Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 18
(1969)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
7 | |
[pagina 151]
| |
[pagina 152]
| |
7 Dolores Carrillo
De muziek in Mexico sedert 1950 Mexico is een zeer dynamisch land, in volle expansie, en vaart, op muzikaal-technisch gebied, mee in de meest vooruitstrevende stromingen. Bovendien - en dit is belangrijk - ontstond er in 1895 de microtonaliteit. Dit tijdstip, dat nu reeds ver achter ons ligt, luidde de belangrijkste beweging in, die ons land kende wat de avantgarde muziek betreft. Julián Carrillo, tot aan zijn dood in 1965 (hij was toen 90 jaar) beschouwd als de deken van de Mexicaanse musici, was zonder twijfel een voorloper en een helderziende, ver vooruit op zijn tijd. De directeur-generaal voor muziek bij de UNESCO, Heitor Correa de Azevedo, noemde hem ooit ‘de jongste musicus van Amerika’ en deze titel verdiende Carrillo beslist. Omdat hij een spil is van de muzikale beweging en het muzikaal leven van het moderne Mexico en omdat anderzijds zijn werk internationaal peil bereikte tijdens de jongste twintig jaar, kunnen wij hier niet buiten een bondige levensbeschrijving. In 1895, toen hij leerling was aan het Nationaal Muziekconservatorium, deed hij, gefascineerd en bezeten om de wetten van de akoestiek te doorgronden, een proefneming.
Julián Carrillo
Dit experiment leidde hem naar het beheersen van de zestiende tonen. Hij was toen twintig, in de bloei van zijn jeugd en zijn intuïtieve en ontvankelijke geest liet hem toe, door de eenvoudige formulering van een wet, een verblindende wereld van klankmogelijkheden open te stellen. Maar in 1895 werd de muziekwereld beheerst en ingesloten door het werk van de genieën van het klankensysteem en niemand voelde de behoette om een uitweg te zoeken, wat wél het geval is bij onze hedendaagse musici, die in de twaalftonentechniek onvoldoende ruimte vinden om zich volledig uit te drukken. Julián Carrillo studeerde aan twee van de hoogst aangeschreven en strenge muziekconservatoria van Europa: dit van Leipzig, waar hij de titels verwierf van componist, violist en orkestleider, en dat van Gent, waar hij zijn vioolkennis vervolmaakte onder de leiding van Albert Zimmer, de uitverkoren leerling van Ysaye. Hij won in Gent een eerste prijs met onderscheiding in de Internationale Wedstrijden, en dit met de eenparigheid der stemmen. Verder speelde hij drie jaar als eerste violist in het orkest van Gewandhaus, gedirigeerd door Arturo Nikisch. Tijdens deze periode vormde hij zijn gedisciplineerde geest en verwierf hij de nodige kennis om een hervormingscampagne aan te vatten tegenover de klassieke theorieën. Trouwens, gedurende al deze jaren van beroepsactiviteit binnen de traditionele perken, was hij steeds bezield door de idee van vernieuwing, die hij zag in de verovering van zijn nieuwe klanken. Hij gaf de leiding van het Nationaal Symfonisch Orkest en van het Conservatorium op, evenals zijn functie als leider van de componistenklas, ten einde zich volledig te kunnen wijden aan de studie en de oplossing van de moeilijke problemen van de microtonaliteit. Zijn werk betitelde hij: ‘Theorie en Systeem van de toon 13’. Deze uitdrukking verraste de musici, omdat voordien theoretisch vaststond, dat de muziek slechts twaalf gelijkmatige toonafstanden bezat binnen het octaaf. Welke naam zou men kunnen geven aan een systeem, dat verder ging dan deze twaalf tonen en dat tegelijkertijd nieuwe horizonten zou openen? Welke is de toon, die volgt op de twaalfde? Zonder twijfel de dertiende! | |
[pagina 153]
| |
Harp met 16e toon.
