| |
| |
| |
[nummer 104]
[1]
Het water stinkt er en er is veel lawaai, maar de dia's en postkaarten zijn reuk- en geluidloos. De droom kan verder worden gekoesterd, de droom van de stad, de stad van de vacantie.
Verder naar het zuiden, de mediterrane steden, de vissersdorpjes opklauterend tegen de kusten. Het is een reis in de tijd. Men duikt in het leven van eeuwen terug, in een gemeenschap tijdloos verankerd in de natuur. Het zijn geen huizen, maar een conglomeraat van vormen en openingen, met pleintjes, straten, hellingen, trappen, nauwe en koele doorgangen, steegjes,
koertjes, patio's, poorten en dan beneden de zonnige kade met het leven, spelende kinderen, slapende honden, vissersnetten, kleurrijke bootjes, terrassen met muziek en dorstige toeristen.
Uit het noorden komen architecten, kunstenaars. Zij tekenen, dromen, fotograferen, bestuderen. Een jong Belgisch architect behaalt te Athene de vermaarde ‘Le Corbusierprijs’ met een architectuurstudie ‘Leçons des îles’. Het leven op de Griekse eilanden was voor zijn ontwende ogen een revelatie die hij met hart en ziel vastlegde in een meesterlijk document. In het desolate polderdorp Dronten bouwt architect Van Klingeren zijn agora, een stuk mediterrane nostalgie. Een Amerikaans tekenaar uit Pittsburg droomt zijn ‘Venetian Fantasy’. In ontelbare huizen schikken duizenden kinderen in een ernstig spel hun blokken tot huizen, tot dorpen, stapelen ze tot steden, tekenen uit hun prentenboeken de rose huizen met de rookpluimen, de straten met de fietsende postbode, de pleintjes met de bomen en banken, het water met de zwanen, het stenen bruggetje met de ezelsrug: Brugge. Brugge voor de weekends, de zonnige zondagnamiddag. Ook hier toeristen, klikkende camera's, gidsen met viertalige nonsens. Een stad vol leven en drukte, een stad om rond te dwalen, te kijken, te luisteren, te leven. Een stad waar men thuis is. Maar toch is het reeds een museum, traag van ons wegebbend in de tijd. Reeds heeft het de perkamenten geur van de geschiedenis, reeds is het de stad die we speuren op de schilderijen van de Primitieven, ver weg, wazig blauw in het landschap. Het is als de steden die we uitknippen uit oude atlassen en reiskronieken en ingekaderd als
| |
| |
Port Grimaud ...pour les touristes... 5 jaar geleden was hier wilde natuur, nu neo-antiek
een afgestorven verwante aan de schoorsteen hangen. Het zijn de steden voor de vacanties waar men wegduikt in de tijd, het zijn de steden voor de expo's waar de kartonnen weemoed wordt opgevierd en weggedronken met levensgrote katers. Steden absurd gecopieerd ‘pour les touristes’, een hypocriet huwelijk tussen folklore en modern comfort. Dwergsteden op speeldgoedschaal liefelijk geïmiteerd, Madurodam, voor kinderen van 7 tot 77 jaar.
Het zijn zovele dromen waaruit men elke dag harder ontwaakt omdat een model wordt geconsacreerd dat elke dag voor ons vreemder wordt, dieper en dieper wegzakt in het anachronisme. Wat lijkt als een wanhoopsdaad, het kost wat kost behouden van een stadsbeeld, een gave skyline, een historisch ensemble tegen de druk van het verkeer, van de economische en sociale ontwikkeling, is niets anders dan de uiting van een wezenlijke behoefte van de mens, zijn nood aan de stad, zijn recht op de stad. De stad, de stede, de nederzetting is de levensvoorwaarde voor de gemeenschap. De vernietiging, de ontbinding van de stad is de ondergang van de gemeenschap. De consecratie van de enkele steden, de zeldzame ensembles in Vlaanderen die de ravage van de welvaart hebben doorstaan symboliseren de hoop op zelfbehoud.
