Vlaanderen. Kunsttijdschrift. Jaargang 16(1967)– [tijdschrift] Vlaanderen. Kunsttijdschrift– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 356] [p. 356] poëtisch bericht brief aan wie zichzelf de vrienden noemen Als je voor het eerst in de ochtend smeekt, blindelings zit aan de straatzij van de dag, je hand strekt naar de andere hand die koffie schenkt en brood breekt en de krant ontvouwt en ‘dit is een mooie milde morgen’ zegt, rennen de honden dan achter je aan en de happende vossen van vrees? Span jij dan ook je glimlach, je helderste zeil? Schrijf jij dan ook in sierlijke letters (de lachende meisjes) een aardige brief - en geen spoor meer van prikkeldraad, niets in gedachten, geen gasblauw, geen kruitdamp, geen kalk? Mijn lieve vrienden, als je naar de middag holt, in je beklemmende gewoonte naar het zenith klimt, zwijg jij dan ook hardnekkig in je telefoon? Murmel je voor jezelf, over een asbakje heen of in het sneeuwschuim van je zuinigste biertje zo, over as en geknakte stekjes en versnipperde berichten (enkele reis van hier tot eeuwigheid)? Prevel jij nooit eens door de lijn dit welhaast versleten gedicht van de zondvloed, van verterende steden, van zeeën die splijten en andere die rusteloos hun wolven van schuim over de wereld hitsen? Rennen de honden nooit met aangebonden fakkels tussen jouw huizen, jouw povere woorden in? En als jij naar de zelfkant kruipt en de nacht strooit zijn stro, je slaapt beveiligd in jezelf, wordt mol, hoor jij dan nooit de klemmen knarsen? Hoor jij dan nooit de stralende bazuin? paul vanderschaeghe verjaren is uw haren knippen om nieuw en frissig fit te zijn en om de ochtendwind te voelen op vers begeurde lentehuiden verjaren is op droge lippen twee vochtige ogen zijn van gisteren het verlangen koelen van morgen stil de doodsklok luiden verjaren is vergaren leeggeslurpte schelpen en lachend lasteraars uw troon op helpen verjaren is nooit meer bang worden voor de kwetsuren van het leven en nooit meer tussen mensenhorden eenzaam zijn van dagelijks geven ongeweten ouder worden, ongeweten jonger, verjaren is vermageren van hemelhonger en elk jaar weer schrijden over de verjaarnacht van mijn dood, met lange handen hoog en een zingende keel, koortsig rood. herman boon fragment uit ‘breaking point’ nu hoor ik hen zeggen daar komt hij wat praten die kerel daar komt hij zijn gorgel wat slaan over de gestroomlijnde benen der vrouw over dit gleiswerk de lippen bloedkoralen grenzen der taal en de nachtvogels hoe ze hun vleugels uitslaan boven de slapende bronnen van vreugde ademend zwaar op het ritme der omringende heuvels daar komt die kerel bezingen de drinkplaats van deze gehavende mannen en de amberkleurige bloemen die hij koestert in de kleine amfoor van zijn droom o de eeuwige wisselstroom liefde die onvermijdelijk de aarde stuwt naar een overbevolking nu hoor ik hen denken het is wel een vleugje gek en excentriek zo'n donkere bril op je neus maar dichters moeten hun ogen beschermen tegen het veel te felle zonlicht zo vertelt men tenminste en kijk naar mijn handen de gouden schepels van waarheid heeft hij geen mooie witte vingers hij rouwt niet om het rood van de avond en ook zijn kleren zijn netjes geborsteld noem zijn schoenen de spiegels der taal want hij spreekt steeds met fraaie gepolijste zinnen met rolronde frasen ja die man kan wat doen met het woord jammer dat hij het leven miskent en of ze gelijk hebben die burgers ze hebben het grootste gelijk der eeuw want (knoop dit goed in je oren) zonder het leven is de taal een nul is de dichter een nul een mooiprater en mooipraters hebben we niet nodig zonder het leven verliest de poëzie haar waardigheid de enige reden van haar bestaan een gedicht moet méér zijn dan