Met betrekking tot deze microtonaliteit dienden er verscheidene problemen opgelost te worden door Julián Carrillo: 1. Het bouwen van instrumenten om deze nieuwe tonen voort te brengen. Voor zijn concerten in 1924 en 1925 construeerde hij gitaren in vierde tonen, kleine fluiten in achtste tonen en harpen in zestiende tonen. Hij zette zijn opzoekingen steeds verder door en verwezenlijkte vijftien verschillende piano's. Elk van deze instrumenten kan een type-instrument genoemd worden, hoewel het uiterlijke en het klavier hun gewoon uitzicht behouden. Maar het harpraam, de lengte van de snaren, de grootte en het gewicht van de hamers werden zodanig bestudeerd, dat zij derde, vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, negende, tiende, elfde, twaalfde, dertiende, veertiende, vijftiende en zestiende tonen voortbrengen. Samen kunnen deze piano's het ongelooflijk aantal van achthonderd negentien verschillende tonen in één octaaf weergeven. Kan men zich nog grotere rijkdom voorstellen? Buiten deze piano's, die de basis vormden voor de verwezenlijking van een nieuwe klankenwereld, construeerde Carrillo harpen, gitaren, piccolo's en door middel van nieuwe methodes paste hij houten of metalen blaasinstrumenten aan om ze geschikt te maken tot het spelen van vierde, achtste en zestiende tonen. Daarbij kreeg hij medewerking van Mexicaanse musici, zoals Baudello Garcia voor de gitaren, Refugio Centeno voor de blaasinstrumenten en Federico Buschman voor de piano's. 2. De wijze om deze nieuwe tonen aan te duiden. De muzikale schrijftaal is zeer ingewikkeld, doordat de gebruikte tekens steeds aangevuld werden door de jaren heen. Toen men in de 18de eeuw het systeem van de twaalf gelijke afstanden invoerde, was het gevolg hiervan evenwel, dat men deze zogenaamde diatoniek als basisschaal ging beschouwen, die geen enkele fysische betrekking heeft tot dit systeem. Deze schaal heeft zeven tonen, waarvan de namen do, re, mi, fa, sol, la en si zijn in de Latijnse landen en A B C D E F G plus H voor de si-kruis in de Germaanse landen; daaraan heeft men dan nog een hele reeks exclusieve tekens toegevoegd om de tussentonen aan te duiden, wat het lezen wel erg bemoeilijkt. Toen Julián Carrillo de schrijfwijze van de zestiende tonen wilde vastleggen, verwierp hij het traditionele systeem als onvoldoende. Hij dacht meteen aan cijfers en loste alle problemen op vernuftige en logische wijze op. Met het door Carrillo uitgevonden systeem kan men alle tonen neerschrijven, vanaf de halve tot gelijk welke andere breuk van de toon of het octaaf. 3. De composities. Julián Carrillo schreef bij de honderd muzikale composities in derde, vierde, vijfde, achtste en zestiende tonen: symfonieën, symfonische gedichten, concerti voor viool, cello en piano, kamermuziek zoals kwartetten, sonates voor viool en cello, koorwerken en missen voor solisten. Tal van deze werken werden reeds ten gehore gebracht in grote muziekcentra, zoals Mexico, New York, Philadelphia en, wat Europa betreft, Parijs, Brussel, Luxemburg en nog andere steden. Een groot aantal bekende kunstenaars en dirigenten hebben deze composities uitgevoerd, zoals Leopold Stokowski, Louis de Forment, Yves Prin, Chevreux; onder de solisten vermelden wij Henryk Szeryng, Annik Simon, Reine Flachot, Robert Gendre, | |
[pagina 154]
| |
Jean-Pierre Rampal e.a.m. en wij vergeten bijna het koor van muziekleraars te Parijs, o.l.v. Robert Blot. Philips bracht Carrillo op de grammofoonplaat, in een uitvoering met beroemde solisten en het symfonisch orkest Lamoureux. Door de cijfers met de tonen te assimileren en ze op de toonladder toe te passen, kwam Carrillo tot een buitengewone muzikale procedure, zoals deze, die hij ‘muzikale metamorfose’ heette, door middel waarvan het mogelijk is gelijk welk werk te transformeren (niét transponeren!) zonder de verhouding tot zijn toonafstanden te beïnvloeden. Met zijn cijfers bereikte hij eveneens datgene, wat hij de ‘klankrekenkunde’ noemde, d.w.z. dat er in elke numerieke hoeveelheid, muziek vervat zit. Door zich van de waarschijnlijkheidsrekening te bedienen, bewees hij, op absolute en objectieve wijze, dat elke melodische of harmonische combinatie mogelijk is met de twaalf traditionele tonen. Door deze werkwijze toe te passen op de negen tussentonen, d.w.z. derde, vierde of gelijk welke andere breuk, bekomt men werkelijk een muzikale oneindigheid. Door het gebruik