Het getuigt van een jammerlijke struisvogelmentaliteit wanneer een Brussels blad schrijft: ‘... Il faut choisir entre le pittoresque de la misère et le modernisme de demain...’ De bijgaande illustratie laat omtrent dit modernisme niet de minste twijfel: de meedogenloze triomf van de anonimiteit, de verplettering van het individu, de flagrante ontkenning van humaniteit. Tevens getuigt deze uitspraak van een onmacht of een onwil dit pittoreske, de oude stadsgedeelten, menswaardig te houden. Dit lijkt inderdaad niet mogelijk wanneer machtsvertoon, speculatie en statuswaarden primair worden gesteld. Het is het drama van onze urbanisatie dat zij meedraait in deze infernale machinerie, dat zij zich heeft neergelegd bij de kwalijke dualiteit met enerzijds het scrupuleus behoud van enkele ‘îlots sacrés’ enige verspreide monumenten en anderzijds de uitstalling van een misplaatst gigantisme en een chaotische willekeur. Het is alsof er twee stadsvormen zich geleidelijk scherper tegen mekaar aftekenen en in een soort godsvrede naast mekaar voortbestaan, alsof er twee soorten oplossingen, twee disciplines, twee benaderingswijzen bestaan voor hetzelfde probleem, het wonen in de breedst mogelijke betekenis. De dualiteit in ons stadsbeeld wortelt in een dubbel misverstand. Dit kan door een actueel voorbeeld worden geïllustreerd.
De recente polemieken rond de woontorens in de omgeving van het Groot Begijnhof te Leuven hebben bij
| |
| |
velen de indruk gewekt alsof het uitsluitend ging om een verstoring van een gave skyline, een disharmonie tussen oude en nieuwe vormen, een inbreuk op het principe van eenheid van stijl. Dit is slechts ten dele juist. De veroordeling is volkomen verantwoord maar de motieven zijn door velen onvolledig geformuleerd. Deze onvolledigheid vloeit voort uit het hogergenoemd misverstand.
Vooreerst is het Groot Begijnhof te Leuven in zekere mate uniek. Dit historisch ensemble dat gaaf de eeuwen is doorgekomen, is door de recente restauraties sterk gerevaloriseerd, waardoor het eigene, het middeleeuwse stadspatroon, de historische architectuur en vormen sterk op het voorplan zijn gebracht. Men zou geneigd zijn te veronderstellen dat voor ieder ander stadslandschap waar de historische binding, de integriteit minder belangrijk is, m.a.w. voor de meeste van onze stadskernen, dergelijke complexen als dat aan de Naamse Poort uit vormelijke overwegingen wel verdedigbaar zouden zijn. De reacties tegen de waanzinnige torens die overal ‘comme des joyeux nougats’ in het land, in onze steden omhoogschieten, tegen het onnoemlijk groot aantal gevallen van landschapschennis, blijven uit of krijgen een zwakke weerklank (Europacenter te Oostende, Manhattan-kudde te Brussel, St-Pietersklinieken te Leuven). Het torengebouw in de buurt van de Grote Markt te Brussel vormt hierop weer een uitzondering, maar hier ging het weerom om een historisch en architectonisch belangrijk ensemble.
Het tweede element in het misverstand is dat er een conflictsituatie zou ontstaan zijn tussen het architectuurpatrimonium en de eisen van onze moderne samenleving, van het wonen vandaag. De conflictsituatie bestaat wanneer de eisen verkeerd gesteld of het patrimonium foutief benaderd wordt.
De eisen van onze moderne samenleving zijn niet zomaar onmiddellijk te omschrijven. Zij zullen verder verduidelijkt worden.
Het architectuurpatrimonium wordt veelal aanzien als een verzameling van gebouwen of monumenten, historisch of esthetisch belangrijk geacht. De lijst waarop de monumentenwet van 1931 steunt is in deze optiek opgesteld en houdt geen rekening met de waarde van omgeving. Volledigheidshalve moet hier worden aan toegevoegd dat bij de nieuwe inventaris, thans in voorbereiding, met deze omgeving terdege wordt rekening gehouden... Op dit ogenblik echter is de omgeving niet beschermd wat dan toelaat dat in de onmiddellijke buurt van belangrijke gebouwen (zoals b.v. het oud St-Pietershospitaal te Leuven) hemeltergende gewrochten kunnen ontstaan. Het gevolg hiervan was dat belangrijke ensembles, waarvan de samenstellende delen afzonderlijk niet voor klassering in aanmerking kwamen
Groot Begijnhof Leuven ...niet geklasseerd...
| |
| |
door de monumentenwet werden voorbij gezien. Zo bestaat het dat van alle begijnhoven die ons land rijk is en die niet alleen architectonisch maar cultuurhistorisch voor onze gewesten uitermate belangrijk zijn, alleen dat van Diest geklasseerd is. Was het Groot Begijnhof te Leuven in handen gevallen van een cultuurloos speculant, hij had het kunnen neerslaan zonder dat hem van overheidswege iets kon worden in de weg gelegd.
