Kunst en geest
Symbolen en tekenen in een zich wijzigende wereld
Terwijl een vijftigtal kunstenaars en theologen zich in de Paulus-Akademie te Zürich (16-18 september 1968) bogen over het moeilijke thema ‘Symbool en teken in een zich wijzigende wereld’ en een grondige dicussie zich uitspon, was in de stad Zürich zelf te zien hoe de jeugd dit probleem op haar eigen wijze had opgelost (een trouwens heden ten dage ook in andere steden vertrouwd beeld): zij komt uit de modewinkels en draagt de beelden van Martin Luther King, Kennedy, Mao Tse-Tung, Che Guevara en Dubcek naar huis. Theorie en praktijk dus en zelden lagen deze op een congres zo dicht bij elkaar als in Zürich.
En de congressisten uit Holland en België, uit de Bondsrepubliek, uit Oostenrijk en Zwitserland sloten geenszins hun ogen voor de realiteit; zij rekenden af met taboes, verwierpen gevestigde, mooigekleurde kunstbegrippen en trachtten, in een klimaat van verdraagzaamheid en achting voor de mening van de andersdenkenden, op een intellectueel waarachtige wijze nieuwe maatstaven vast te leggen. Déze vraag stond voorop: hoe kan de kunstenaar heden, in een steeds maar onmenselijker wordende wereld, bijdragen tot de vermenselijking van die wereld en tot het vervullen van de taak, die de christen werd meegegeven.
Dit kunstenaarscongres - waartoe het regionale SIAC-secretariaat voor het Duits-Nederlands-Scandinavisch taalgebied, zetel Keulen, uitgenodigd had - was een werkcongres en diende niet in laatste instantie ook als voorbereiding tot het SIAC-wereldcongres, dat in 1969 eveneens onder het thema ‘Symbool en teken in een zich wijzigende wereld’ te Salzburg zal plaatshebben.
Zo vlug het uit de referaten en discussies te Zürich kristalhelder naar voren kwam, dat elke gemeenschap haar symbolen bezit, ja, deze noodzakelijk vandoen heeft, zo verscheiden waren de meningen over de vraag of de oude symbolen, de oude christelijke symbolen, vandaag de dag nog voldoende kracht bezitten om de huidige mens aan te spreken; of moet men nu nieuwe symbolen ontdekken en deze aan de hedendaagse gemeenschap brengen? In zijn historisch betoog over ‘Symbool in geschiedenis en traditie’, gaf de regionale secretaris van SIAC, Dr. Franz Tack (Keulen), het symbool de betekenis van teken, door hetwelk, op grond van een innerlijke analogie, aan de wetende een religieuze zin veruitwendigd en voorgesteld wordt. Symbolen - aldus Tack - bezitten een betekenis die ze a.h.w. binnen in zich dragen, en zij werden, in tegenstelling tot het louter teken, niet willekeurig uitgedacht. Het christelijk symbool bezit wezenlijk de geschiedenisdimensie en gaat uit van het middelpunt, dat Christus is. God, die zichtbaar wordt in het zinnebeeldige teken op aarde - in deze heilshistorische betekenis ligt de laatste en meest vérreikende betekenis van het symbool.
De Hollandse kunsthistoricus Prof. Dr. J.N. van Wessen (Amsterdam) sprak in dezelfde zin. Zijn referaat handelde over de betekenis en de herbeleving van oude symbolen, door nieuwe artistieke verklaringen. Hij was ietwat laconisch de mening toegedaan, dat de oude christelijke symbolen heden ten dage net zo goed als vroeger bestaan en dat zij volledig voldoening geven; men moet niet te vlug zijn met vernieuwing.
Van zulk standpunt - met, als eindeffect, de oppolijsting van het oude - wou architect Heinz Buchmann (Dinslaken) weinig weten. In een frisse, klare dictie sprak hij zijn onbehagen uit en meteen dit van de jonge generatie; de traditionele symbolen noemde hij