minstens een wegwijzer naar het wezenlijke. Wie dat wezen wil vinden, mag zich niet laten meedrijven met een stroom van macht en machtswellust, vernielingsdrang en dictatuur, angst, lafheid en onverschilligheid. Hij moet het antwoord zoeken op de vraag ‘waar is je plaats, mens?’. De titel van Bölls eerste lange novelle - of is het dan toch een roman? - Wo warst du, Adam zinspeelt op die grote vraag. Men kan ze bovenaan het oeuvre van Böll schrijven.
Als kunstenaar nu moet de auteur consequent zoeken op welke manier hij het woord, waarmee hij zo gepassioneerd omgaat, kan verre houden van elke kans tot ontsporen. Immers het woord, de woordkunst die de vrijheid zelf is, meent Böll, kan moordend worden.
In zijn kunst zet Böll zelf dan een wereld van geloof op, geloof in de gezondmakende, zelfs reddende kracht van de liefde. Deze wereld stelt hij tegenover de wereld van de haat of, erger nog, de wereld die niet eens in staat is haat in de plaats te stellen van de vermoorde liefde, d.w.z. de wereld van het absolute niets.
In Der Zug war pünktlich wacht een jonge man op iets dat zich niet heeft aangekondigd, maar dat stellig komt. De wereld van deze jonge Andreas is totaal verschillend van de wereld van Beckett (en attendant Godot) waar men wacht op iets, dat zich aangekondigd heeft maar dat nooit zal verschijnen. Andreas draagt de zekerheid van de komst met zich mee vanaf zijn vroegste jeugd.
Als het waar is dat de huidige kunst achtereenvolgens wrong aan de drie pijlers van onze menselijke geborgenheid, nl. God, Tijd en Ruimte, dan is het toch zo, dat Böll ze niet zonder meer wegbreekt. Ook al hebben tijd en ruimte, als veeleer beperkende foefjes waarmee de mens zijn onvolkomenheid wil verdoezelen, niet zoveel zin bij deze Duitse auteur, toch laat hij de vereenzaamde niet onverschillig achter in de diepte van het bodemloze zwijgen. Hij protesteert zelfs tegen al wie de mens naar die diepte verwijst. Zijn middel is het woord dat hij ‘brood’ noemt. Het heeft een voedende, sterkende kracht waar het zich ook manifesteert. Taal is, zo zegt hij in zijn Frankfurter Vorlesungen, monoloog, dialoog, gebed.
Deze taal, dit woord, krijgt de mens zo zelden aangeboden, al hunkert hij naar datgene wat ‘begin en einde’ was en zal zijn. Toch is de taal, waarmee de auteur zich uitdrukt, het middel om de confrontatie, waartoe hij door de werkelijkheid wordt uitgedaagd, aan te vatten. Irisches Tagebuch bewijst dit duidelijk. Een auteur, onderduikend in een wereld van wonderlijke rust en van vrijheid, bezint zich gaandeweg dieper over politieke problemen en sociale noden.
Christelijke overtuiging, sociale zin, medelijden, drijven Böll, wekken in hem niet alleen belangstelling voor menige sociale leer, ook en vooral het communisme; ze drijven hem tevens in het verzet tegen een harde tijd die dreigt haat en demonie te cultiveren voor zover hij niet in onverschilligheid, het ergste kwaad, wegzinkt of in het absurde verzandt. Tot die onverschilligheid rekent Böll het absolute gehoorzamen aan een of ander systeem. Wie dit doet, is een ‘horige’, een slaaf. In Der Zug tekent hij de twee soorten van horigen: zij die aan een macht van staat of kerk zijn gebonden en de andere die aan lust of ‘Gier’ geketend zijn. Beide soorten zijn schenners der liefde. Böll verzet zich tegen hen. Hij weet ook hoe graag zij vroeger en nu de intellectueel hebben aangevallen. Daarom roept hij luid om ‘Bildung’ en ook hier is de taal een middel. De kunstenaar is verplicht het te hanteren. Hij moet de mens het ‘brood’ geven, waarmee hij in staat is te groeien naar waarachtig humaan-zijn.
Wanneer Böll de mensen tekent die het humane schenden, dan kan hij scherpe karikaturen opzetten. Hij is een bijzonder waarnemer. Is het vanuit die gave dat hij zo toetakelend satirisch kan zijn? En toch... hij ziet hoe de wereld in de loop van deze eeuw in fragmenten werd geslagen. Hij geeft, net als Joyce b.v.b., deze fragmenten weer, maar niet, zoals de Ier het doet, met een zwaar accent op het accidentele en het zinloze van elke poging tot ordenen, doch wel met de klemtoon op een orde die absoluut is, onzichtbaar weliswaar, maar wezenlijk werkend tegen alle chaotische krachten in.
Musil zei dat schrijven was: het verdubbelen van de werkelijkheid of, om het anders uit te drukken: het scheppen van een eigen werkelijkheid, die van het werk. Deze onderneming sluit in dat men kritiek oefent tegen alle categorieën, waarmee wij ons bestaan richten op al het andere dan een utopie. Zulke kritiek is slechts zinvol wanneer zij wordt gedragen door een hoge graad van bewustzijn van wat de mens ooit was of kan worden. Dit bewustzijn, deze aandacht, net als de taal die er de verdichting of ver-beelding van is, bezit macht over de auteur die niet gewoon alle kanten uit kan. Schrijven is vechten, meent Böll, met het wapen dat vrijheid heet.
Zo begrijpt men dat Böll het combatieve niet zwicht en dat hij, in zijn poging om door te dringen in zinloosheid en zinledigheid, in zijn poging om achter de schors te boren, vaak de scherpste middelen van satire en ironie gebruikt in een taal, die meestal aan de directe omgangstaal herinnert. Op die manier staat zijn protest niet buiten of boven de maatschappij, niet buiten of boven het volk en evenmin in dienst van een systeem, maar vrij midden het volk, dat niet enkel het Duitse maar stilaan het Europese is geworden. Wie de oplagen in Duitsland en in het buitenland nagaat, moet wel besluiten dat de boeken van Böll met gretigheid worden gelezen en, toch wel, bestudeerd als een getuigenis van een man die, tegen traditie en conformisme in, zijn vrijheid heeft genomen.
Paul Vanderschaeghe