De houding van de wetgever resulteert uit de 19de-eeuwse architectuur- en stedebouwkundige opvattingen. De monumentale waarde van een gebouw stond centraal. Voor onze steden met hun veelal middeleeuws patroon had dit voor gevolg dat brede ‘boulevards’ werden geploegd en geaxeerd op belangrijke gebouwen of monumenten, dat kerken werden ‘gedegageerd’ zelfs wanneer deze door de staat van afwerking daar geenszins waren op voorbereid (St-Pieterskerk te Leuven). Deze chirurgische ingreep in onze stadslandschappen was het gevolg van een visie, beheerst door monumentaliteit, hiërarchie, pronkzucht en heimwee naar vormen uit het verleden. Het waren de eerste tekenen van een ontwenning aan de oude stadspatronen, van een nadrukkelijke affirmatie van de vorm. Terzelfdertijd werd een publieke opinie gevormd die tot vandaag blijft doorleven, vastgekluisterd aan formalistische ideeën, maar die levensvreemd geworden is in een maatschappelijk bestel waar de hiërarchische structuren zijn afgebrokkeld en monumentaliteit een handelsmerk is geworden. De mens is vervreemd van zijn stad. Hij ervaart ze als een ongerief, een obstakel voor de pletrol van zijn technocratische beschaving waar de monumentenwet
...de natuurlijke dimensie...
de tol is die hij betaalt aan de cultuur. Het is typerend voor deze houding dat historische steden zoals Brugge, Gent, Leuven, Diest, Zoutleeuw,... geprezen worden om hun historische gebouwen, hun bouwstijl, hun schilderachtigheid, kortom voor hun zuiver vormelijke kwaliteiten en niet of nauwelijks omwille van een authentiek leefklimaat. Ook het Groot Begijnhof te Leuven is een attraktie geworden voor toeristen en kunstschilders. Innerlijk wordt wel iets ervaren als een woonklimaat, wordt de relatie woonvorm, woonbehoefte intuïtief aangevoeld als iets dat men elders in de nieuwe centra mist, maar men slaagt er niet in deze ervaring om te buigen tot een bewuste discipline, tot een model, niet in de betekenis van een vorm die moet worden nagebootst maar als een werkmethode, een benaderingswijze. Waar het om gaat is niet zozeer de vormelijke of historische waarde maar vooral de humanitaire waarde, kortom de culturele betekenis. De humaniteit, de menselijke schaal is het sleutelwoord, het gewricht waaromheen het hele probleem van de architectuurvormgeving draait. Het is de humaniteit die elk mens nastreeft en zoekt in zijn omgeving al loopt dit uit in de schabouwelijkste kitsch. Hij heeft niet het recht zijn belangrijkst cultuurbezit, de stad, het architectuurpatrimonium, op te offeren wanneer geen waardig equivalent kan worden voorgesteld. Want hierin schuilt het drama van onze overmoedige stedebouw dat deze koortsige bouwwoede geen verrijking brengt maar integendeel een voortdurend verliezen.
Het is belangrijk vast te stellen dat humaniteit of menselijke schaal geen uitzondering is maar dat zij onver- | |
| |
anderlijk aanwezig is, daar waar de industriële ontwikkeling of het verkeer of een andere landschapverbruiker nog niet in belangrijke mate hebben ingegrepen Hieruit mag men afleiden dat de menselijke schaal tot vóór de industriële revolutie automatisch en tegelijk werd verkregen bij de ontwikkeling van menselijke activiteiten. i.c. bouwactiviteiten; dat zij hiervan een wezenlijke exponent uitmaakt. Zij ontstond onafhankelijk van mooie vormen, gave verhoudingen, zuiverheid van stijl. Er werd in hoofdzaak gebouwd zonder architecten. Bouwen was niet alleen het vormelijk conditionneren van een behoefte, een functie, maar was vooral het manipuleren van een taal, die iedereen eigen was als zijn moedertaal. Dit gold zowel voor de architectuur van individuele gebouwen als voor de ontwikkeling van stadsvormen en de stedebouw.
Een taal impliceert communicatie, dus een mededelen en ontvangen. De binding tussen de architecturale vorm enerzijds en de mens en gemeenschap anderzijds heeft dan ook een dubbel aspect: vooreerst het gebruik, het meesterschap in de manipulatie van de vorm en ten tweede de ervaring, het zien, het beleven, het herkennen van de vorm, het zich thuis voelen met en tussen de vormen.
