Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 18
(1969)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |||||||
[pagina 22]
| |||||||
Toen mij de opdracht werd gegeven deze bijdrage te schrijven werd het onderwerp nader bepaald in drie vragen:
De eerste twee vragen lijken mij nauw in verband met elkaar te staan. Als mag worden aangenomen dat er een vervalst beeld van Bruegel in omloop is bij het volk, dan ligt die vervalsing voor een groot deel in de identificatie met een bepaald aspect van het Vlaamse volkskarakter. Voor er kan geantwoord worden op de vraag waarom, lijkt het mij noodzakelijk de vraag te stellen welk beeld er in omloop is. Vooraf moeten wij het erover eens zijn wat onder ‘het volk’ dient verstaan te worden. Ik geloof dat daarmee kan bedoeld zijn: het geheel van niet-cultuurbewuste individuen die de massa uitmaken van een cultuurgemeenschap. Om de contradictie in die terminologie te vermijden zouden we eigenlijk moeten spreken van een ‘niet-cultuurgemeenschap’. Nu is het zo dat die massa, aangenomen dat ze een houding aanneemt tegenover een cultuurverschijnsel - daardoor wordt ze dan immers wél cultuurbewust -, zelden haar opinie over dat cultuurverschijnsel formuleert en ze in ieder geval niet schriftelijk onder woorden brengt. Daarom kan enkel worden voortgegaan op globale indrukken. Nu is Bruegel wel een zeer speciaal geval. Zijn ‘image’ heeft zulk ongewoon populariseringsproces doorgemaakt, dat de naam Bruegel ook voor niet-cultuurbewusten een bepaalde betekenis heeft. Zijn naam wordt door hen meestal geassocieerd met kermisgevoelens, boertige pret, bier, rijstpap en worsten. Maar niet enkel de naam Bruegel is populair, de reprodukties van zijn werken zijn zo massaal verspreid dat nagenoeg iedereen er wel eens onder ogen gekregen heeft. De eerste oorzaak daarvan is wel het feit dat de onderwerpen van zijn meest gereproduceerde werken zeer attractief zijn bij het volk. Daarom zijn de spreekwoorden, de kinderspelen, de dansende en feestende boeren die hij heeft uitgebeeld, zo populair geworden. Tussen mythologische voorstellingen, historische portretten en altaarstukken van andere schilders en het volk is er altijd een afstand te overbruggen, tussen de taferelen en de figuren van Bruegel en het volk is die afstand er niet. Bruegel heeft met zijn greep uit het volle leven geen afstand geschapen, maar nabijheid. Hij geeft het volk de indruk erbij betrokken te zijn, hij schept vertrouwen door de herkenbaarheid van zijn onderwerpen. Niet enkel de onderwerpen zelf echter overbruggen een afstand, ook de manier waarop ze behandeld zijn. Ergens heeft men de induk dat men het ook zo zou schilderen. Zoals alle grote kunst, lijkt de kunst van Bruegel eenvoudig, vanzelfsprekend en levensnabij. Indien het image van Bruegel vervalst moet worden genoemd, dan geloof ik nochtans niet dat het door het volk werd vervalst. Het volk vervalst niet, het simplifieert. En dat is normaal, want het beschikt uiteraard niet over alle elementen waaruit een juist en volledig beeld van Bruegel zou kunnen worden opgebouwd. Het beeld is eenzijdig, omdat het is opgebouwd uit oppervlakkige indrukken over zijn onderwerpen en over de schijnbare gemakkelijkheid van de vormgeving: de tekening, de verfbehandeling en zelfs de compositie. Het volk bekommert zich niet om de geestelijke relatie tussen de schilder en zijn onderwerpen, om de geheimen van de creativiteit, om de plastische normen. Het bouwt uit oppervlakkige indrukken een gesimplifieerd beeld, maar geen image. Enkel de cultuurbewusten maken een image. Om het te leren kennen, kan het nuttig zijn een encyclopedie te raadplegen. Naar aanleiding van een bezoek aan het Kunsthistorisches Museum te Wenen, bracht Aldous Huxley in ‘Along the Road’ kritiek uit op de elf