Partituur in 4e, 8e en 16e toon van Julián Carrillo
van zijn schrijfwijze bereikt men een haast ondenkbare eenvoud voor de voornoemde omzettingen, voor het vormen van de toonladders en de grafische voorstelling van de meest gewaagde harmonische combinaties. In de muzikale werken van Julián Carrillo, zelfs in deze, gebaseerd op de twaalf klassieke tonen, gebruikt hij ongewone werkmethodes, zoals nieuwe akkoorden, nieuwe toonladders, natuurlijke gamma's, die volgen op de produktievolgorden van de harmonische en bij de snaarinstrumenten wendt hij combinaties aan van dubbele en drievoudige harmonische, zoals ze niet meer gebruikt werden sedert Paganini. In 1926 speelde men zijn ‘Sonata Casi Fantasia’, onder het patronaat van de Liga van Componisten te New York. Deze uitvoering kende universele weerklank. Over heel de wereld wijdden tijdschriften er artikels aan en een van deze kronieken werd opgenomen in het belangrijke boek over de Arabische muziek van baron D'Erlanger. Te Mexico City vormde Carrillo in 1930 een volledig symfonisch orkest, waarin alle instrumenten, zowel de snaren als de blazers, van vierde tot zestiende tonen konden voortbrengen. Hij schreef twaalf boeken over muzikale techniek en onderzoekingen. De Franse Radio en Televisie vereerde hem in 1968 door hem op te nemen in de serie ‘De mens en zijn muziek’, waarin voordien reeds figuren werden belicht als Rameau, Monteverdi, Bartók en Debussy. In zijn boek ‘Muziek voor ons’ betitelde Leopold Stokowski Julián Carrillo als ‘de grote eenzame van Amerika’, waarmee hij vanzelfsprekend bedoelde, dat Carrillo een unicum was. Mexico was, heel zijn geschiedenis door en nu nog steeds, zeer interessante musici rijk, die de universele stromingen niet uit de weg gingen. Indien wij er enkelen citeren, waarvan het werk zich situeert rond de vijftigerjaren, dan moeten wij ons beperken tot de belangrijksten: | |
[pagina 155]
| |
Carlos Chávez: componist met zeer grote faam; oeuvre van wereldformaat; bekleedde gedurende twintig jaar de functie van directeur van het Nationaal Instituut voor Schone Kunsten en van het Nationaal Symfonisch Orkest. Zijn werk, waarvan talrijke opnamen werden gemaakt, vertoont de kenmerken van de enkele jaren terug overheersende stijl, het nationalisme, d.w.z. het opnemen van folkloristische thema's en instrumenten; Chávez wendde er zelfs aan van vóór-Spaanse oorsprong.
Luis Sandi Meneses: schreef verscheidene muziektheoretische werken; was stichter van de Opera der Schone Kunsten en lid van het Internationaal Congres van de Muziek. Stichter en dirigent van het Madrigaalkoor, dat in binnen- en buitenland steeds beschouwd werd als subliem. Cultiveerde vurig het nationalisme in zijn muziek, maar leidde in zijn later werk ook de rijke taal van de Oosterse en Indische culturen binnen. Rodolfo Halfter: werd in Spanje geboren en doorliep, als componist, een zeer gevarieerde ontwikkeling. Zijn werk, zowel symfonisch als lyrisch, werd in Mexico en in Zuid- en Noord-Amerika uitgevoerd. Legt als leraar een zeer grote activiteit aan de dag en verzorgt muziekrubrieken in verscheidene tijdschriften en weekbladen. In het algemeen kan men wel zeggen dat zijn muziek, hoewel ze zich vanaf 1954 in een atonale taal uitdrukt, nog in overeenstemming is met de eisen van de neo-klassieke beweging uit de eerste helft van deze eeuw.