Zo was de architectuur de voertaal van geestelijke stromingen en opvattingen. In de vormentaal van de renaissance werd het humanisme gesymboliseerd. In de barokstijl werd de contrareformatie geconsacreerd.
Dit taaleigen is gegroeid uit een samenspel van verscheidene elementen.
1. | De beperkte keuze van de beschikbare materialen en hun natuurlijke oorsprong. Elke vorm was functie van de beperkte natuurlijke mogelijkheden van het materiaal. Zo was de dakhelling o.m. afhankelijk van de doorlatendheid van de bedekking, de lengte van de raamlateien bepaald door de draagkracht van het materiaal. |
2. | De bouwtechniek evolueerde zeer traag waardoor men met de vormen generaties lang vertrouwd was. Nieuwe technieken kwamen meestal geleidelijk tot stand en waren dan bovendien vaak een oorspronkelijk gebruik van gekende mogelijkheden van gekende materialen. |
3. | De invloed van het klimaat en van het natuurlijk milieu was beslissend, zo ook het reliëf van de bodem, de aard en de stabiliteit van de ondergrond, de nabijheid van rivieren. |
4. | Het bouwbedrijf was artisanaal met dubbel gevolg. Het bouwen was arbeidsintensief; er was een groot deel van de bevolking nauw bij betrokken. Bovendien waren door de rudimentaire middelen en werkmethoden de sporen van menselijk handelen en falen zichtbaar. Dit geldt zowel voor de textuur van de materialen als voor de onregelmatigheid van structuren en inplantingen. |
5. | De mens was plaatsgebonden. Zijn verplaatsingsmiddelen waren beperkt. Zijn leven speelde zich af in een welbepaalde omgeving die dus een ruim deel van zijn belangstelling opeiste. |
6. | De gemeenschap was duidelijk gestructureerd. Ieder individu had ten aanzien van de gemeenschap een gevestigde en vaste positie die zich concretiseerde in een vormelijke omgeving met een duidelijke herkenbaarheid, zowel wat plaats als vorm betrof. De kerk, de pastorij, de woning of het kasteel van de edelman kregen een plaats en vorm in functie van het belang dat zij in de gemeenschap vertegenwoordigden. De vormelijke hiërarchie was de vertaling van een maatschappelijke ondergeschiktheid. De gemeenschap vormde een gesloten geheel en de communicatie met andere groepen of gemeenschappen was secundair. |
Het is duidelijk dat de opgesomde elementen niet los van elkaar staan. Zij zijn facetten van een totaal beeld van een bepaalde gemeenschap in haar uiterlijke verschijningsvorm.
In al de opgesomde elementen blijkt de grote gebondenheid, de correlatie tussen mens en gemeenschap, natuur, klimaat en vormgeving.
De menselijke schaal was vanzelfsprekend omdat de mens niet bij machte was te handelen of te bouwen buiten de natuurlijke dimensie. Het was tot op het ogenblik dat de technische en daarmee gepaard gaande maatschappelijke evolutie hem in staat stelde deze dimensie te doorbreken dat hij zich vervreemdde van de vormgeving en de menselijke schaal als een verloren of te redden goed begon te ervaren.
Deze vervreemding, deze onafhankelijkheid van de vorm komt in de huidige samenleving onder verscheidene gedaanten tot uiting.
Het valt buiten het bestek van het nummer te onderzoeken hoe al deze elementen hoger behandeld en die betrekking hadden op de preïndustriële gemeenschap geleidelijk zijn veranderd en afgebrokkeld. Wij zullen ons beperken tot een nieuwe opsomming van dezelfde elementen maar dan geprojecteerd op het patroon van de huidige samenleving. Men kan hiermede geen totaalbeeld van deze gemeenschap construeren, maar het kan ons toelaten de nodige conclusies te trekken. Gemakkelijkheidshalve zal dezelfde volgorde van opsomming behouden worden, onafhankelijk van de belangrijkheid.
