Toneelstrijders zonder tierlantijntjes
Het verbaasde me wel enigszins een brief te ontvangen van het tijdschrift ‘Vlaanderen’ met de vraag of ik een bijdrage zou kunnen schrijven over de ‘protestkunst in het toneel: enkele actuele, internationale hoogtepunten’.
Ik moet ootmoedig bekennen dat ik niet volledig begrijp wat de redactiesecretaris verlangde. Inderdaad, voor mij bestaat er geen protestkunst maar kunst ‘tout court’ omdat voor mij elke waardevaste kunst altijd één of andere vorm van protest omvat dat bovendien actueel blijft. Als ik dan op de koop toe moet handelen over recente hoogtepunten uit het teaterleven, dan kan ik werkelijk niet anders dan me op internationaal gebied te wagen.
Maar ook daar zijn de hoogtepunten niet zo talrijk dat ik er zo maar lukraak enkele kan uitkiezen. Om nauwkeuriger te zijn: ik geloof dat ik, om tegemoet te komen aan het verlangen van de redactiesecretaris, slechts kan en mag spreken over twee evenementen: de prestaties van Jerzy Grotowski en de voorstellingen van het ‘Living Theatre’.
Toch wil ik nu onmiddellijk en onhandig (onbeleefd) met de deur in huis vallen maar verkies ik vooraf enkele inleidende bemerkingen te maken.
‘Sinds een twintigtal jaren kent het toneel voortdurend nieuwe omwentelingen.’ Deze zin is een ‘locus communis’ of gemeenplaats geworden en wel in dergelijke mate, dat de gewone burger de teaterlui als nukkige kinderen is gaan beschouwen. Wat heeft Jantje-zonder-erg inderdaad al niet meegemaakt in zijn schouwburg: het ontstaan van een jonger publiek met de daaruitvloeiende invloed op het repertoire, verrassende technieken die de oude, vertrouwde sfeer vernietigen, het doorbreken van de algemeen aanvaarde dramatische structuren, het verglijden van de brandpunten der belangstelling van de Latijnse wereld naar de Angelsaksische landen en de intensivering van de internationale wisselwerking. Daarbij bleek dat, naarmate er vooruitgang geboekt werd, de aanvankelijk verdoezelde chaos groter werd en hoe langer hoe meer door de intellectueel aangevoeld werd. Eeuwenoude vragen werden opnieuw scherper en scherper gesteld. Wat is toneel? Maakt het toneel deel uit van de literatuur of is het een aparte kunst? De antwoorden waren evenmin of evenzeer bevredigend als vroeger.
Voor de meeste jongere, buitenlandse teaterbezoekers zijn de repertoirestukken uit de periode 1950-1960 thans hopeloos verouderd. De zo geroemde theorie van het antiteater werd gedegradeerd tot een speelstijl en een bijzondere wijze van presentatie. Men kwam stilaan tot het besef dat lonesco's experiment de dramatische kern zelf niet in het gedrang heeft gebracht. De honden blaften maar de karavaan trok voorbij. De eigenheid van het toneel werd niet geraakt: wel werd aldus bereikt dat er over de essentiële waarden nagedacht werd.
Zo kwam men (in het buitenland) tot de vaststelling dat voor een toneelvoorstelling slechts twee personen absoluut nodig zijn: de speler en de toeschouwer. Alle andere factoren zijn overbodig. Aldus werden naar het tweede plan verschoven: de tekst, het decor, de traditionele kostuums, de muziek en de geluiden. Zij bleken slechts bemiddelaars, die de onverbiddellijke Pool Jerzy Grotowski zelfs volledig wil afschaffen.
Deze directeur van het Teaterlaboratorium uit Wroclaw verklaarde boudweg: ‘Het toneel omschrijven betekent de relatie vastleggen tussen de toeschouwer en de acteur. Al het overige is overbodig. Misschien noodzakelijk in bepaalde omstandigheden, maar essentieel toch overbodig. Daarom beschouwen wij de tekst als een springplank en niet als een meedogenloze meester, geenszins omdat wij de literatuur zouden verafschuwen maar omdat, volgens ons, het scheppende élan op toneelgebied niet zozeer in de letterkundige hoedanigheden van een tekst te vinden is maar, zelfs bij wereldbekende werken, veeleer naar voren komt bij de toneelmatige uitwerking.’
Indien niemand bij ons tot een dergelijk besluit heeft durven doordenken, dan is dat ons inziens niet in de eerste plaats te wijten aan een gemis aan revolutionaire geest, maar vooral aan een gebrek aan maturiteit, die onze jongeren in de laatste tien jaar en thans nog veeleer aanzet buitenlandse voorbeelden te volgen dan zelf aan het experimenteren te gaan en mislukkingen te incasseren. Zo wordt er tot op dit ogenblik gesproken over ‘totaal teater’, ‘happenings’, ‘Teater van de Armoede’, ‘Living Theatre’ en vooral over ‘Absurd teater’. Dit alles wijst erop dat wij nog lang niet aan het persoonlijk denken over het eigentijdse toneel toe zijn. In dit perspectief kunnen de voorstellingen van het Toneellaboratorium uit Wroclaw en het ‘Living Theatre’ een enorme stimulans betekenen voor onze bloedarme scènes en avant-gardezaaltjes, opdat onze toneelmensen ten minste zouden trachten de buitenlandse pluimen door misschien minder schitterende maar originele eigen veren te vervangen.