regels over Bruegel in de Encyclopaedia Britannica - ‘men kan erop vertrouwen, merkt hij schamper op, dat ze in dergelijke aangelegenheden de algemene opinie weergeeft van een paar generaties terug’. Die encyclopedie schreef inderdaad over Bruegel, dat ‘de onderwerpen van zijn schilderijen hoofdzakelijk komische figuren zijn zoals die van D. Teniers; en als hij de delicate toets en de zilveren klaarheid van die meester mist, dan heeft hij geestigheid en komische kracht in overvloed’. In latere uitgaven werden de elf regels weliswaar tot zestien uitgebreid, maar de geciteerde tekst bleef ongewijzigd behouden. In de jongste uitgave van de Britannica zijn ze echter volledig weggevallen. Na de biografische gegevens en een overzicht van zijn werken, schrijft ze: ‘Bruegel was geen Vlaamse boer, zoals hij soms werd voorgesteld,... maar een gecultiveerd stadsbewoner die werkte voor klanten die een onderscheid konden maken, waaronder de Spaanse autoriteiten. Hij was een zeer bedachtzaam schilder, die erin slaagde zijn eigen levendige waarnemingen te combineren met elementen uit de kunst van andere perioden en elders, zodat hij een vollediger en meer coherente visie op de wereld kon tonen dan gelijk welke tijdgenoot. Het is een visie waarin de kleinzieligheid, de wreedheid en de domheid van de mens sterk beklemtoond worden tegenover het sublieme en de onverschilligheid van de natuur. Het pessimisme ervan wordt echter gecompenseerd door een geestelijke zuiverheid, een humor en een sensibiliteit voor elke vorm van schoonheid in de natuur die van Bruegel een van de verrukkelijkste en meest filosofische artiesten hebben gemaakt.’ In de jongste uitgaven van de meeste encyclopedieën krijgt Bruegel de plaats en de appreciatie waarop hij recht heeft. De Encyclopedia Americana (editie 1965) schrijft wel, dat hij bekend is voor zijn realistische uitbeeldingen van het dorpsleven, ‘which have earned him the names of Peasant Brueghel and The Droll’, maar Collier's Encyclopedia (editie 1967) legt de nadruk op zijn technische vaardigheid en noemt hem ‘een van de meest vooraanstaande artiesten in de geschiedenis van de Vlaamse schilderkunst’. Het Schweizer Lexikon (editie 1946) noemt hem ‘misschien de origineelste kunstenaar van het maniërisme ten noorden van de Alpen’. De Brockhaus | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
Enzyklopädie (editie 1967) prijst hem vooral als tekenaar, de Grand Larousse Encyclopédie (editie 1960) legt de nadruk op zijn ‘genie als landschapschilder’. Dat Collier's Encyclopedia weet te vertellen dat ‘zijn familie waarschijnlijk uit een van de twee steden in Vlaanderen kwam die Bruegel worden genoemd’ en eraan toevoegt dat het Bruegel in Noord-Brabant bij 's Hertogenbosch ligt, is natuurlijk van bijkomstig belang. Hoofdzaak is dat de beoordeling van Bruegel als schilder gunstig evolueert. Vroeger werd Bruegel niet enkel door het volk eenzijdig bekeken en gesimplifieerd. In de ‘Dictionnaire historique et raisonné des peintres de toutes les écoles’ van Adolphe Siret (editie 1883) kon men ook lezen: ‘D'un caractère éminemment gai et sociable, il sut l'imprimer à toutes ses oeuvres parmi lesquelles il y a de charmantes...’ en ‘Manière animée et spirituelle; la disposition gaie et comique de son esprit se retrouve dans presque tous ses tableaux’. Het populaire, eenzijdige en gesimplifieerde image van Bruegel is dus helemaal geen produkt van de geest van Felix Timmermans: het bestond reeds lang vóór hij zijn Bruegel schreef. Dat neemt niet weg dat het gedeeltelijk waar is dat de publikatie ervan dat image verder zou kunnen verspreid hebben. De vraag is echter of het Bruegelbeeld van Timmermans wel juist werd geïnterpreteerd. Bij de keuze van de titel gaf de Engelse vertaler reeds een interpretatie, toen