1. | De keuze van materialen waarmee de mens vandaag wordt geconfronteerd bij de samenstelling van woonvormen is onoverzichtelijk. Buiten de traditionele producten zoals hout, steen, glas en dgl. is er een onbeperkte gamma van kunstmatig verkregen materialen met ongekende technische kwaliteiten, zoals metalen, staal, gewapend beton, kunststoffen... Geen enkele
|
| |
| |
| vorm is nog onmiddellijk afleidbaar van de mogelijkheden van het materiaal. Het is nog slechts het voorrecht van enkele designers het eigene, het ‘natuurlijke’ van het materiaal te onderkennen. |
2. | De bouwtechniek heeft op korte tijd zo'n enorme vlucht gekend, heeft zijn mogelijkheden dermate verruimd dater behoudens eventueel de financiële, er geen enkele beperking meer is. Het groot aantal beperkingen waarmede men vroeger had af te rekenen maakte de keuze gemakkelijk en natuurlijk verantwoord. De natuur heeft nu ten aanzien van de constructie geen enkele correotie meer aan te brengen. Er heerst een totale willekeur. |
3. | Het natuurlijk milieu en het klimaat kunnen worden genegeerd of bedwongen. Bergen worden geslecht, valleien gedempt, rivieren omgeleid, wij hebben het 's winters warm in glazen huizen. Op het dak van de Pan. Am building te New-York is een windvrije heliport gerealiseerd. Men bouwt steden in de woestijn, men plant er in volle zee. |
4. | Het bouwbedrijf wordt in hoge mate gerationaliseerd. Het bouwen wordt een zaak van cijfers en grafieken, een industrieel proces met zijn eigen disciplines en wetmatigheid. De menselijke handeling wordt als traag en onrenderend door technische of electronische apparatuur vervangen. De werven worden weinig arbeidsintensief. Prefabricatie, normalisatie maken gespecialiseerde ambachtslui overbodig. De nog aanwezige ongeschoolden staan klaar om door robotten of computers te worden vervangen.
Procentueel worden nog weinig mensen rechtstreeks met het bouwen geconfronteerd. |
5. | Eén van de belangrijkste aspecten van de huidige samenleving is de mobiliteit. Hieraan moet onmiddellijk het begrip communicatie worden gekoppeld. In de enge betekenis houdt mobiliteit in dat we de middelen hebben om ons te verplaatsen waar, wanneer en zo snel we maar willen. We heben de auto, de trein, het vliegtuig. Om het met de reklame te zeggen: vandaag lopen we huiverig door de sneeuw in een winterse stad, morgen liggen we te bruinen op een zuiders strand. Maar mobiliteit is meer. Het is niet meer nodig zich fysisch te verplaatsen om contact te hebben met verre streken, gebeurtenissen of personen. Er is de krant, de radio, de telefoon, de televisie, om ons te transponeren in een verre omgeving zonder van onze stoel op te staan. De omgeving van de mens is meer dan zijn huis, zijn straat, zijn stad. Zijn werkterrein, zijn belangstellingsveld, zijn kennissenkring beperken zich niet binnen zijn stad maar liggen vertakt over het hele land, de hele aardbol. De mens is niet meer gebonden aan zijn huis, zijn omgeving. Het is de nomade van de twintigste eeuw.
Het belang van deze mobiliteit wordt duidelijk als men ziet welke statuswaarde aan de auto wordt toegekend, het symbool van deze mobiliteit, de keuzevrijheid, de vrijheid van bewegen. Het is daarom onvoorzichtig de auto als een louter vervoermiddel te aanzien en de verkeersproblemen in deze optiek op te lossen. Het is een levenswijze, een tweede huid. |
6. | De hiërarchische structuren van vroeger vindt men in de huidige samenleving niet meer terug. De afbrokkeling van de gesloten gemeenschap evolueert naar een totale ontbinding van de groep. De onafhankelijkheid van het individu manifesteert zich zelfs tot in het gezinsverband. (In de woningbouw ziet men reeds hoe de woning zich deelt in een veelheid van wooncellen, ieder zijn eigen kamer met individuele badcel, een living voor de kinderen... Weliswaar nog een luxeoplossing, maar tekenend voor een evolutie). |
De autonomie van het individu resulteert enerzijds uit zijn mobiliteit met daarmee verbonden een vrij gekozen interessesfeer. Anderzijds kan zij worden uitgelegd als een verweermiddel tegen de druk van de massa, van het aantal. Hier wordt geraakt aan een nieuw element van onze samenleving.
