Protest met beitel en penseel
Pablo Picasso, Guernica (1937) The Museum of Modern Art, New York.
Een kunstenaar, die echt iets heeft te zeggen, doet altijd ergens aan protest. Nadrukkelijke protestkunst van enige omvang schijnt echter een modern fenomeen te zijn in de plastische kunsten. Opdat heilige verontwaardiging of opstandigheid tegen in eigen land bestaande instellingen of machtsmisbruiken zich zou kunnen ontwikkelen in belangrijke plastische werken, is er een klimaat van vrijheid nodig en van tolerantie, zoals men er een vindt in op vrijheid gevestigde demokratieën, zij het ook met beperkingen en tijdelijke opschortingen. Wel hebben kunstenaars, die belang stelden in mens en samenleving, in het verleden altijd met sarkasme, spot of speelse ironie, de gebreken van de machthebbers gelaakt, maar dit bleef steeds binnen bepaalde perken o.m. omdat het de fouten betrof van hun opdrachtgevers zelf, zonder wier welwillendheid een kunstenaar eenvoudig niet werken kon. Men moet dus voorzichtig zijn met de interpretatie van kunstwerken uit het verleden; men moet ze bekijken met de ogen van de tijdgenoten en niet met moderne ogen.
Jeroen Bosch een protestkunstenaar? Hadden zijn tijdgenoten in hem een felle tegenstander gezien van kerk en staat, dan zou een Filips II geen grenzeloos bewonderaar en verwoed verzamelaar geworden zijn van Bosch' werken. Er is heel wat gesol geweest met Bosch, zo bewees onlangs nog Prof. P. Gerlach.
En wat al gesol met Pieter Brueghel? De grote beschermeling van Kardinaal Granvelle werd uitgebeeld als de vaandrig van de opstand tegen Spanje. Hoewel o.m. Prof. Val. Denis onomstootbaar aantoonde dat zijn Christustaferelen om chronologische redenen onmogelijk iets kunnen te maken hebben met de opstand in de Nederlanden en de erop volgende Spaanse wreedheden, toch blijft men deze legende hardnekkig in stand houden.
Een halve eeuw na Brueghel verschijnt Jacques Callot, knap tekenaar, scherp karikaturist, de geniale uitbeelder van ‘Les misères de la guerre’. Dat laatste werk getuigt van diepe menselijkheid en medegevoel, naast een verbluffende vaardigheid en zin voor het pittoreske. Maar een nadrukkelijk protest zagen zijn tijdgenoten er niet in. Een dergelijke interpretatie zal slechts vanaf de 18e eeuw naar voren gebracht worden.
Ook de luchtige spot van de toenmalige grotesken is geen nadrukkelijke protestkunst, evenmin als vroeger de soms nogal plompe spot van de middeleeuwse beeldhouwers.
De grote protestkunst, in de moderne zin van het woord, begint met Goya's ‘Las Desastres de la Guerra’ (1810-1813). Van dan af kan zij zich in West-Europa verder ontwikkelen, met de tekenaar, schilder en beeldhouwer Daumier als tot op heden onbetwiste grootmeester.
Maar meteen kwamen ook meer en meer de gevaren aan het licht, die aan het genre eigen zijn. Protestkunst vervalt gemakkelijk in grootsprakerigheid en holle patetiek. Zij is vaak de vrucht van onbeheerst fanatisme en onevenwichtigheid. Zij staat dikwijls in dienst van een welbepaalde ideologie, van een regiem, een politieke partij, een revolutionaire beweging; met als gevolg: onrechtvaardigheid en leugen, vervalsing der feiten, gewetenloze ophitserij, moedwillige eenzijdigheid. Ten slotte valt niet te loochenen dat het protest soms door kunstenaars gebruikt wordt als publicitair middel: hetzij dat zij de actualiteit wensen uit te baten, hetzij dat zij munt willen slaan uit het wekken van schandaal en het ergeren van de brave burger, iets wat het nog altijd doet... In dit alles is de bekommernis om de artistieke waarde natuurlijk ver te zoeken.
Heeft de hedendaagse protestkunst toch werkelijk grote kunst geproduceerd? Om U toe te laten op deze vraag te antwoorden, nodigen wij U uit tot een kleine wandeling doorheen de laatste deceniën.