Bibliotheek
Nieuw
Pasverschenen boeken van leden
Jos Ghysen: Ik dacht het maar, 12,5 × 19 cm, 191 pag., uitg. Davidsfonds, Leuven, 1969, ledenprijs: 60 fr. ing.; 85 fr. geb.; handelsprijs: 90 fr. ing./ 120 fr. geb.
Cursiefjesschrijvers schijnen een tijd van hoogconjunctuur te beleven. Sedert enkele jaren pakt de Boekengilde De Clauwaert, mét succes, uit met meerdere bundels van dit spitse proza, dat de naam ‘cursiefje’ kreeg, en nu gooit ook het Davidsfonds een lijvige bundel op de tafel, onder de zeer passende titel ‘Ik dacht het maar’. Jos Ghysen is een grootmeester in het niet zo gemakkelijke genre. In het meestal steile proza van de dagelijkse dingen, ziet hij toch nog altijd een stukje schuine helling, waarop hij zich met een glimlach neerlaat en uitnodigt om bij hem even te verpozen. In de D.F.-bundel werden een veertigtal stukjes opgenomen. Het heeft geen zin om enkele toppunten aan te duiden: ze zijn allemaal goed: wat zuur, wat zoet, wat zout, gekruid met een taal, die niet alleen zeer verzorgd, maar tevens precies deze is, voor een cursiefje vereist.
Dus snoepen maar, zonder vrees voor de lijn. Wedden dat dit boek, qua verkoopcijfer, een topper wordt in het D.F.-programma 1969?
Pil: Pilkuren, 19,5 × 19,5 cm, 192 pag., geb. in vollinnen band met stofwikkel, uitg. Davidsfonds, Leuven, 1969, ledenprijs: 160 fr., handelsprijs: 200 fr.
Het Davidsfonds is zich al langer hoe meer bewust van het cultureel belang, dat de humor-op-niveau in zich draagt en voert met de glimlach een daverende campagne, die uiteindelijk moet leiden tot de volledige wederopvoeding van ons volk in die zin.
Een nieuwe pijl op die boog is het heerlijke boek ‘Pilkuren’, getekend door Joe Meulepas - oneindig beter bekend onder zijn pseudoniem Pil. Pil tekent nu al jaren politieke spotprenten in een van onze Vlaamse dagbladen en ontzag daarbij, goddank, niets of niemand. Uit zijn produktie van de jongste tien jaar heeft hij een selektie gemaakt: 168 prenten, die op een grandioze wijze een anecdotische spiegel vormen van evenveel jaren Vlaamse Beweging.
Manu Ruys - een ander ‘begrip’ in de wereld van onze pers - schreef voor dit boek een uitstekende inleiding, die precies past bij de voorgestelde cartoons en die documentair beslist waardevol mag genoemd worden. Een boek dus om steeds maar opnieuw te bekijken en te genieten, met een grim- of een glimlach, maar ontspannen vooral. En hier kunnen wij het slot van Ruys' inleiding volledig onderschrijven: ‘Dat wij vandaag ontspannen aan de Vlaamse strijd kunnen denken en met een glimlach naar de tekeningen over die strijd kunnen kijken, is een teken van onze sterkte. En van onze zekerheid dat de toekomst goed zal zijn’. Overdreven optimisme? Misschien wel. Maar wat hebben pessimisten ooit al bereikt?
Bart Mesotten: De overkant van het gedicht, 13,8 × 21 cm, 246 pag., ing., uitg. De Roerdomp, Brecht-Antw., 1968, 160 fr.
Bart Mesotten, onze geestelijke adviseur voor de provincie Antwerpen, is, in de strikste betekenis van het woord, een ‘vriend’ van de poëzie. Hij gaf reeds vroeger enkele gecommentarieerde bloemlezingen uit (o.a. ‘Poëzie ter lange omvaart’) en bereidt momenteel de eerste Nederlandse vertaling voor van het oudindisch epos ‘De Ramayana’. Zijn jongste werk, dat zopas van de pers kwam, heet ‘De Overkant van het gedicht’ en deze titel maakt meteen duidelijk, waar het Messotten om te doen is: een weg uitstippelen, die kan gevolgd worden, om het gedicht te benaderen. Hij doet het in een vijftal hoofdstukken. Het eerste handelt over de poëzie-techniek en de auteur wijst op enkele densificatie-technieken (‘woorden kunnen op diverse wijzen verdicht worden’); Mesottens grootste aandacht gaat naar het ritme, ‘de levensechte hartslag van het gedicht’ of nog: ‘het ritme is de levensadem van het gedicht’. Hoofdstuk 2 brengt enkele besprekingen, die samen een zekere eenheid vormen (ontleding - wat een verfoeilijk woord, als men het naast het woord gedicht plaatst! - van gedichten van Decorte, Vercnocke, Peleman, Vertommen en le Roy). Vervolgens worden in ‘Religieuze poëzie’ veertien religieuze gedichten besproken, hoofdstuk vier brengt een poëtisch bezoek aan Zuid-Afrika (een chronologisch, poëtisch grasduinen van E.N. Marais tot en met Elisabeth Eybers) en het laatste deel brengt ons naar de overkant van minder verspreid werk van Dante. Een beknopt zakenregister, een alfabetische lijst van de behan-