Bias Galindo: leerling van Carlos Chávez; won internationale prijzen. In zijn werk vallen twee perioden te onderscheiden: de eerste stemt overeen met het Mexicaans muzikaal nationalisme, de tweede met het neoklassicisme. Carlos Jimenez Mabarak: studeerde in Mexico en Europa. Zijn werk wijst op een tendens tot het klassieke, zelfs in zijn meest recente composities. Hij gebruikt in enkele stukken ook folkloristische melodieën, die hij op zeer originele wijze ontwikkelt. De volheid van zijn muziek is welbekend. Hij hield het ook een tijd bij de twaalftonige muziek.
Joaquin Gutierrez Heras: Directeur van de Universiteitsradio. Hij promoveerde aan het conservatorium te Mexico en studeerde te Parijs (met Jean Rivier en Olivier Messiaen) en te New York aan de Julliard-school (met steun van de Rockefeller Stichting), Hij schreef orkestwerken en kamermuziek; in verscheidene filmpartituren probeerde hij het met concrete muziek.
Eduardo Mata: studeerde in de muziekwerkplaats, in 1930 door Carlos Chávez opgericht in het conservatorium; genoot aldus een zeer stevige academische vorming. Als onderdeel van zijn studie moest hij studies en werken schrijven in stijlen, gaande van het préclassicisme tot de hedendaagse; hij deed dit uitmuntend. Zijn muziek bezit een liberale taal, die zich onderscheidt door een zeer kleurig timbre en een steeds weerkerende bezorgdheid voor contrasten. Het is niet mogelijk hem te rangschikken in een van de bestaande hedendaagse stromingen. | |
[pagina 156]
| |
José Sabre Marroquin: wordt beschouwd als een van de belangrijkste componisten en orkestleiders van Mexico. Zijn ‘Zeelied’ en ‘Nocturne’ worden aangezien als klassieke volksliederen in de Mexicaanse muziek. Zijn ‘Wiegelied aan Patricia’ - dat over heel de wereld gespeeld wordt - en zijn ‘Studie in Tertsen’ worden zeer hoog aangeslagen in de klassieke Mexicaanse muziek. Hector Quintanar: behoort tot de jongere generatie. Hij bouwde zich reeds een interessante loopbaan op, o.m. door het coördineren van het Festival van de Hedendaagse Muziek en van al de muzikale aspecten, die de negentiende Olympische Spelen in Mexico City met zich brachten. Realiseerde te New York en te Parijs verscheidene studies van elektronische en concrete muziek. Dit jaar wordt op zijn initiatief een laboratorium voor deze disciplines opgericht aan het Nationaal Mexicaans Conservatorium. Zijn evolutie als componist doorliep verschillende richtingen: tonalisme, modaliteiten, chromatisme, polytonaliteit en seriële muziek. Sedert 1965 schrijft hij zijn werken binnen de vooruitstrevende stromingen in de muziek, te meer, daar hij een van de musici is, die geïnteresseerd zijn in het gebruik van de gemetamorfoseerde ‘Carrillo’-piano's en in de ontdekking van de onbeperkte mogelijkheden van de toekomstmuziek.
