Een kernprobleem: de opleiding
Onderwijs in de publicitaire plastiek
Als inleiding tot onze uiteenzetting onderkennen wij in de huidige opvattingen over publicitaire plastiek twee grote tendensen: de estheticisten en de efficiëncisten. Wij exemplifiëren dit ter verduidelijking als volgt.
Voor de estheticisten is een affiche tenslotte een authentiek schilderij dat op een muur of een plakkaat langs de weg wordt geëxposeerd. Dat in dit schilderij de passant tevens wordt aangezet tot een concrete handeling of gedraging, is in hun optiek niets anders dan de thematiek van het kunstwerk. De publiciteitskunstenaar moet alle onderdanigheid aan de smaak van de toeschouwer schuwen.
Voor de efficiëncisten is een affiche een op een muur geplakte verkoopsagent. Hij moet op zo kort mogelijke tijd zoveel mogelijk doen kopen: hiertoe moet een bepaalde verkoopstechniek worden aangewend, schrander en zonder scrupules. Rendement is maatstaf en toetssteen. Een publicist, die zich als kunstenaar wil aandienen, is een voor de verkoop waardeloos en zelfs gevaarlijk individu: zijn werk zal immers veeleer aanzetten tot genietend schouwen, dan tot nerveus willen-handelen, en dit laatste is het enige doel van elke publiciteit.
Wij hebben bewust deze twee strekkingen in zwart-wit contrast tegenover elkaar gesteld om onze eigen visie duidelijk te maken. Wij wilden bij de lezer de vraag doen rijzen: wat komt de estheticistische tendens doen in de publiciteit, wat komt de efficiëntistische tendens doen in het kunstonderwijs? Schuilt er geen onoplosbare paradox in de term publicitair kunstonderricht?
Ons antwoord ligt tenslotte in het verwerpen van de term publicitair kunstonderricht, die wij vervangen door de term onderwijs in de publicitaire plastiek. Waarom?
Zoals in de publicitaire taal dezelfde taalstructuren worden aangewend als in de poëzie (inderdaad, poëtische taalmanipulatie en publicitaire taalmanipulatie gelijken op elkaar als tweelingbroers), zo worden in de publicitaire plastiek dezelfde plastische taalmanipulaties aangewend als in de zuivere schilderkunst, de grafiek, de beeldhouwkunst. Alleen, de instelling èn de doelstelling zijn verschillend, maar dan zó verschillend, dat men wel van extreme contrasten mag spreken. Hier mag men zeggen: ‘Les extrêmes se touchent’.
De consekwenties hiervan zijn uiterst belangrijk voor een juist begrip van de richting, waarin wij het onderwijs in de publicitaire plastiek willen zien evolueren.
De student in de publicitaire plastiek moet, even intens en veelzijdig als de student in de plastische kunsten, op de hoogte gebracht worden van de expressiemogelijkheden van de plastische taal; niet enkel theoretisch, maar ook praktisch, door intense oefening die de theoretische kennis tot eigen ervaring moet intensifiëren. Hij moet zijn métier leren, en zijn métier leren betekent in dit verband meesterschap krijgen in de manipulaties van de plastische taal.
Zullen de publicisten daartoe dan gewoon, samen met de schilders en de grafisten, in deze branche worden opgeleid? Neen, want de doelstelling is en blijft totaal verschillend, en een doelgericht onderwijs zal hier rekening mee houden. Maar wat we wel willen affirmeren is, dat de publicist even grondig op de hoogte zou moeten worden gebracht van de mogelijkheden van de plastische taal als de schilder en de graficus. In de praktijk echter zal hij deze mogelijkheden speciaal moeten leren aanwenden voor publicitaire doeleinden.
Dit is een zeer zware opgave, een opgave waarin o.i. de grote meerderheid van onze onderwijsinstellingen tot op heden tekortschiet. Waar een schilder bijv. moet leren de plastische taalmanipulatie te beheersen in functie van de expressie van zijn eigen levensvisie, van zijn eigen aanvoelen van het leven rondom hem en in hem, van zijn uniek-zijn tenslotte, daar zal de publicist deze plastische taalmanipulatie moeten leren beheersen in functie van de verkoop van produkten, van de verkoop van ideeën die hem worden opgedist door zijn werkgever, enz., waarbij hij, verre van zijn eigen persoonlijkheid op de voorgrond te stellen, deze moet leren onderschikken aan een van buiten komende opdracht. Dat daarbij èrgens de eigen persoonlijkheid van de publicist zich zal blijven affirmeren is evident; ook publicitair wenselijk, omdat publiciteit haar efficiëntie mede te danken heeft aan haar verschillendheid ten overstaan van alle omringende publiciteit (en aan concurrentie ontbreekt het in onze reclamewereld zeker niet).
Het onderwijs in de publicitaire plastiek zal derhalve op een gans eigen manier de persoonlijkheid van de studenten moeten tot ontwikkeling brengen.
Een andere eis, gesteld door publicitaire efficiëntie, is deze van creativiteit. Een goed publicist mag gerust in creatief vermogen de schilder en de graficus overtreffen; de school moet elke potentie in dit verband zo sterk mogelijk ontwikkelen. Dit creatief vermogen zal daarbij uiterst gevoelig moeten zijn voor prikkels van buitenuit (elke opdracht immers is zulk een prikkel): de school zal deze gevoeligheid moeten intensifiëren, veerkrachtiger maken, sneller in werking leren treden, enz.
Daarenboven, en ook hierin schiet ons onderwijs te kort, dient de publicist een scherp inzicht te hebben in de psychologische reactie van het publiek, dat door zijn werk moet worden aangesproken. Zolang wij deze factor verwaarlozen zijn we nog nergens in de zin van de efficiëntie. De visser moet weten wat de vis doet bijten! De student in de afdeling publicitaire plastiek moet heel wat weet krijgen van, en feeling voor de psychologie van zijn publiek, en een veelzijdiger en ruimer publiek dan dat