Het is algemeen bekend dat onze samenleving exponentieel evolueert naar een bevolkingsexplosie, gepaard gaande met gigantische bevolkingsconcentraties. Het land verstedelijkt en de steden koeken aan elkaar tot een onoverzienlijke megalopolis. Het onderscheid met de vroegere samenleving ligt echter niet zozeer in de omvang van de groep, maar in de essentie van de groep zelf. De groep is niet meer gestructureerd, maar afgebrokkeld tot een eindeloze verzameling van vrij denkende, agerende, gelijkwaardige eenheden, waarvan de onderlinge relaties, zoals Christofer Alexander aantoont, niet in een hiërarchische boomstructuur zijn onder te brengen maar op een complexe en veranderlijke wijze vertakt liggen over de hele gemeenschap. De hogergenoemde elementen, alhoewel onder een extreme vorm geformuleerd tonen duidelijk aan dat de mens al dan niet los is komen te staan van de vormelijke omgeving, toch in hoge mate ervan is vervreemd. De vraag kan worden gesteld in hoever de architecturale vorm nog bepalend is voor de vormgeving van de mens, in hoever hij er nog om geeft dat het landschap wordt verminkt, de steden worden afgetuigd, de atmosfeer verpest, de rivieren vergiftigd, de bomen omgehakt? Waarom protesteren wanneer een rivier wordt dichtgegooid, een historische straat verbreed, een stadsprofiel geschonden als het gebeurt terwille van het openbaar nut (in de materiële zin), terwille van de eisen van modern comfort?
De mens is echter stoffelijk gedetermineerd en de stoffelijke vorm is de voorwaarde om zich als mens te
| |
| |
realiseren niet alleen als individu maar ook als sociaal wezen. Zijn omgeving is zijn decor, zijn klankbord. Het bepaalt zijn thuis, zijn home. In zijn omgeving moet hij zich als mens herkennen. Of die omgeving een kasteel is, een woonwagen, een boot, zelfs een bureel of een hotel, het doet niets ter zake, als hem de ruimte wordt geboden, de openheid, de afzondering om zijn eigen leven te leiden in alle gemoedsrust met de vertrouwde dingen om hem heen.
Hier belanden wij opnieuw bij de menselijke schaal. De bedenking dat de mens zich in de huidige gemeenschap heeft geïndividualiseerd, zijn interessegebied ver buiten de vormelijke omgeving heeft uitgebreid mag geen alibi zijn voor een gebrek aan humaniteit in die omgeving.
Meer dan ooit heeft de mens er behoefte aan in een samenleving waar het levensritme vaak tot haast onmenselijke hoogte wordt opgevoerd, de zenuwen tot het uiterste worden op de proef gesteld. Het is geen wonder dat de stadscentra ontvolken als men ziet wat ermee gebeurt in naam van de vooruitgang, van het modern comfort; als men ziet hoe de straten worden verbreed, bomen worden omgehakt, rivieren dichtgegooid om nog meer verkeer toe te laten, nog meer lawaai, nog meer luchtverpesting, nog minder veiligheid. Wijken worden met de grond gelijkgemaakt en vervangen door buildings, appartementen ‘de haut standing’ maar met een caricatuur van wooncomfort (klachten over geluidshinder en gebrek aan privacy worden als asociaal afgewimpeld). Stadsvernieuwing
Diest ...rivieren worden dichtgegooid...
heet men dat.
Wij leven in een tijd van spektakel. Stadsvernieuwing moet dus ook spectaculair zijn anders is het niet van de tijd. Voor ‘Les Halles’ te Parijs werden waanzinnige projecten voorgesteld waar de pers verlekkerd mee uitpakte. Gelukkig ontstond er tegen deze ‘torens van Babylon’ een storm van protest van mensen met gezond verstand. Het gevolg was dat men inpakte met de panache. Het laatst voorgestelde project liet de bestaande oude wijk voor het belangrijkste deel onberoerd en stopte het overgrote deel van de nieuwbouw onder de grond. Er gaan nu stemmen op om ook de eigenlijke oude hallen te revaloriseren en een nieuwe functie te geven waar ze oorspronkelijk als eerste voor de bijl zouden gegaan zijn.
Dit voorbeeld is typerend in die zin dat enerzijds de nood aan de stad, aan de oude vertrouwde vormen wordt aangevoeld en anderzijds de mogelijkheid bestaat het leven te conditionneren op een plaats waar dit tot nog toe voor onmogelijk werd geacht, tientallen meter onder de grond. Hopelijk zal in dit voorbeeld een precedent worden gezien en zullen ook in ons land er lessen uit getrokken worden.
Op een ogenblik dat de techniek ons naar de sterren drijft, ons laat overleven honderdduizenden kilometers van deze planeet verwijderd, kunnen wij met deze wonderlijke techniek nauwelijks meer doen voor ons eigen environment dan om te hakken en neer te slaan wat ons dierbaar is, is zij in onze onwennige handen als een knuppel in de hand van Caïn.
| |
| |
Venetian Fantasy
|
|