hij het boek ‘Droll Peter’ noemde, een benaming die uit onze gewesten afkomstig is waar hij vroeger de ‘Vieze Bruegel’, de ‘Drollige Bruegel’ of kortweg ‘Pieter den Drol’ werd genoemd. Over de opvattingen van Felix Timmermans over Bruegel heb ik vroeger reeds geschreven in dit tijdschriftGa naar eindnoot1. Voor zijn roman steunde hij zowel op zijn eigen interpretatie van Bruegels schilderijen als op het getuigenis van Karel Van Mander, dat Bruegel ‘een zeer stil en geschikt man was’, ‘niet veel van woorden en toch vermakelijk in gezelschap’. In zijn bijdrage over Bruegel in ‘100 grote Vlamingen’ schreef Timmermans later de volgende slotbedenking: ‘Groot was zijn werk, zwak was hij als mens, maar juist daardoor had hij zoveel te zeggen.’ Dat Felix Timmermans Bruegel niet eenzijdig als een komische schilder beschouwde blijkt uit een brief aan zijn vriend Flor van Reeth in de periode waarin hij zijn boek schreef: ‘Bruegel vordert nu stabiel, en 't zal een schoon boek zijn, maar 't is danig moeilijk omdat Bruegel een onduidelijke ziel had en altijd overhoop met zichzelf lag, gebonden aan de kloof der aarde en hunkerend naar de hoogste toppen. Dat is moeilijk die up en down laten komen op tijd’. Misschien is hij daarin inderdaad niet helemaal geslaagd, zodat hij aanleiding gaf tot verkeerde interpretatie. En daardoor heeft hij dan wel iets bijgedragen tot de verspreiding van een eenzijdig image. Dat komt duidelijk tot uiting in de besprekingen van het boek in verscheidene bladen en tijdschriften. Aan de ene kant zijn er critici geweest die van oordeel waren, dat niemand beter over Bruegel had kunnen schrijven dan Felix Timmermans. Zo schreef Ernst Groenevelt in ‘De Avondpost’: ‘Wanneer Bruegel een schrijver ware geweest, hij zou Timmermans hebben geheten, en ware Timmermans een schilder, zijn naam zou Pieter Bruegel zijn’. Lode Monteyne schreef in ‘De Vlaamsche Gids’: ‘We zijn daarin meer getroffen geworden door de wijze waarop de auteur van Pallieter de verschillende aspecten van Bruegels kunst verheerlijkt door ze om te zetten in gelijkwaardige plastisch-rijke en kleurenweelderige bladzijden dan wel door de psychologische groei van de mens en de artiest, die wij toch ongaarne missen in dit schitterende werk’. Gerard Knuvelder noemde ‘Pieter Bruegel’ in ‘Roeping’ het beste werk van Timmermans: ‘Dit boek is als 't ware bezeten door een schuimende scheppingsdrift, door een levenskracht en levensgloed die in het overige werk van Timmermans niet tevinden is.’ Aan de andere kant schreef Achilles Mussche in ‘Vooruit’: ‘Timmermans' Bruegel vloekt tegen de Bruegel der schilderijen. De Bruegel der schilderijen is, ondanks een zekere oppervlakkige schijn, een sombere, tragische natuur: Timmermans' Bruegel is en blijft een boer, een alledaagse boer.’ Het scherpst heeft August Vermeylen op het Bruegel-boek gereageerd in een fictief interview met de schilder in ‘Vandaag’. Hij liet Bruegel daarin o.m. zeggen: ‘Timmermans heeft me eenvoudig als voorwendsel gebruikt: hij wilde niet anders dan nog eens van zijn Pallieter-vat te tappen, zich nog eens een roes te drinken aan zijn bier-zware liefde voor het “koleurige” Vlaanderen. Hij gaat niet uit van mijn geest, maar van mijn onderwerpen, om er zijn eigen verbeeldingen aan te laten wapperen als vaantjes.’ In het buitenland kreeg het werk een veel gunstiger weerklank. Zo schreef G. Charensol in ‘Les Nouvelles Littéraires’ over de Franse vertaling: ‘La réussite de Félix Timmermans est exceptionnelle et on regrette de si mal connaître en France ce puissant romancier flamand capable de douer d'une vie si intense, si quotidienne des événements vieux de quelque 400 ans.’ Als ik de antwoorden op de mij gestelde vragen samenvat, kom ik tot de volgende vaststellingen:
José De Ceulaer |
|