Manuel Enriquez: avantgardistisch componist; wordt evenwel nu geboeid door de problemen, waarvoor iemand wordt gesteld, die een nieuw werk, uiteraard met nieuwe uitdrukkingsmiddelen gecomponeerd, beluistert. Bediende zich van de twaalftonige en seriële technieken, maar hield niet strict vast aan een of ander stereotiep systeem, zodat hij tot rijpheid kwam in een persoonlijke stijl, waarin nieuwe technische hulpmiddelen hem dienen als arbeidsmateriaal of uitdrukkingsmiddelen. Hij studeerde viool te Guadalajara, onder maestro Ignacio Camarena en compositie te Morelia, onder maestro Miguel Bernal Jimenez. Hij speelde zes jaar viool in het Symfonisch Orkest van Guadalajara en volgde, dank zij een studiebeurs van het Staatsdepartement van de U.S.A., een vervolmakingscursus aan de Juillard-school te New York. In 1956 behaalde hij de prijs voor compositie op het Festival van Tanglewood (Mass., U.S.A.), met zijn oktet voor blaasinstrumenten. Sedert zijn terugkeer naar Mexico, in 1959, was hij leider van de tweede violen in het Nationaal Symfonisch Orkest en leverde reeds verscheidene bewijzen van zijn begaafdheid als componist.
Henrijk Szeryng (links) in gezelschap van Julián Carrillo
José Antonio Alcaraz: is een jong componist, die in Mexico en Europa gestudeerd heeft bij de beste leraars. Hijzelf zegt over zijn werk dat hij ‘binnen een hedendaagse postseriële taal, gebruikmaakt van toevallige en ook elektronische hulpmiddelen, maar met een “herziene” situatie. Het is geen muziek op zijn Boulez' en nog minder op zijn Stockhausen's, in wie ik niet geloof, maar veeleer gaat mijn muziek in de richting van Maurice Kagel, Marius Constant en Henze. Ik geloof in het gebruik van zekere types van melodische delen en mijn voornaamste interesse gaat naar geënsceneerde muzikale werken.’ | |
[pagina 157]
| |
Francisco Savin: Voornaamste werken: ‘Quetzalcoatl’, een gedicht voor verteller en orkest (1957), ‘Metamorfose’ voor orkest (1962), ‘Plastische vormen’ voor kwintet van blaasinstrumenten (1963), ‘Drie lyrische gedichten’ voor zang en kamerensemble (1965) en ‘Symfonie met elektronisch orgel’ (1968). Maestro Savin, nu directeur van het Nationaal Muziekconservatorium, is zeer levendig geïnteresseerd in de technische basis van Julián Carrillo's theorie en hij heeft piano's met derde, vierde en zestiende tonen in het conservatorium gebracht, opdat zowel leraars als leerlingen nut zouden kunnen trekken uit deze bronnen van klankenmateriaal. De muziekafdeling van het Nationaal Instituut voor Schone Kunsten organiseert jaarlijks twee seizoenen van 16 tot 20 concerten (in twee beurten) met het Nationaal Symfonisch Orkest, waartoe dan ook de beste nationale en internationale solisten en dirigenten uitgenodigd worden. Verder een reeks volksconcerten, waarvan de programma's gedeeltelijk herhaald worden voor de studenten. Ook nog een Festival van Hedendaagse Muziek, vooral gericht op het in première brengen van nieuwe waardevolle werken, zowel uit binnen- als uit buitenland, en bovendien nog een seizoen met de Nationale Opera, waarin langzamerhand ook het in Mexico niet gekende operarepertorium wordt opgenomen, en tenslotte een reeks kamermuziekconcerten, waaraan het Madrigaalkoor, het Blaaskwintet, het Kwartet der Schone Kunsten en het Kamerorkest der Schone Kunsten deelnemen. Buiten deze activiteiten organiseren het Nationaal Muziekconservatorium en de Hogere Muziekschool regelmatig concerten, intensieve vervolmakingscursussen, confertenties e.d.m. Deze hebben dan plaats buiten de normale onderwijsactiviteiten. De stad Guadalajara is het ‘Symfonisch Orkest van Guadalajara’ en het ‘Symfonisch Orkest van het Noordoosten’ rijk. Het eerstgenoemde hangt af van de Concerten van Guadalajara A.C. en geeft in principe één concert per maand. Het ‘Orkest van het Noordoosten’ is echter bedoeld als rondreizend gezelschap, overal doorheen de republiek, maar geeft op bepaalde tijdstippen soms kleine concertreeksen te Guadalajara zelf. Guadalajara bezit eveneens een conservatorium en een muziekschool. In het conservatorium wordt een tamelijk volledig muziekonderwijs verstrekt; het organiseert op doeltreffende wijze de kunstactiviteiten. De muziekschool biedt, buiten een stevige algemene vorming, onderwijs op grondslag van specialisatie in koorensemble, orgel, Gregoriaanse zang en religieuze compositie. Bovendien bestaan er nog andere akademies en inrichtingen, die eveneens diploma's van goed artistiek niveau afleveren. Te Morelia, Mich., bestaat een orkest, dat twee seizoenen per jaar speelt en een Hogere School voor Godsdienstige Muziek. Deze stad munt uit door haar orgelisten en haar koorensemble ‘De Zangertjes van Morelia’. Guanajuato, Gto., bezit een symfonisch orkest, dat maandelijks concerteert, en verder een Hogere Universiteitsmuziekschool. Te León, Gto., bestaat een school voor gewijde muziek, die reeds tal van goede orgelisten heeft gevormd. Te Galopa, Ver., noteren wij een orkest, dat drie reeksen concerten per jaar geeft, en een muziekschool, die afhangt van de universiteit. Andere steden van de republiek hebben, hoewel zij geen symfonische orkesten rijk zijn, toch centra voor Schone Kunsten, die volgens hun mogelijkheden aan muzikale vorming doen, o.m. Aguascalientes, Ags.; La Paz, B.C.; Torreón y Saltillo, Coah.; San Miguel Allende y Celaya, Gto,; Acapulco, Gro.; Pachuca y Tula Allende, Hgo.; Guernavaca, Mor.; San Luis Potosi, S.L.P.; Hermosillo, Son.; Orizaba y Veracruz, Ver.; Zacatecas, Zac.; Oaxaca, Oax.; Puebla, Pue. en Querétaro, Qro. Ook in de eerder vernoemde steden bestaan deze centra. Uit de instituten te Mexico City - het Nationaal Conservatorium, de Universitaire Muziekschool en de Hogere Avondschool - is een pleïade musici gekomen, die zich nadien geperfectioneerd hebben door studie in de U.S.A. en Europa. Dit heeft ons een zeer groot aantal solisten opgeleverd. Ik zou moeilijk over de Mexicaanse muziek kunnen spreken, zonder de uitzonderlijke figuur te vermelden van Henryk Szeryng, een violist met wereldfaam die sedert vele jaren de Mexicaanse nationaliteit bezit en die het prestige van zijn adoptieve vaderland meedraagt door Mexicaanse werken te spelen. Beroemde violisten van internationaal gehalte en met een prachtige carrière zijn: voorop Hermilo Novelo (met briljante uitvoeringen in Europa en de U.S.A.), en verder Manuel Enriquez, Manuel Suarez, Pedro Cortinas, Hector Olvera en Ignacio Safier. Onder de pianisten treffen we aan: Angélica Morales, María Teresa Rodriguez, Luz María Puente en Pedro Suarez. Als bassist hebben we Gilberto Garcia, bekende cellisten zijn: Sally Van den Verg, Apolonio Arias, Alberto González. Guillermo Helguera, Leopoldo Téllez en Luis Garcia Renard. Het Nationaal Symfonisch Orkest telt onder zijn leden solisten van bijzondere waarde: Gildardo Mojica en Ruben Islas (fluitisten), Rodolfo Rosales en Anastasio Flores (klarinettisten), Felipe León (trompettist), Clemente Sanabría (trombonist), Fernando Avila (hoorn), Judith Flores (harpiste) en de buitengewone timbalist Carlos Luyando. Als wij het over een orkest hebben, moeten wij ook over dirigenten spreken. De leidende figuur is momenteel Luis Herrera de la Fuente, briljante carrière en wereldwijd bekend. Hij tilde het Nationaal Symfonisch Orkest op een hoog artistiek niveau. Eduardo Mota, dirigent van het Universitair Orkest, presteert eveneens uitzonderlijk werk, vooral op het gebied van de hedendaagse muziek. Andere, niet minder belangrijke, meesters zijn Carlos Chávez en Francisco Savín. Onder de jongeren beginnen, Alejandro Kahan, Jorge de Elias en Fernando Avila zich op het voorplan te werken. |
|