een lied méér dan een ritmische eenheid van klanken en kleuren een gedicht is vloek of gebed erkenning van trots of van onmacht uitdrukking alleszins van een felle emotie en als dusdanig bezweringsformule vreemd ritueel van veredelde tekens bewegend naar de ring der geboorte poëzie moet zichzelf scheppen moet de schrijver uitzinnig maken - dit is een droom natuurlijk wij zijn steeds behoed door het wakend bewustzijn veiligheidspal aan de muur van de nacht zo spreken wij thans en schrijven de taal mondstuk dat onze liefde vertolkt of mondklem soms en tetanusstijf [pagina 357] [p. 357] de haat gekrampt in keel en kaak zo dansen wij onze vreugde teloor en de angst van deze broeiende zomer driekluizige splitvrucht in het holst van de dag frans depeuter ambulans Gedaan het onbarmhartige dolen in de tuin van rotte fruitsappen, die smaken als een dode tongkus, wanneer je denkt dat vage akwarellen je hele leven zullen samenbinden. Nooit meer die lakse lust om overgankelijk de tijd te vervoegen, en liefde als een pronkjuweel te bespuwen. Ik ben de moddervulkaan geworden die zijn koortsige kramp niet onderdrukt, en boertig braakt in het ijle. Nu verlaat mij het klotsend moeras en loop ik langs dagtuinen op je lippen: bloemen van verdriet zijn mooier dan bloesems van ontwortelde vreugde. En ik onderdruk niet meer die warme ervaring van de ziel bij een ontembaar verlangen en de rillende hartstocht naar nog herboren worden. Die droom wordt nacht en bloemen sluiten. Een boom steekt af tegen het woud van sterren en een zucht van het pad erdoor kiezelt onder mijn stap naar u. jo stockman wilde-eenden-wals eenden zijn wild wanneer ze in vee-vorm vliegen. wilde wandelaars in walkure-vlucht. wilde eenden strijken neer in venetië. op san-marko plein: wilde eenden onder witte duiven. verwarring op san marko want wilde eenden storen witte duiven. wilde wandelaars in walkure-vlucht blijven wild wanneer ze in beschaafde steden landen. warme eenden in vee-vorm verwarmd blijven wild; wanneer wordt bewezen dat ze ooit in vee-vorm vlogen. johan de leeuw poëtisch bericht Afgezien van deze leugen wil ik je als een merel in de zon nog zeggen (net een roos) dat mijn levenslange waarheid een vogelnest geworden is. fred v. de swert ik kan het niet laten de bomen de huizen de wegen weer van voor mijn raam te vegen de zandbak en de bank hiaten gaten in een tuin een buurt een stad hersmolten tot iets zonder naam dat allen weer na hirósjima vergaten vanmorgen vond ik een paddestoel niet ver vanwaar de kinderen spelen plots omhooggespleten zonder doel tussen twee bemoste werelddelen frans vierstraete honger Hij, die in de trekweg loopt bij de dieren van haar span, die het klappen van de zweep meet aan de lengte van zijn littekens; zij, die de dierenriem viert om de paring, aan de dikste huid haar lievelingsdier herkent; op het kruispunt van de windstreken komen zij elkander tegen: zij, die in het voetspoor van de droogte water draagt; hij die om den brode op paarsblauwe vliegen jaagt. thierry deleu najaar Terwijl een zijden licht met broze schijnen over 't fluweel der laatste rozen glijdt, tekent het najaar met zijn gouden lijnen rondom dit huis een raam van tederheid en in de tuin hangt, waar nog vruchten blijven, een glimlach van de lente die verdween, zo komt het hart ook steeds naar boven drijven dwars door de dingen en de woorden heen. Dit is de tijd dat men zich in gaat keren tot innigheid en zachter spreken gaat in een verstild en wederzijds vereren om 't kleine kind dat in ons voortbestaat en van wie 't lied in hunkering vernomen ons diepste wezen in zijn tover sluit, want aan zijn stem zal niemand ooit ontkomen, ons luid gepraat reikt naar zijn zingen uit. m. de man-colruyt Vorige Volgende