort van de abdij te Averbode ziet.
voor de jonge Herman Coene pas het eigenlijke leven! Indien Claes zich had beperkt tot Peter Coene als centrale figuur, en zowel zijn zoon Herman als de andere tweederangsfiguren tot hun wezenlijke ondergeschikte rol had beperkt, en bovendien een paar honderd bladzijden had opzij gelegd om ze nadien desnoods als afzonderlijke stukjes in novellenbundels op te nemen, dan had hij wellicht een roman geschreven, die als boerenepos tot ver over de grenzen vermaardheid had verworven. Want dit is een feit: telkens als Ernest Claes in zijn boek Peter Coene oproept, de harde, trotse boer van de Donkelhoeve, geraken wij onmiddellijk in een atmosfeer van beklemming, die spijtig genoeg voortdurend wordt afgebroken.
De naar opzet en omvang veel minder grootscheepse maar in essentie toch grootse en aangrijpende novelle Wannes Raps daarentegen, is één van de allerbeste typeringen die Claes geschreven heeft. De ruige, innerlijke goede en zelfs bijwijlen kinderlijke figuur van die oude schooier wordt erin geborsteld op een wijze, die alleen door ware genegenheid, warm begrip en een zekere zielsverwantschap kon verwezenlijkt worden. Wannes Raps blijft het oertype van Claes' eenvoudige volksmensen. Onze Smid en Nolle Janus, ofschoon zeer uiteenlopende schetsen, behoren eveneens tot zijn geslaagde verhalen. Vooral in Nolle Janus toont Claes zich de onovertroffen psycholoog van de kleine man. Volledig nationale bekroning vindt.
In een heel wat minder verheven stijl werd ons nadien Kobeke aangeboden, waar de humor wel eens op het randje af glijdt. Toch is ook dat boek ons duurbaar, omdat het zo voortreffelijk de soms boertige Vlaamse aard weerspiegelt, zonder dat er om sommige dingen doekjes en broekjes worden gedaan. Dennelucht, aardgetrouwheid, een uitbundige gezondheid en sensualiteit, dat alles stroomt ons uit Kobeke tegemoet. Bovendien bergt dit verhaal een levensles: zoeken wij niet in de wolken, wat binnen ons bereik ligt.
In menig verhaal bood Claes ons zijn herinneringen aan markante figuren van geestelijken, die in zijn leven een rol hebben gespeeld: een tikje ontroering, een graantje leute en zeer veel schoonmenselijkheid. Zijn eerste verhaal in die aard was Pastoor Munte (eigenlijk Minte), die nadien nog verschijnt onder de gefingeerde naam van Pastoor Campens. Herhaaldelijk trof ons bij Munte en Campens de nauwe verwantschap met die andere vermaarde volkse priester, Pastoor Heldewijs van Lapscheure, held van menig volksboek. Wij ontmoeten dezelfde steeds bereide offervaardigheid, zin voor humor en krachtdadigheid. Het onderscheid is, dat Pastoor Campens meer in de diepte wordt uitgetekend, dan dat het geval is met Pastoor Heldewijs in het anekdotisch volksboek over die ‘Lapschuersche Guychelaer’. Treffend is verder, dat zowel Pastoor Campens als Pastoor Heldewijs hardhandig durfden ingrijpen, wanneer de vrede in de parochie in gevaar werd gebracht.
De novellenbundel Van de Os en de Ezel bracht o.m. als Kempische schetsen ‘Het Kerkboekske van Dictus-Ome’, een tragischheroïsche bladzijde uit het familieboek van Claes, de autobiografische bijdrage ‘Het Land en Het Volk’ (die als voorspel tot ‘De Oude Klok’ mag beschouwd worden), en een mystiek toneelstukje: ‘Het Spel van De Profundis’.
Na de aarzelende inzet van zijn literaire loopbaan met Uit mijn Dorpken volgde als zijn tweede boek, in 1917: Uit mijn Soldatentijd (Saelens - Van een schamel Moederke - Op Patrouille), twee jaar nadien gevolgd door drie andere oorlogsboeken: Oorlogsnovellen (Aan mijn moeder - Een Held - Marche forcée - Van een schamel Moedertje - Op Patrouille - ‘Mammy’, een kijkje op ‘L'âme de la France’ - Vadertje Musset - Toen ik uit Duitsland kwam), Namen 1914 en, als beste van de vier: Bei uns in Deutschland.
Hieruit blijkt voldoende, hoezeer de oorlog van 1914-18 op het werk van Ernest Claes zijn stempel had gedrukt.
De Oorlogsnovellen zijn beknopte, kernachtige frontreportages met diep-menselijke achtergrond. Ze zijn klaarblijkelijk bedoeld om het onzinnige, de dwaasheid en de ellende van een oorlog te beklemtonen. Het